Preek in de Willem de Zwijgerkerk te Amsterdam op 25/3/2018

Preek in de Willem de Zwijgerkerk in Amsterdam op zondag 25 maart 2018 (Palm- en passiezondag)

Gelezen werd Jesaja 50, 4-7 en Johannes 12, 1-19

Gemeente van Christus,

Eigenlijk heeft de Palmzondag een dubbele traditie en zelfs een dubbele kleur: rood en paars. Het is palm- en passiezondag. Dat wordt dan gecombineerd in één dienst, waarin eerst het verhaal over de intocht wordt gelezen en uitgelegd en vervolgens in het tweede deel van de dienst het hele lijdensevangelie wordt gelezen. Dit jaar zouden die beide lezingen uit het evangelie van Marcus zijn. Ik heb dat niet gedaan, omdat ik bang was dat deze dienst dan minstens anderhalf zou duren en omdat het intussen gebruik is geworden om ook op Goede Vrijdag het hele lijdensevangelie te lezen. Daarnaast zullen velen van jullie nog thuis of ergens anders een Mattheus- of Johannespassion horen of wellicht donderdag The Passion zien. Kortom, misschien te veel van het goede. Om toch iets van dat dubbele, van die palm- en passiezondag van dat ‘Heden halleluja, morgen kruisigt hem’ te laten horen ben ik uitgeweken naar het alternatieve voorstel voor de evangelielezing, het begin van Johannes 12, wat misschien ook wel goed aansluit bij de lezing van vorige week toen het tweede deel van Johannes 12 aan de orde was.

Het twaalfde hoofdstuk van Johannes is het begin van het lijdensverhaal. Het start zes dagen voor het Pascha en bevat behalve het lijdensverhaal de uitvoerige tafelrede van Jezus in de hoofdstukken 13 tot en met 17. Het wordt voorafgegaan door het hele lange, alleen bij Johannes voorkomende verhaal over de opwekking van Lazarus. Dat verhaal vormt de schakel tussen het eerste en het tweede deel van het evangelie. In Lazarus uit Bethanië, dat is Godhelp uit het huis van de arme, wordt al voordat het lijdensverhaal wordt verteld een doorkijkje gegeven. Jezus is tot tranen toe bewogen door de dood van Lazarus, hij leeft niet alleen mee, is solidair met de arme Lazarus, maar identificeert zich met hem. In Lazarus wordt duidelijk wat ook hem gebeuren zal. Daarom wordt Lazarus ook genoemd in het begin van het hoofdstuk. Hij ligt mee aan, de opgestane is er bij als we nu aan de laatste en beslissende fase in het verhaal van Jezus beginnen. Ook Martha is daar, en zij diende. En direct daarna wordt Maria genoemd. Maria wordt hier niet aangeduid als Maria van Magdala, zoals in de andere evangeliën, maar hier is ze Maria de zuster van Martha en van Lazarus. Het is een wonderlijk drietal: de opgestane, de dienende en degene die het beste deel had gekozen door zich te zetten aan de voeten van Jezus en te luisteren. Maar in dit verhaal zijn het broers en zusters, met elkaar representeren ze de gemeente van Christus, die een gemeente is van zusters en broeders, niet iedereen heeft in die gemeente dezelfde taak, maar niemand mag zich boven de ander verheffen, het hoort er allemaal bij, vieren, leren en dienen! Maria heeft zalfolie meegenomen, hele kostbare zalfolie, en die giet ze over de voeten van Jezus. De voeten waaraan ze gezeten heeft om van hem te leren, de voeten die nu hun laatste zo moeilijke weg moeten gaan. Maria heeft geleerd aan de voeten van Jezus en zij heeft begrepen, wat Petrus straks niet waar wil hebben, dat de Heiland deze weg wel moest gaan. Niet omdat het een onbarmhartige God behaagd had om zijn leven als offer te aanvaarden voor alles wat er fout ging in de wereld, maar omdat hij wist, dat dit nu juist de weg is, die hij te gaan had. Wat moet ik dan, zal hij straks uitroepen: Vader bevrijd mij uit dit uur, maar daarvoor ben ik nu juist in dit uur gekomen! Maria representeert hier de gemeente, die weet heeft, waarom de Christus dit alles wel moest lijden en met hem mee wil gaan op die weg, die al haar liefde en alles wat ze heeft inzet om hem bij te staan en daarom zijn voeten zalft, zodat hij zijn weg zal gaan als de gezalfde, de messias. Zo wordt heel het huis vervuld met de geur van mirre. Het is de dubbelheid van Passie en Intocht. Mirre is kostbaar, biedt een heerlijke reuk, maar het is ook de mirre waarmee de vrouwen straks naar het graf zullen gaan, het is ook de geur van het graf, van de dood.  Daarnaast is er Judas, een van de leerlingen. Ja hij is van plan hem over te leveren, maar hij is ook één van de leerlingen, hij vertegenwoordigt ook een richting. In dit geval een heel radicale richting. Hij heeft de onmiddellijke revolutie op zijn programma en begrijpt niet dat Jezus niet meegaat op die weg. Alles voor de armen! Dat Jezus hier aanliggend met Lazarus in het huis van de arme juist de personificatie van de arme is, de arme in wie God een welbehagen heeft, die kostbaar is in zijn ogen, die ook wat mag kosten, dat ziet hij niet. Omdat hij de beurs draagt, denkt hij in geld, natuurlijk zegt hij dat het voor een goed doel is, en misschien is dat ook wel zo, maar hij denkt met en in de mammon, ziet bij alles alleen dollartekens. Maar de liefde die Maria tot uitdrukking brengt is onbetaalbaar, gaat boven zijn beperkte denken uit. Maria ziet verder, zegt Jezus, ze ziet de weg, die ik moet gaan, daarom moet je haar laten begaan. Morgen en overmorgen denk je weer aan de arme en dat moet ook, maar nu mag je even stil staan bij de weg die ik te gaan heb.

