Preek in de Muiderkerk op zondag 20 oktober 2024. Gelezen werd Jesaja 29, 18-24 en Markus 10, 32-45
Lieve Gemeente,
We leven in een gewelddadige wereld, oorlog aan de grenzen van Europa en vooral de oorlog in het Midden Oosten, raakt ons tot diep in ons hart. We hebben het erover in onze diensten, in onze gespreksgroepen en in ons leerhuis, maar we worden er ook moedeloos van, want het lijkt allemaal niets te helpen. We moeten het er ook over hebben, en doen dat ook, vooral in onze gebeden, maar we moeten het ook niet alleen daarover hebben, want teveel moedeloosheid leidt ook tot apathie en een gevoel van machteloosheid. We komen naar de kerk, zo veronderstel ik, om bemoedigd en opgebeurd te worden, om iets te proeven van wat de grote theoloog Karl Barth ooit noemde “die andere Welt der Bibel”. Een andere wereld, of misschien nog beter: deze wereld anders!
De grote profeet van die andere wereld is Jesaja, de meest geciteerde profeet in het Evangelie. We hebben het in dit geval over de zogenaamde eerste Jesaja, die van de hoofdstukken 1 tot 39. Wanneer het precies op schrift is gesteld, weten we niet, maar Jesaja leefde in de tijd van de Judese koningen Achaz en Hizkia. Over crisis gesproken! Het extreem agressieve en wrede leger van de Assyriërs had vrijwel het hele Midden Oosten veroverd. Samaria was al gevallen en een groot deel van de inwoners van het Noordrijk waren al in ballingschap afgevoerd naar Assyrië en zouden nooit meer terugkeren. Nog in de dagen van Jesaja zal ook het beleg om Jeruzalem worden geslagen. En toch… en toch droomt Jesaja van een andere wereld, van een nieuw Jeruzalem, van een vredesvorst die zal heersen in het land. Hij moet daarbij volgens mij aan Hizkia gedacht hebben, de koning die zijn volk op wonderbaarlijke wijze uit de handen van de Assyriërs weet te houden. En Jesaja droomt van de grote dag van de bevrijding: ‘het is gedaan met de geweldenaar’, ja dat ook, maar het eerste wat Jesaja ziet in zijn droom, of hoort, moet ik zeggen, is dat doven de woorden uit de boekrol horen, dat de blinden weer zien, de zachtmoedigen en de armen zich kunnen verheugen. Dat zijn de tekenen van het aanbreken van de messiaanse tijd. Toen ik zag wat de Psalm van deze zondag was, Psalm 130, uit diepten van ellende, moest ik even slikken; paste dat wel bij wat ik wilde gaan zeggen over het visioen van Jesaja? Maar ja, het past. Juist in de diepste ellende bloeit de hoop op, op de bodem kan het alleen maar omhoog, je klampt je vast aan ieder sprankje licht, ook al zie je er nog nauwelijks iets van. Het breekt je steeds weer bij de handen af, alles waar je je hoop op had gevestigd wordt toch weer de bodem ingeslagen. En toch, het zal er eens van komen. Toen mijn vriend en leermeester Bert ter Schegget na zijn emeritaat een bezoek bracht aan Nicaragua, het land waar de door ons ooit zo hartstochtelijk gesteunde Sandinisten van Daniël Ortega en Ernesto Cardenal aan de macht waren gekomen, en zag dat, ruim twintig jaar, later diezelfde Ortega als dictator regeerde, kwam hij volkomen gedesillusioneerd terug. Hij zei niet: ‘ik heb alle hoop opgegeven’, hij zei: ‘ik leef bij het innerlijk licht’. Een vlam die niet dooft, het geloof bijna tegen beter weten in, dat is de droom van Jesaja, dat is de droom, het visioen dat we nooit mogen vergeten. ‘Waar het visioen ontbreekt, verwildert het volk!’ Die titel, een citaat uit het bijbelboek Spreuken, gaf Dorothee Sölle aan een boek in 1986, een jaar na de immens grote demonstraties tegen de kruisraketten, en op het omslag schrijft ze, dat het mooie visioen van dat boek de vrucht is van de Duitse ellende! Ja we naderen de bodem, het is niet uitgesloten dat Trump de verkiezingen wint en het valt niet te voorspellen wat dat voor onze wereld zal betekenen. De staat Israël, die zichzelf beschouwt als ‘de enige democratie’ in het Midden Oosten, valt zonder oorlogsverklaring een buurland binnen. Een minister, nota bene aangesteld voor ontwikkelingshulp, gaat naar Oeganda, een land waar op homoseksualiteit de doodstraf staat, om daar te vragen of er geen asielzoekers naar toe kan gestuurd kunnen worden. Ja we naderen de bodem, maar we kunnen en we mogen de hoop niet opgeven.
