Preek in de Neiuwendammerkerk 20/9/20

Preek in de Nieuwendammerkerk op zondag 20 september 2020. Gelezen werd Jona 3,10-4,11 en Mattheüs 20, 1-16

Lieve Gemeente,

We kennen het verhaal van Jona maar al te goed. Door het beeld van Jona in de walvis, hebben we gelijk het hele verhaal weer voor de geest, ook als we dit keer alleen het laatste hoofdstuk lezen. Jona, de profeet tegen wil en dank. Hij wil helemaal niet profeteren tegen dat verschrikkelijke Assyrië en haar hoofdstad Ninevé. Hij zou liever zien, dat die hele stad, voor hem het centrum van goddeloosheid en machtshonger, maar gelijk met de grond gelijk gemaakt werd. Ik moest denken aan heel lang geleden, in 1979 toen het Amerikaanse ambassadepersoneel in Teheran werd gegijzeld. Er waren toen ultrarechtse betogingen in New York en elders in de V.S. met de leus: Nuke them, nuke them, dat betekent: ‘gooi er een atoombom op’. Dat daarbij miljoenen onschuldigen, vrouwen en kinderen om zouden komen, zou ze een zorg zijn. Zo dacht Jona er ook over. Daarom wilde hij helemaal niet naar Ninevé, maar hij moet toch. al moet God er – en u begrijpt het is een prachtige beeldspraak – een walvis voor op laten draven om hem van gedachten te veranderen. Jona gaat en roept toch op tot bekering in Ninevé. En het wonder geschiedt: Ninevé bekeert zich en de stad wordt niet omgekeerd. Maar denkt u dat Jona daar blij over was. Helemaal niet, hij was woedend en in zijn woede citeert hij de tora: ik wist het wel. U bent een god, genadig en barmhartig, lankmoedig en goedertieren, en altijd tot vergeving bereid. Ja, zo is de god van Israël. Jona wist het, maar kon er zich niet over verheugen. Hij trekt zich terug op de plek waar hij had willen zien, hoe Ninevé op zou gaan in rook en vuur. Er verschijnt – het verhaal zit vol wonderen – een wonderboom om hem schaduw te bezorgen, maar de volgende morgen verdord de boom en is de schaduw verdwenen. Ach, arme ik, zegt Jona, alles zit tegen, was ik maar dood. Maar God roept hem tot de orde. Wel verdriet over een boom die ten onder gaat, maar niet over een miljoenstad die ten onder zou gaan. Ja er gebeuren verschrikkelijke dingen in de wereld en van de centra van de macht, in Washington, in Moskou en in Bejing hebben we weinig goeds te verwachten en soms zouden we net als Jona wel willen dat God met geweld in zou grijpen om een einde te maken aan het onrecht. Maar hij doet het niet en hij wil ook niet dat wij dat in zijn naam doen, zoals onze voorvaderen ooit dachten met de kruistochten te moeten doen. Volgens overlevering hebben de christelijke ridders in Jeruzalem tot aan hun enkels in het bloed gestaan. Ja, het bloed van Joden en moslims. Nu nog hebben radicale moslims als ze het over hun woede op het Westen hebben over ‘die kruisvaarders’. En ook daar leven gedachten om de tegenstanders met wortel en tak uit te willen roeien en ze misbruiken daarvoor de Koran, zoals de kruisvaarders het kruis en de bijbel misbruikten. Lankmoedig en barmhartig is onze God. En dat kan toch alleen maar betekenen, dat hij van ons vraagt om als hij lankmoedig en barmhartig te zijn voor onze medemens, of die nu uit Teheran, uit Aleppo of uit Lutjebroek komt.

