Het eerste boek heet Genesis

Het eerste boek heet Genesis

 

                                           Karel Deurloo, de dichter bij Genesis

 

(gepubliceerd in: R. Abma, F.J. Hoogewoud, K.A.D. Smelik en G.J. Venema ed., Nog dichter bij Genesis. Opstellen over het eerste Bijbelboek voor Karel Deurloo, Ten Have, Baarn 1995)

 

                        Het eerste boek heet Genesis.

                        Dat boek vertelt hoe goed het is

                        voor mensen en voor dieren

                        te leven in een dag vol licht,

                        om samen voor Gods aangezicht

                        sabbath te kunnen vieren.

 

 

Eigenlijk zou deze bijdrage aan de feestbundel voor Karel Deurloo door mijn dochters Rosanne en Annelies geschreven moeten worden. Zij maakten en maken deel uit van de doelgroep van de meeste van Karels liedjes en zij hebben het boek Genesis dan ook leren kennen door de kinderpreken in de Amstelkerk en vooral door de liedjes van Karel Deurloo. Als er voor het slapen gaan nog een “liedje van de kerk” gezongen moet worden, dan wordt daarmee niet naar het Liedboek voor de kerken verwezen, maar naar de liedjes van vooral Karel Deurloo in de bundel “Het eerste boek heet Genesis”[i]. Liedjes, zo pleegt Karel ze zelf te noemen. Maar dat slaat in ieder geval niet op de lengte. In vier forse ballades van bij elkaar maar liefst eenenzestig coupletten werd in de periode van 1978 tot 1982 heel Genesis op rijm gezet. De meeste recensenten die de uitgave bespraken, wisten niet goed, hoe ze deze liedjes aan moesten duiden. “Bijbelliederen” vonden ze kennelijk te hoog gegrepen; dat deed gelijk denken aan de eerste afdeling liederen in het Liedboek. Maar, zo stelde men vast, het was “meer dan het bijbelverhaal op rijm” en “meer dan theologie op rijm”. Waarin dat “meer” zit, wil ik proberen in deze bijdrage duidelijk te maken.

 

Wat is een “kinderpreek”, door Karel omschreven als een “exegetisch vertelsel voor kleine oren”[ii], meer dan een bijbelverhaal? We vertellen het verhaal zoals wij het begrepen hebben òf we vertellen een ander verhaal op grond van wat wij van het bijbelverhaal begrepen hebben. Natuurlijk hopen we, dat onze kinderen de bijbelverhalen leren kennen. De niet eens zo absurde gedachte, dat toekomstige generaties al dan niet genietend langs de etsen van Rembrandt zullen lopen en geen flauwe notie hebben, wat daar is uitgebeeld, maakt ons niet vrolijk. Maar nog veel meer hopen we, dat ze iets van de essentie van de bijbelverhalen zullen leren kennen. Daarom houden we dat soort kinderpreken en daarom schrijft Karel liedjes bij Genesis. Naar anologie van zijn omschrijving van kinderpreek zou je ze “exegetische liedjes voor kleine keeltjes” kunnen noemen.

“Cyclus-liedjes” noemen wij ze meestal, want steeds wordt een samenhan­gend geheel in doorlopende lezing behandeld. Een Genesis-cyclus, waarin Genesis 1-11 wordt behandeld met daarbij het Genesis-liedje, waarvan het eerste couplet boven dit artikel werd afgedrukt; een Abraham-cyclus (Gen. 12-25) met daarbij een Abraham-liedje; een Jakob-cyclus (Gen. 26-36) met een Jakob-liedje; een Jozef-cyclus (Gen. 37-50) met een Jozef-liedje. Daarnaast waren er de bijzondere spektakels, waarbij kinderen en volwassenen in de huid van de bijbelfiguren kruipen om nog dichter bij Genesis te komen: een Abraham-musical en een Noach-musical. Daarvoor gaat Karel in zijn teksten net een stapje verder, schrijft zijn liedjes de mensen op het lijf en brengt het bijbelverhaal dichter bij de actualiteit. Alle liedjes worden gedragen door het refrein, dat dus door de hele gemeente vele zondagen achtereen meerdere keren gezongen wordt. Zelfs de kinderen die nog niet kunnen lezen, zingen deze refreinen binnen de kortste keren uit volle borst mee en zullen de teksten daarvan waarschijnlijk hun leven lang niet meer vergeten.

Zo blijft hen het verhaal van Jakob en Ezau (en ook Psalm 133, maar dat ontdekken ze later pas) bij als:

 

            Goed is het als broeders samen wonen,

            goe-oed als zusters sooolidèèèr zijn…

 

Als de meisjes dat wat harder zingen, om te laten merken, dat zij ook echt mee mogen doen in het verhaal van al die vaders en zonen, dan zit Karel te genieten.

