Preek in de Parklaankerk te Driebergen op zondag 5 november 2023. Gelezen werd Deuteronomium 6, 1-9 en Mattheüs 22, 34-46.
Lieve mensen,
Wat is het grootste gebod in de wet? De vraag stellen is haar beantwoorden. Ik sluit niet uit dat de Farizeeën, die de vraag stellen, het antwoord op die vraag in een kokertje op hun hand dragen en aan een band tussen hun ogen, zoals dat in Deuteronomium wordt voorgeschreven. Ik sluit ook niet uit – al zullen we dat natuurlijk nooit met zekerheid weten – dat Jezus datzelfde antwoord ook in een kokertje, op zijn hand op zijn hart en op zijn voorhoofd droeg, want Jezus was een vrome Jood. Dat is misschien even wennen, want ergens in ons achterhoofd weten we het wel, maar het zit er nog zo diep in: Het eerste deel van de bijbel, dat is van de Joden, dat noemen wij, het Oude Testament, en het tweede deel, is van ons christenen, dat noemen wij het Nieuwe Testament. Maar het zit net wat ingewikkelder: Mozes was geen Jood, Jezus was geen christen en Mohammed was geen moslim. Het Jodendom is na Mozes ontstaan, het christendom na Jezus en de islam na Mohammed. Jezus was een Jood en de bijbel, de hele schrift, dat waren voor hem de Wet en de profeten. En de kern daarvan is vervat in die centrale woorden: Sjema Jisraeel, Adonai elohenu, Adonai echad. Hoor Israël, de Eeuwige is onze God, de Eeuwige is Een. Hebt de Heer je God lief met heel je hart, met heel je ziel en met heel je kracht.
De grote joodse geleerde Hillel, een tijdgenoot van Jezus, heeft over dit Bijbelgedeelte gezegd: dit is de kern van de Schrift, alles wat verder geschreven is, is commentaar! Het is dezelfde Hillel aan wie de zogenoemde “Gulden regel” wordt toegeschreven: Wat gij niet wilt dat u geschiedt…. En Jezus zegt hetzelfde als Hillel: Aan deze twee geboden hangt de hele wet en de profeten.
Het sjema is niet alleen het grote gebod, het is ook de geloofsbelijdenis van Israël. Het is het eerste wat een joods kindje in het oor gefluisterd krijgt, als hij geboren is en het is het laatste wat tegen een stervende Jood wordt gezegd. Het Jodendom kent verder geen geloofsbelijdenis, ze kent ook geen dogmatiek, geen stelsel van opvattingen die je voor waar moet houden. Je mag als Jood in de opstanding geloven, zoals de Farizeeën wel en de Sadduceeën niet doen, je mag in reïncarnatie geloven, je mag geloven dat je verzameld wordt tot je voorvaderen en dat het daarmee afgelopen is, maar je houdt je aan dat ene, dat je op het hart is gebonden: hoor Israël. Die geloofsbelijdenis heeft de eeuwen doorstaan. Het heeft de Grieken overleefd, die het Joodse geloof verboden en een beeld van Zeus in de tempel plaatsten, het heeft de Romeinen overleefd die de tempel in Jeruzalem hebben verwoest, het heeft de christenen overleefd, die het jodendom bestreden met inquisitie en pogroms, het sjema is meegedragen de concentratiekampen in en is gereciteerd toen ze de gaskamers in werden gevoerd.
Sjema Jisraeel, Adonai elohenu, Adonai echad. Je moet de Eeuwige je God liefhebben met heel je hart, met heel je ziel en met heel je kracht. Weet u wat dat betekent? Dat betekent dat het Jodendom in de kern van zijn geloof wordt opgezadeld met een vraag. Hoe doe ik dat, de Eeuwige liefhebben? Dat is wat je op je hart, op je hand en op je voorhoofd moet dragen, zodat je er aan zult denken bij alles wat je zegt, en doet en denkt. Ik moet de Eeuwige, mijn God liefhebben. Er zijn in het Jodendom 613 geboden: 268 geboden die ons zeggen wat we wel en 345 verboden die ons zeggen wat we niet moeten doen, maar dat ontslaat ons niet van de vraag: dat wat ik doe, wat ik denk, wat ik zeg, heb ik God daarmee lief of doe ik hem daarmee geweld aan. Dat is het eerste, dat de belijdenis een vraag oproept.
