Preek in de Nieuwendammerkerk 15/5/2022

Preek in de Nieuwendammerkerk op zondag 15 mei 2022 (zondag cantate). Gelezen werd Deuteronomium 6, 1-9 en Johannes 13, 31-35

Lieve gemeente,

Zo’n vijftig jaar geleden was ik hippie. Op de middelbare school was lang haar verboden, maar zodra ik ervan af was, kwam ik zo’n twee jaar niet bij een kapper. Het was de tijd van flower-power en ‘make love not war’. Ik werd daaraan herinnerd door mijn kapper, die net als ik gepensioneerd is, maar nog wat doorklust. Hij stelde voor dat heel onze beatgeneratie met grote spandoeken ‘make love not war’ naar de grens van Oekraïne zouden trekken. Romantisch en niet meer van deze tijd, hij moest er zelf ook om lachen, maar ik dacht wel: speelt liefde in het openbare leven eigenlijk überhaupt wel een rol? En met het oog op de gelezen teksten: wat hebben wij als christenen waargemaakt van onze opdracht om God en elkaar lief te hebben. Want dat is natuurlijk het opvallende van de beide lezingen, die uit Deuteronomium met de opdracht God lief te hebben en die uit Johannes om elkaar lief te hebben, dat ze samen ten diepste de kern van de hele Bijbelse boodschap bevatten. Maar de geschiedenis van het christendom is in heel veel opzichten de geschiedenis van oorlog en geweld en de christenen hebben zich daarvan zeker niet afzijdig gehouden. Al in de tweede eeuw na Christus schreef de grote theoloog Tertullianus een klein boekje, dat hij het soldatenkransje noemde. Daarin probeerde hij uit te leggen, dat christenen er geen enkel bezwaar tegen hoefden te hebben om dienst te nemen in het Romeinse leger. En natuurlijk hoopte hij daarmee ook te bereiken, dat christenen minder streng vervolgd zouden worden in het Romeinse Rijk. In de Middeleeuwen volgden de kruistochten waarbij vele tienduizenden Joden en moslims die ons niets hadden misdaan, werden omgebracht. Het trieste relaas eindigt (ja, was het maar geëindigd als ik aan de oorlog in Oekraïne denk waar ook christenen tegenover christenen staan) of vond haar voorlopig dieptepunt in de Tweede Wereldoorlog, waarin een volk, dat toen nog voor het overgrote merendeel uit christenen bestond, zes miljoen Joden en nog een heel aantal miljoenen anderen ombracht.