Jezus gaat op naar Jeruzalem, hij gaat voorop in een grote groep pelgrims, zijn leerlingen en allen die hem volgen, die in Jeruzalem het Pascha willen vieren. Jeruzalem, de stad van de vrede, maar ook de stad die zijn profeten doodt. Voor de derde keer vertelt Jezus aan zijn leerlingen, die hij apart neemt, wat er in Jeruzalem zal gebeuren. De mensenzoon zal overgeleverd worden. Jezus zegt niet ‘Ik’, maar hij zegt mensenzoon, zoon des mensen. Het is een aanduiding uit de profeten. De profeet Daniël heeft het in een visioen over de Zoon des mensen die zal komen op de wolken en denkt ongetwijfeld aan een messiaanse figuur, maar de profeet Ezechiël beschrijft zichzelf als de mensenzoon, de ‘ben adam’, hetzelfde woord, maar dan wordt het in onze bijbels opeens vertaald met ‘mensenkind’. Maar de Zoon des mensen en het mensenkind horen bij elkaar. Jezus, de grote mensenzoon deelt het lot van het arme mensenkind. Hij zegt het nu heel precies, wat er zal gebeuren in Jeruzalem: ter dood veroordelen, overleveren aan de heidenen, dat zijn hier de Romeinse soldaten, bespotten, bespuwen, geselen en tenslotte doden, maar daarmee zullen ze hem en de messiaanse droom er niet onder krijgen. Op de derde dag zal hij opstaan. Je zou denken dat de leerlingen geschokt en bang waren, maar nee, verbaasd en bevreesd waren ze van Jezus’ laatste woorden, voorafgaand aan deze lezing, dat vele laatsten eersten zullen zijn en eersten laatsten. Waren zij dan niet de eersten die Jezus gevolgd waren? Hadden zij dan niet een streepje voor op allen die er daarna bij zijn gekomen?
Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, door Jezus ooit ‘zonen van de donder’ genoemd, degenen die samen met Petrus ‘het moderamen’ vormen, de belangrijkste leerlingen, degenen die met hem mee zijn geweest op de berg van de verheerlijking. Die twee nemen nu Jezus apart, want zij willen iets vragen. Niet over al het verschrikkelijks dat Jezus heeft aangekondigd, daar springen ze liever met een grote boog overheen, nee over de opstanding, over Jezus heerlijkheid. Mogen ze daarin delen, ja mogen ze daarin delen als de eersten onder hun gelijken en zitting nemen aan zijn rechter en linkerhand. Alsof ook in het Koninkrijk van God ministersposten verdeeld moeten worden. Jullie weten niet wat je vraagt, zegt Jezus en waar zij het wilden hebben over de heerlijkheid, over het koninkrijk, heeft Jezus het over het lijden, want de weg naar de heerlijkheid gaat via het lijden. Kunnen jullie de drinkbeker drinken die ik drink en gedoopt worden met de doop waarmee ik gedoopt zal worden. Vrome uitleggers hebben hierin wel een verwijzing naar de latere sacramenten van doop en avondmaal gezien, maar ik denk dat Jezus het over de gifbeker en de vuurdoop heeft, twee vormen van doodstraf in de oudheid. Of de beide broers de vraag begrepen hebben, wordt niet duidelijk, maar ze antwoorden onmiddellijk: Dat kunnen wij! En Jezus antwoordt, dat het lijden hun niet bespaard zal worden. Volgens de traditie wordt Jakobus de eerste leider van de gemeente in Jeruzalem, maar ook de eerste