Het tweede is dat het een gebod is, een mitswa. Dee apostolische geloofsbelijdenis, misschien wel de belangrijkste tekst van het christendom, formuleert wat je moet geloven: Ik geloof in God, de Vader, de Almachtige schepper van de hemel en de aarde. Ik denk dat toen die tekst geleidelijk aan ontstond, dat was in de periode van de derde tot de achtste eeuw, dat de meeste christenen toen ook nog wel het besef hadden, dat geloven en doen heel veel met elkaar te maken hadden. Maar daarna – al ben ik kerkhistoricus, ik kan niet eens precies aangeven waar en wanneer – daarna is er iets misgegaan. De oorspronkelijke Bijbelse gedachte dat je de geboden moet doen, opdat het je goed gaat en je dagen verlengd worden, dat wil zeggen: dat je als mensen met elkaar in vrede en vriendschap kunt leven, is ergens in de Middeleeuwen verloren gegaan en er is iets anders van gemaakt: je moet je aan de wet houden opdat je daarvoor later in de hemel beloond zult worden. De goede werken dienen er niet simpel toe dat het goed gaat op de aarde, maar dat je er iets mee verdient. En waar verdiend wordt, wordt gesjoemeld. Een goed werk is ook gewoon doen wat de koning zegt, of wat de priester zegt, of de paus. En als je God lief hebt met heel je vermogen, dan wil je vast ook wel een deel van je vermogen storten in het fonds voor de nieuwe kerk of het nieuwe klooster. Tegen deze misstand heeft zoals jullie allemaal weten, de Reformatie zich met kracht verzet. Het idee dat wij onze zaligheid zouden kunnen verdienen met het doen van goede werken, werd door Maarten Luther terecht van de hand gewezen. We hebben er misschien afgelopen dinsdag, Hervormingsdag, nog aan gedacht. Niet door de goede werken, maar door het geloof alleen. Luther wist het zo zeker dat op de beroemde plaats in de Romeinenbrief (hoofdstuk 3 vers 28) waar staat dat de mens gerechtvaardigd wordt door het geloof, het woord ‘alleen’ heeft toegevoegd. ‘Das der Mensch gerecht werde on des Gesetzes werk alleine durch den Glauben‘. In de originele tekst van de Lutherbijbel uit 1545 is die zin met hoofdletters afgedrukt. Maar het staat er niet: er staat ‘door geloof’ en dat betekent, doordat we er fiducie in hebben, doordat we ervoor gaan, met alles wat we zijn, met heel ons hart en hoofd en handen. En zo zijn wet en evangelie tegenover elkaar komen te staan. De wet dat was de wet van de werken, volgens het evangelie hoefde je alleen maar te geloven, wat je deed, dat deed er niet toe. Dietrich Bonhoeffer heeft over deze misvatting, die wellicht ook een verkeerd verstaan van Luther zelf is geweest, ooit eens gezegd: Deze opvatting heeft het christendom meer schade toegebracht dan welke leer van de goede werken ook. De kern van ons geloof is een gebod: Hebt de Eeuwige, je God lief met heel je hart, met heel je kracht. Mattheus heeft in plaats van kracht (in het grieks dynamis) verstand (in het grieks dianoia), maar er zijn tekstvarianten die wel kracht vertalen en Lucas en Marcus doen dat ook. Maar kracht of verstand is niet doorslaggevend, doorslaggevend is, dat het gedaan moet worden. Niet alleen geloofd, maar ook gedaan. Niet wettisch in de zin van een eindeloze stroom van regeltjes waaraan je je precies hebt te houden, maar gedaan in de zin van die vraag met je meedragen: waarom doe ik wat ik doe. Voor het tijdschrift waarvan ik hoofdredacteur ben hadden we een aantal jaren geleden de vrouwelijke rabbijn Elisa Klapheck gevraagd om vanuit Joods gezichtspunt een bijdrage te schrijven voor een themanummer over ‘vrijheid’. Ze stuurde een artikel in met als titel: ‘Het belang van regels’. Vrijheid bestaat bij de gratie van regels. Mensen kunnen alleen werkelijk vrij en alleen werkelijk gelukkig zijn, wanneer we met elkaar een aantal wezenlijke regels vaststellen en ons daaraan houden.
Het neoliberalisme van onze tijd wil ons wijsmaken, dat de wereld alleen goed kan functioneren, wanneer we zo min mogelijk regels hebben en de economie in alle vrijheid zijn gang kan gaan. Inmiddels weten we dat juist het afschaffen van alle regels voor het geldverkeer heeft geleid tot één van de grootste financiële crises van de afgelopen tijd. Bewaren moet je de regels om ze te doen. Dat je de regels kent (zoals je een geloofsbelijdenis uit je hoofd kent) is niet voldoende, ze moeten gedaan worden, want daartoe zijn ze gegeven.