Misschien moesten we het dus toch nog maar eens over dat liefdesgebod hebben. En natuurlijk, ik weet ook heel goed, dat de kreet ‘make love not war’ daarvan niet de juiste vertaling is. Maar toch, wat wordt ons dan wel opgedragen? Laten we eerst eens kijken naar de tekst uit Deuteronomium, die het zogenaamde sjema in de verzen 4 en 5 bevat. Hoor Israël de Eeuwige is onze God, de Eeuwige is één. Heb dan de Eeuwige uw God lief met geheel uw hart, geheel uw ziel en met geheel uw kracht. Dat is wat wel genoemd werd ‘het eerste en het grote gebod’. wat overigens niet inhoudt (een nog al vaak verkondigd misverstand): dat dit eerste gebod uit het Oude Testament komt en het tweede uit het Nieuwe. Nee hoor, het tweede stamt uit het boek Leviticus. En als het aangehaald wordt in het Nieuwe Testament zijn het dus allebei citaten uit de Thora, de wet van Mozes. Dat ‘sjema’ (hoor Israël), genoemd naar het eerste woord in het Hebreeuws, Sjema, hoort, is de enige geloofsbelijdenis van het Jodendom. Als een kindje van vrome Joodse ouders wordt geboren is het dit sjema dat hem als eerste, ook al begrijpt hij er nog niets van, in het oor wordt gefluisterd en als hij sterft is het het laatste wat tegen hem gezegd wordt. Anders dan het christendom kent het jodendom geen dogma’s. Ze zijn ervan overtuigd, dat het er niet toe doet, welke dingen je wel of niet voor waar aanneemt, maar om wat je doet. De kern van hun godsdienst is daarom niet de belijdenis maar de wet, waarin ons gezegd wordt wat ons te doen staat. Over dat woord ‘wet’ valt ook nog wel iets te zeggen. De Thora, zoals de Joden de wet van Mozes noemen, betekent niet zozeer ‘wet’ als wel ‘onderwijzing’: in de boeken van Mozes wordt ons geleerd hoe we goed kunnen leven. En de kern daarvan, zo zegt het sjema in deze tekst is de liefde voor God; niet een beetje, bijvoorbeeld als we in de synagoge of in de kerk zitten, maar totaal, in alles wat we zeggen, denken en doen. Maar dat bezorgt ons natuurlijk tegelijk ook een enorm probleem. Ik wil niet zeggen dat je naaste liefhebben een makkie is, maar ook al valt het in de praktijk vaak niet mee, we hebben allemaal best wel een idee, wat dat is, een medemens liefhebben. God liefhebben is wat ingewikkelder, want hoe doe je dat? God is in de hemel en wij mensen zijn op aarde. We kunnen tot hem bidden, we kunnen zijn Woord met elkaar lezen en bestuderen, maar direct contact is niet zomaar mogelijk, in ieder geval niet in fysieke zin. Hoe je dat moet doen, God liefhebben, dat is een grote vraag, iets waarover je bij alles wat je doet of zegt na zou moeten denken: Heb ik God wel lief, als ik dat doe? En dat is nu precies de reden, waarom het de Joden opgedragen wordt dat ze dit gebod, die opdracht om God lief te hebben, in hun hart moeten hebben, het hun kinderen in moeten prenten en en het erover hebben, waar ze ook zijn. Ze moeten het als een teken op hun hand dragen en op hun voorhoofd (de hand voor het doen, het hoofd voor het denken en spreken). U heeft in Amsterdam vast wel eens gezien dat Joodse mensen een mezoeza op de deurpost naast hun naam hebben. Dat is een klein kokertje en in dat kokertje zit, jawel, heel klein opgerold de tekst van het sjema. Dat is dus, wat de bedoeling is, dat we ons bij alles wat we doen afvragen, heb ik God hiermee lief. Er staat in de boeken van Mozes nog een simpeler antwoord op de vraag, hoe je God lief moet hebben. Dat antwoord luidt: je hebt God lief door zijn geboden te doen. En dan verwijzen die paar woorden in het kokertje naar de hele wet  van Mozes.

En dan komen we bij onze tweede lezing: het gebod van Jezus. Het is geen gebruik meer in de meeste van onze kerken, maar toen ik jong was, werd elke zondag de hoofdsom der wet gelezen. Eerst de oproep om God lief te hebben met heel je hart en heel je ziel en heel je kracht en dan werd gezegd: ‘het tweede dat daaraan gelijk is, heb je naaste lief als je zelf’. Voordat ik het over die tekst van Johannes heb, wil ik even stilstaan bij dat eerste zinnetje: het tweede dat daaraan gelijk is! Het gaat mij om het woord gelijk. Wat wordt daarmee bedoeld? De gebruikelijke uitleg dat de twee geboden allebei even belangrijk zijn, is zeker niet fout. Het is niet het tweede, het secundaire gebod, maar het is ook een eerste gebod net als dat eerdere. Er is geen rangorde: eerst God, daarna de naaste. Maar er is nog een tweede mogelijkheid om dat zinnetje te begrijpen. En dat is door – zoals ook in het Nederlands goed mogelijk is – het woordje gelijk te begrijpen als ‘hetzelfde’. Het is feitelijk één en hetzelfde gebod. Dat heeft in ieder geval de apostel Jacobus gedacht, toen hij in zijn brief schreef. Hoe kun je God, die je niet ziet, liefhebben als je je broeder die je wel kunt zien niet liefhebt. Dat je God liefhebt, wordt dan zichtbaar doordat je je naaste liefhebt. En is dat eigenlijk niet ook de bedoeling van de hele wet van Mozes, dat ons aanwijzingen, lessen worden gegeven, om met elkaar in liefde en vrede te leven.