die wordt omgebracht. Johannes sterft op hoge leeftijd als laatste van de apostelen, hij heeft de dood, in veel gevallen de marteldood, van al zijn medeleerlingen meegemaakt, maar de wederkomst van Jezus, die heeft hij niet meegemaakt. Het zullen twee moordenaars zijn, die ter rechter en ter linkerhand van hem niet zullen zitten, maar zullen hangen. Ja ze wisten niet wat ze vroegen. Ze hadden zich van Jezus heerlijkheid en het komende koninkrijk iets heel anders voorgesteld. Een koninkrijk zoals alle koninkrijken, ja wat eerlijker natuurlijk, maar toch, een koninkrijk met Jezus als koning en zij als zijn belangrijkste helpers.
De andere tien ergeren zich, wat denken die twee wel. Ze ergeren zich omdat ze eigenlijk hetzelfde zouden willen als wat Jakobus en Johannes Jezus gevraagd hadden. Al eerder, na de vorige aankondiging van het lijden hadden ze er onderweg ruzie over genaakt, wie wel de eerste onder hen zou zijn. Nu roept Jezus zich bij hen om uit te leggen, dat het anders, volstrekt anders zal zijn, als zij denken en waaraan zij gewend zijn. En dan volgt voor mij één van de mooiste passages uit de hele bijbel. Jezus zegt: Jullie weten hoe het in de wereld toegaat. Het is een wereld van machthebbers en machtelozen en diegenen die verondersteld worden de leiding te nemen, die overheersen de rest. De wereld bestaat uit arm en rijk, uit een bovenklasse en een onderklasse. Maar zo zal het onder u niet zijn. De dominee is niet de leider van de gemeente, maar de dienaar van het Woord. Die zin, zo zal het onder u niet zijn, zou het uitgangspunt moeten zijn van het kerkelijk reglement. Predikanten krijgen in onze kerk leiderschapscursussen aangeboden in plaats van lessen in dienstbaarheid. De kerk leeft aan de wereld niet voor hoe het anders zou kunnen, maar volgt de trends en ontwikkelingen in de samenleving. We dreigen een bedrijf te worden. Voor kerken die het financieel niet al te best doen – en dat zijn de meeste kerken – wordt een businessplan opgesteld. Het in stand houden van het kerkelijk bedrijf wordt uitgangspunt en niet onze opdracht in de wereld. Ja maar, wordt mij dan gezegd, als we dat niet doen, dan gaat de kerk binnen tien of twintig jaar ter ziele. Ja en… Geloven we dat echt? En als we dat echt geloven, geloven we dan nog wel. Het lichaam van Christus, de gemeenschap der heiligen, is dat vrome praat, die voor de praktijk niets betekent? Begrijp me goed, de kerk en vooral de gemeente, de gemeenschap waarvoor ik zondag naar de kerk kom is me lief, ze zijn als familie voor mij. Een gemeenschap van zusters en broeders, die vreugde en verdriet met elkaar delen. Elkaars gelijken! Want zoals het in de wereld gaat, zo gaat het bij ons niet! Eén Heer, als onzichtbaar in het lege midden, een heer als knecht, want ook de mensenzoon is gekomen om te dienen; een mensenkind als de Zoon des Mensen, die zijn ziel en zaligheid over heeft voor velen. Voor velen, staat er, niet alleen voor degenen die bij zijn club, bij zijn kerk horen, maar velen, zovelen als er geroepen worden, een eindeloze rij. Zo moge het zijn. Amen.