De menigte weet dat Jezus daar is en komt om hem te zien, maar ook om Lazarus te zien, die hij uit de doden heeft opgewekt. En de hogepriesters overleggen om niet alleen Jezus, maar ook Lazarus te doden, want wat is er gevaarlijker voor de machthebbers dan iemand die opstaat uit de dood. Heel de terreur, de chantage met de dood zou zijn betekenis verliezen en daarmee zouden zij hun macht kwijt zijn.

De menigte voelt dat er iets gaande is. Het lijkt wel alsof ze de verkiezingen hebben gewonnen, ze rukken de palmtakken van de bomen en gaan hem tegemoet en roepen: Hosanna, Gezegend die daar komt in de Naam van de Heer en ‘de koning van Israël’. Het hoort allemaal bij elkaar: de opwekking van Lazarus, de zalving met mirre door Maria en de mensen die met palmtakken zwaaien en hem toezingen. Het zijn allemaal voortekenen van wat er in de komende zes dagen te gebeuren staat, het verhaal van lijden en dood, dat tegelijk het verhaal van de verheerlijking is. Of Johannes het verhaal over hoe dat ezeltje werd gevonden van de andere evangelisten heeft gekend, weten we niet. Hij heeft het niet nodig, Jezus vindt een ezeltje, alsof het als het ware voor hem klaar stond. Het is, zegt Johannes, het ezelsveulen waarover door de profeet Zacharia gesproken is. Het is de intocht van de Messiaanse koning. De leerlingen weten het allemaal niet gelijk, maar later zal het hun duidelijk worden. Dat is een vast motief van Johannes. Hij hervertelt het verhaal van de andere evangelisten vanuit het gezichtspunt van Pasen. In het licht van de verheerlijking ziet alles er anders uit, krijgt alles betekenis. Het is meta-evangelie, een evangelie, dat terugkijkend verteld wordt. Daarom moest de Messias dit alles wel lijden, omdat zijn weg, de weg die door lijden en dood en kruis gaat, uiteindelijk de weg naar de bevrijding, naar de grote paasmorgen zal zijn.