De lezing uit Johannes van vanmorgen is een onderdeel van de tafelrede van Jezus, een lang verhaal, dat begint met het verhaal van de voetwassing uit het begin van hoofdstuk 13, dat altijd op Witte Donderdag wordt gelezen, en eindigt aan het slot van hoofdstuk 16, waar Jezus tegen zijn leerlingen zegt: ‘Deze dingen heb ik tot u gesproken, opdat u in mij vrede zult hebben. In de wereld zult u verdrukking hebben, maar hebt goede moed. Ik heb de wereld overwonnen.”

Het nieuwe gebod is dus het oude gebod opnieuw, omdat het vergeten of verwaterd is. Zoals in de Bergrede wordt gezegd: Er staat geschreven, maar ik zeg u, ook dat is een vernieuwing, ja zelfs een radicalisering van het oude gebod.

Onze evangelielezing begint met een ingewikkelde zin over verheerlijking, de NBV heeft daar ‘groot maken’ van gemaakt. Ik vind dat niet zo goed omdat in het Griekse woord, dat ‘groot’ niet opgesloten ligt, maar wel de begrippen ‘eer en heerlijkheid’, dat is dat zichtbaar wordt hoe God werkelijk is en daarmee ook wie Jezus werkelijk is, want wie hem ziet heeft de Vader gezien. Zoals Johannes door zijn hele evangelie verkondigt, de Vader en de Zoon zijn één. Dat betekent niet perse allebei helemaal God, maar de Vader is God en de zoon, hier genoemd de zoon des mensen, is mens, maar een mens geheel en al zoals door God bedoeld, die de mens immers naar zijn beeld en gelijkenis heeft geschapen. De rede van Jezus, die begint aan de tafel van het laatste avondmaal, wordt door Johannes gedacht als uitgesproken aan de vooravond van zijn  dood, vandaar ook: nog een korte tijd ben ik bij U. Waar hij gaat – hij gaat op naar de Vader zal Johannes later zeggen – kunnen de leerlingen hem niet volgen, kunnen ook wij hem niet volgen. We blijven mensen die met een opdracht op aarde leven. En wat die opdracht is, wordt door Jezus het nieuwe gebod genoemd, dat we elkaar liefhebben. De Vader en de Zoon zijn één, dus is ook het gebod van de Vader en van de Zoon één. Het is de ene opdracht dat we God liefhebben door onze naaste lief te hebben en dat we door die naaste lief te hebben, laten zien dat wij God liefhebben en leerlingen van Jezus zijn. Verderop in de tafelrede, in hoofdstuk vijftien, staat nog een gedeelte over het liefdesgebod en daar zegt Jezus: als u mijn geboden is acht neemt, blijft u in mijn liefde. En we stellen opnieuw vast, net als bij de lezing uit Deuteronomium. God of Jezus liefhebben en de geboden onderhouden is hetzelfde.

Waarom is dit voor mij zo verschrikkelijk belangrijk. Ik heb het vast wel vaker gezegd, maar ik zeg het tegen jullie graag nog eens. Omdat er in de geschiedenis van het christendom iets ernstig misgelopen is. De Reformatie is – in ieder geval voor christenen zoals wij – misschien wel de belangrijkste gebeurtenis uit de geschiedenis van de kerk. Het idee, dat we met goede werken en in die tijd werd daar vooral toe gerekend het schenken van geld of stukken land aan de kerk, de hemel zouden kunnen verdienen, werd door Maarten Luther radicaal van de hand gewezen. Het ging niet om die goede werken het ging om het geloof. Maarten Luther heeft daarmee zeker niet bedoelt dat het er niet toe deed wat we wel of niet deden, voor hem ging het ook om de werken van het geloof, liefde, barmhartigheid, gerechtigheid, toch is het vaak zo misverstaan, dat het er niet toe zou doen wat we deden: Dietrich Bonhoeffer, een heel radicale leerling van Luther, heeft daarover gezegd: deze gedachte, dit misverstand, dat het er niet toe zou doen wat we doen, heeft meer schade gedaan dan welke leer van de goede werken ook. Hij schreef dat in een boek dat ‘Navolging’ heet. Want daarom gaat het volgens hem in het geloof? Dat we Christus navolgen in alles wat we doen en denken en zeggen. Ja inderdaad net zoals we God lief moeten hebben, want hij en de Vader zijn een. In de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.