Maar zult u misschien zeggen: we zijn toch geen Joden. Jezus heeft de wet toch vervuld en daarmee is die wet toch een Oud Testament, een oud verbond geworden en nu hebben we het nieuwe verbond van de liefde, zoals die in het Nieuwe Testament is vastgelegd.
Lieve mensen, dat mag er misschien van gemaakt zijn, ik heb u al gezegd, er is in de loop van de kerkgeschiedenis heel wat misgegaan met de meest verschrikkelijke gevolgen tot Auschwitz toe, onze kerk heeft terecht gezegd, dat ze daarvoor schuld dient te belijden, maar dat is niet wat Jezus zegt. Jezus onderschrijft de Joodse opvatting over het Sjema als het grote gebod en let op, wat hij eraan toevoegt, het tweede gebod dat aan het eerst gelijk is, is niet de christelijke correctie of aanvulling, maar komt evengoed uit de tora, het is een citaat uit Leviticus 19:18: Hebt je naaste lief als jezelf. Het zijn twee geboden, maar ze zijn aan elkaar gelijk. Het is als de binnen en de buitenkant van het gebod. Je draagt het gebod om God lief te hebben op je hart, dat is het eerste en het grote gebod, dat overdenk je bij dag en bij nacht, maar dat bedenkend wordt je geconfronteerd met je naaste die gebrek lijdt, of ziek is, of hongerig of in de gevangenis. En zo leer je in de praktijk hoe je God lief kunt hebben. Ik kan God liefhebben, door me aan zijn geboden te houden en dus mijn naaste, die immers net is als ikzelf, ook een mens op zoek naar vrede, vrijheid en geluk, te helpen. Mooier kan ik het niet maken, gemakkelijker ook niet. Hier gaat het om: God liefhebben en de naaste als jezelf, zoals dat in de Tora wordt geleerd.
Maar zult u misschien toch nog heel voorzichtig willen proberen: En Jezus dan… Het draait toch allemaal om Jezus, daarom heten we toch christenen. Ja, wat denken jullie van de Messias, van de Christus. Wiens zoon is hij. Zij zeggen: van David. Ze zeggen daarmee dus eigenlijk: die hoort bij ons, die hoort bij de traditie van de rechtvaardige koningen, zoals David zelf en Hizkia en Josia. En misschien hebben ze ook wel gedacht: als die zou komen, als die valse koning Herodes verdreven is en er komt een echte, een ware koning uit het huis van David, dan zal hij ons ook van de Romeinen bevrijden. Jezus antwoordt met een psalmvers. De Messias is meer dan David. David noemt hem “zijn Heer”. Hij is degene die aan Israël en aan de wereld Tora zal leren. Geen tittel of jota van het uitgangspunt, het grote gebod, God liefhebben en de naaste als jezelf, zal verloren gaan, maar het moet niet alleen geloofd maar ook gedaan worden. Hij zal het doen, en hij zal zo de wet vervullen.
Maar… en dat is een heel groot maar! Dat betekent niet, dat hij de wet vervuld heeft en dat de wet daarmee heeft afgedaan. Integendeel. Hij heeft de wet vervuld. Hij heeft God en de naaste ten einde toe liefgehad, hij heeft er zijn leven voor gegeven en heeft zo duidelijk gemaakt, dat de wet gedaan kan worden. Dat een leven in vrede en vriendschap met alle mensen mogelijk is, wanneer wij dat gouden uitgangspunt ‘God liefhebben en de naaste als jezelf’ bewaren om het te doen. Het gaat om het doen! Dat is niet een terugkeer naar een heilloze leer van de goede werken, maar dat is een terugkeer naar het doen, opdat het u goed ga en uw dagen verlengd worden. Hoe dat met de hemel zit en de beloning… dat is niet aan ons, daarvan weten we niet en ik wantrouw een ieder die zegt dat wel te weten. Daarvoor houden we ons niet aan dat gouden uitgangspunt, dat niet alleen de kern van Wet en profeten, maar ook van het Evangelie is, maar opdat het hier op aarde, op deze goede aarde, die des Heren en daarmee gelijkelijk van alle mensen is, opdat het hier goed gaat, beter gaat, uiteindelijk goed wordt, uiteindelijk iets zichtbaar zal worden van het Koninkrijk, dat met Jezus in de wereld is gekomen. Zo moge het zijn. Amen.