Het tweede verhaal staat nog veel dichter bij ons. Het gaat simpel gezegd over de arbeidsmarkt. Natuurlijk, het is een gelijkenis (zoals het verhaal over Jona in de walvis natuurlijk ook een gelijkenis is, want walvissen slikken geen mensen levend in om ze vervolgens later weer levend uit te spugen). Een gelijkenis is een voorbeeldverhaal dat ons dingen laat zien, die we anders niet zo gemakkelijk zouden begrijpen. Deze gelijkenis, die van Mattheüs, is een gelijkenis van het koninkrijk, zoals Mattheüs er meer vertelt. We kunnen niet zeggen: ik zal u eens haarfijn uitleggen, hoe het toegaat in het koninkrijk der hemelen, dat is in een wereld waarin de dingen gebeuren zoals God het bedoeld heeft. Dat kan ik niet, omdat ik het niet weet en niemand het weet. Dat is een geheimenis, een heilig mysterie. We kunnen hooguit – en dat is wat Jezus doet, beter dan wij het ooit zouden kunnen – zeggen: waar lijkt het op, dat koninkrijk van God. En dan kunnen we, dat zit ook in dat woord gelijkenis, vergelijkingen maken. Het lijkt meer op dit dan op dat en dat doen we op grond van wat we verder weten uit de Bijbel. Het lijkt op een landheer, die werkers zoekt voor in zijn wijngaard. Het gaat over het koninkrijk van God, dus in deze gelijkenis is God de landheer, dat is duidelijk. Maar de wijngaard. Ja, lieve mensen dat is een probleem, want ik heb in mijn bibliotheek een heleboel boeken en boekjes die spreken over de werkers in de wijngaard en die gaan allemaal over het werken in de kerk, wat ik zelf tenslotte ook bijna veertig jaar gedaan heb. En dan zou je dus bijna denken: de wijngaard dat is de kerk. Maar, hoe goed als die schrijvers en schrijfsters het ook bedoelen, ze zitten er met die beeldspraak echt helemaal naast. Gelooft u mij: de wijngaard is de wereld. Het gaat God altijd om de wereld. De kerk is hooguit een hulpmiddel omdat er in de wereld iets gebeuren moet en omdat het goed is dat er een plek is, waar mensen er samen over na kunnen denken, wat er in die wereld zou moeten gebeuren. Maar het gaat om de wereld, die wereld waarin niet alleen de bible-belt, maar ook Teheran en Damascus en Moskou en Washington en Amsterdam en Den Haag liggen. En die wereld, die lijkt op een wijngaard waarin gewerkt moet worden, maar lijkt ook (het hele verhaal is tenslotte een gelijkenis) op een marktplaats, waar mensen hopen werk te vinden, werk in die wijngaard. En de Heer van de wijngaard trekt er al vroeg op uit, omdat er mensen nodig zijn voor de oogst. En hij spreekt met de werkers die hij op het marktplein treft af dat ze voor een dagloon (er staat een denarie, maar laten we het maar houden op een redelijk dagloon, want omrekenen naar deze tijd dat is niet zo gemakkelijk en daar gaat het ook niet echt om). Het werk is meer dan gedacht en steeds heeft hij meer werkkrachten nodigt, op het derde en het zesde en het elfde uur gaat hij weer naar het marktplein en treft daar steeds weer mensen aan, die daar staan. ‘Werkloos’ schrijft de NBV, ik zou liever ‘zonder werk’ zeggen, want, om een bekend liedje te citeren Koos Werkeloos, vindt het wel prima. Het suggereert toch een beetje dat je niet genoeg je best hebt gedaan om werk te vinden. Aan de laatste groep vraagt de Heer het: waarom staan jullie hier de hele dag zonder werk. En ze geven het enig juiste antwoord: omdat niemand ons gehuurd heeft. In onze gebruikelijke terminologie gaat het over werkgevers en werknemers, maar dat is toch wat scheef. Alsof de eersten liefdadigheid bedrijven (geven) en de anderen graag aanpakken (nemen). Terwijl we natuurlijk eigenlijk wel weten, dat de werkgever er meer voor terugkrijgt dan hij geeft (anders zou hij het niet doen, want dan viel er geen winst te behalen), terwijl de werknemer, heel wat moet geven en soms zelfs meer dan zijn arbeidskracht. Hoe het ook zij, God heeft mensen nodig, want wat hij wil met zijn wijngaard, met zijn wereld, moet door mensen gedaan worden. En dan komt de afrekening. Eerste de werkers van het elfde uur en vervolgens in omgekeerde volgorde alle anderen. De werkers van het elfde uur krijgen een redelijk dagloon (een denarie) en alle volgenden ontvangen hetzelfde. Iedereen is zeer tevreden, behalve de eerste groep werkers, met wie was afgesproken dat ze een denarie kregen. Zij hadden, ondanks de gemaakte afspraak meer willen krijgen. Hun verlangen is op grond van de gangbare economische opvattingen volkomen begrijpelijk. Voor wat hoort wat en wie langer heeft gewerkt, of langer gestudeerd of beter zijn best gedaan, moet meer krijgen dan de anderen en zo zal er altijd verschil blijven. Ons woord economie komt van het Griekse ‘oikonomos’, dat de wet van het huis of van de huishouding betekent. Het woord dat in het NBV met landheer wordt vertaald, is letterlijk vertaald: de heer van het huis. Wat ons hier duidelijk wordt gemaakt is, dat deze huisheer er een andere economie op nahoudt, dat in zijn huis andere wetten gelden. Wetten die zeggen, ieder mens heeft recht op eten en levensonderhoud. En dat iemand geen werk heeft gevonden omdat niemand hem heeft ingehuurd, kan toch niet betekenen dat hij niet te eten heeft, zelfs niet dat hij veel minder te eten heeft. Dat is een andere economie. Door de coronacrisis, zo hebben we dag in dag uit op de televisie gezien en gehoord, heeft onze economie zwaar te lijden gehad. En dat is in veel opzichten wel zo. Maar voor zover ik het in mijn omgeving zie, en volgens mij is dat hier niet zo heel veel anders, heeft iedereen te eten gehouden, en een dak boven zijn of haar hoofd. Ik woon aan de rand van de Bijlmer, normaal een drukke aanvliegroute van Schiphol. In de weken van de lockdown hoorde ik tijdens mijn vaste ochtendwandeling in de Bijlmerweide nauwelijks vliegtuigen, en wel heel veel meer vogels. Opeens bleek allerlei werk ook thuis gedaan te kunnen worden en de files verdwenen als sneeuw voor de zon. De afspraken van Parijs en de uitspraken in het Urgenda-proces over minder stikstof en CO2-uitstoot waren onhaalbaar, maar na een maand lockdown zaten we al ver onder alle voorgeschreven normen. Het kan dus ook anders. Natuurlijk, kan het niet zo blijven als tijdens de lockdown, maar het kan wel anders, naar een economie van het genoeg in plaats van een economie die alleen maar gelooft in groei, ook als die groei ten koste van heel veel welzijn gaat. Dat is de economie, die zegt dat er voor iedereen een redelijk levensonderhoud moet zijn, dat is de economie die Mattheus durft te vergelijken met het koninkrijk van God. Zoals gezegd, wij weten niet hoe dat koninkrijk van God eruit ziet, maar met Mattheüs zouden we misschien heel voorzichtig kunnen stellen, dat de economie van het genoeg er meer op lijkt dan de economie van de noodzakelijke groei. Corona is een plaag en een verschrikkelijke ziekte, maar als we er op de een of andere manier een les uit zouden kunnen trekken, dan zou dat goed zijn. Laten we het hopen. Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.