U heeft vast wel eens de suggestie gehoord, dat Johannes een anti-joods evangelie zou zijn. Dat is om meerdere redenen onjuist. In de eerste plaats omdat Johannes even joods is als de andere evangelisten. In de tweede plaats omdat in de meeste Bijbelvertalingen ten onrechte het woord ‘Judaioi’ met ‘Joden’ wordt vertaald en niet, zoals bijvoorbeeld wel de Naardense vertaling doet, met Judeeërs. In het evangelie van Johannes speelt vanaf het begin een conflict tussen Galileeërs en Judeeërs. Dat begint al bij de bruiloft te Kana, waar het gaat over de vaten met water voor de reiniging van de Judeeërs. Als je nu niet met Judeeërs, maar met Joden vertaalt, dan wordt opeens de indruk gewekt alsof de volgelingen van Jezus, in hoofdzaak Galileeërs, geen Joden zouden zijn, maar een soort christenen avant-la-lettre. En dat geldt dan ook voor Jezus zelf. Welnu, in dit verhaal wordt nog een extra onderscheid aangebracht, doordat Johannes nu spreekt over de grote menigte uit de Judeeërs, die hebben zich als het ware afgescheiden van de machthebbers en de Schriftgeleerden van de Judeeërs en zijn Jezus gaan volgen. Doordat ze de opwekking van Lazarus hadden gezien, zijn zij tot geloof in Jezus gekomen. Of dat geloof het zal houden, wanneer Jezus blijkt niet hun nieuwe koning te zijn, zoals ze hem hebben verheerlijkt en toegezongen. Of dan de hogepriesters en Schriftgeleerden erin zullen slagen om ze weer op hun hand te krijgen, zodat degenen die nu ‘Hosanna’ roepen, straks ‘kruisigt hem’ zullen roepen, dat is hier nog de vraag. Voorlopig loopt het volk achter Jezus aan en dat wordt ook door de Farizeeërs vastgesteld. “We komen geen steek verder, heel de wereld loopt achter hem aan.” Dus moet Jezus dood en moet Lazarus opnieuw dood, dit is de bijl aan de wortel van hun macht. Dat hebben ze goed begrepen. Nee, Jezus was zeker niet uit op een gewelddadige revolutie, waarmee hij de macht van de hogepriesters en de Farizeeën ten val wilde brengen. Maar als dit verhaal aanhang zou krijgen. Als de mensen zouden gaan geloven in de opstanding, dat wil zeggen, als ze zouden gaan geloven, dat de machthebbers hen niet eindeloos met hun macht over leven en dood zouden kunnen chanteren, omdat ze begrepen hadden, dat alleen zij, die bereid zouden zijn hun leven te verliezen, dat leven zouden behouden, ja dan was het einde van de machthebbers in zicht. Zie, de hele wereld loopt hem na, daarmee eindigt ons verhaal, dat is de triomf van Palmzondag, maar de reuk van de mirre van Maria hangt nog in de ruimte. Het zal anders lopen, het zal geen triomftocht worden, maar de weg van het offer. Het offer, dat Jezus wel moet brengen om geloofwaardig te blijven, om niet te bezwijken voor de macht van de hogepriesters, maar ook niet voor de verheerlijking door het volk. Zijn  vader zal hem verheerlijken, zal hem verhogen, maar die verheerlijking en die verhoging is van een andere aard. Van een aard, die – ook door zijn leerlingen – pas na zijn opstanding begrepen kan worden. “Alleen de lijdende God kan helpen”, schreef Dietrich Bonhoeffer aan zijn vriend Eberhard Bethge op de dag dat hij gehoord had van het mislukken van de aanslag op Hitler door Von Stauffenberg. Die mislukking zal het begin zijn van een gigantische stroom van standrechtelijke executies, zelfdodingen om daaraan te ontkomen en veroordelingen, waarvan uiteindelijk ook Bonhoeffer zelf, zijn broer Klaus en zijn beide zwagers Hans von Dohnanyi en Rüdiger Schleicher het slachtoffer zullen worden. Alleen de lijdende God kan helpen. Dat is het geheim van de Stille Week, dat we in de komende week van dag tot dag zullen ontdekken en misschien zullen beginnen te begrijpen. Niet de almachtige God die ingrijpt om het kwade ongedaan te maken, maar de lijdende God, die zijn mens trouw blijft, die met hem lijdt en hem zo uiteindelijk verheerlijkt. Dat ligt allemaal besloten in die vreemde dubbelheid van Palmare en Passie, van rood en paars, dat het door lijden tot heerlijkheid gaat, maar niet als opeenvolgende fases, zodat we aan het eind zouden kunnen zeggen, dat het toch nog allemaal goed is gekomen, maar als samengaan van lijden en heerlijkheid. In zijn heerlijkheid is Christus de lijdende knecht des Heren en als de lijdende knecht des Heren, waarover Jesaja zijn liederen schrijft, is hij degene in wie God zijn welbehagen heeft en die hij verheerlijkt. Dat is een groot wonder, groter nog dan de opwekking van Lazarus, waarom de hele wereld achter hem aan loopt.

Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.