Voeg daarbij de muziek, waarvoor Machteld van Woerden zich volgens mij heeft laten inspireren door de opzwepende melodie van het hebreeuwse lied “Hinne ma tov”, en het staat als een huis. Ergens speelt, bewust of onbewust, in Karels achterhoofd het schitterende lied van Jonathan Jeremiah Peachum over de “Unsicherheit menschlicher Verhältnisse” uit de Dreigro­schenoper (“Wenn alle gut sind, ist Sein Reich nicht fern”), volgens regie-aanwijzing van Brecht gezongen met de bijbel in de hand, en hij schrijft verder…

 

            dan zal het geluk niet ver zijn:

            Mensen vieren het gewone leven

            als een priesterzegen.

            Op de aarde allerwegen

            ligt een glans van morgendauw

            als een teken van Gods trouw.

 

Dat is inderdaad meer dan het bijbelverhaal op rijm en meer dan theologie op rijm; het is het verhaal van Genesis verteld niet als een verhaal uit een ver verleden, maar als een verhaal dat op ons toekomt. Genesis is niet het verhaal over het verloren paradijs, waarin we helaas, helaas, nooit terug zullen keren, maar Genesis is toekomstmuziek. Dat thema keert terug in alle liedjes. In het refrein van het Genesis-liedje klinkt het zo:

 

            Wanneer zal de mens verschijnen

            om wie het God begonnen is,

            dochters, zonen, groten, kleinen,

            dromend van geschiedenis,

            die begint met Genesis.

 

Dat Miskotte en Brecht meespreken en meezingen in het Jakob-verhaal… Ach, de kinderen zullen het niet merken, ze doen het in Karels hoofd. De speelse tekst, waarin toch precies gezegd wordt wat gezegd moet worden, weerspiegelt het speelse gemak, waarmee deze liedjes tot stand komen. Karel schrijft ze tussen de bedrijven door. Dat zou met zijn programma heel erg lang kunnen duren, maar zit het liedje en het schema eenmaal in zijn hoofd, dan moet het ook af. Een Amos-musical in een week, een cyclus-liedje in een paar dagen. “Beste Wilken, hierbij de eerste helft van je ‘bestelling'”, staat er dan in het begeleidende briefje, dat soms al een paar dagen na het verzoek om liedjes te maken bij de nieuwe cycli arriveert. En zo gebeurt het regelmatig, dat het kinderliedje niet naar aanleiding van de kinderpreek wordt gemaakt, maar dat ik dankbaar de pointe van mijn kinderpreek ontleen aan het liedje, dat Karel al geschreven heeft. De liedjes zijn voor de kinderen geschreven, maar bijna altijd zit er knipoog in naar de volwassenen. Zijn het in het Jakob-lied Brecht en Miskotte, die mee mogen praten in het refrein, in de Noach-musical horen we Gorter en Slauerhoff. Als Noach zijn raaf uit de ark laat vliegen, laat Karel hem zingen:

           

            Mijn braafje, mijn raafje,

            ik laat je eruit.

            Zoek naar de lente

            naar nieuw geluid.

 

En de torenbouwers worden geportretteerd met de woorden:

 

            Groots en meeslepend willen wij leven,

            organiseren, hemelwaarts streven…

 

Het is geen plagiaat, het is “functioneel jatwerk”. Opeens zijn de torenbouwers geen patsers uit een ver verleden meer, maar mensen als u en ik, die zo verschrik­kelijk graag boven ons zelf uit willen steken, die niet genoeg hebben aan het “gewone leven”, waarvan we met Miskotte weten, dat het de God van Israël daarom begonnen is. Frans Breukelman hield ons het boek Genesis voor als de opmaat bij uitstek voor de hele Schrift, de inleiding waarin in een notedop alles al werd gezegd, wat gezegd moest worden[iii]. Karel Deurloo zette dat met een vrolijke noot aan de kinderen voor: hierover gaat het, over het leven van vrouwen en mannen, zusters en broeders, ouders en kinderen zoals jij en ik! Zoals Karel de theologie van Genesis, zoals we die bij Breukelman hebben geleerd in eenvoudige uitleg en verhalen neerzet voor gewone mensen, die het voor Frans Breukelman zo vanzelfsprekende hebreeuws en latijn niet beheersen[iv], zo doet hij dat ook in zijn liedjes. In de eerste vier hoofdstukken worden de thema’s neergezet, de mens als man en vrouw en de mens als man en broeder, en die worden vervolgens in het “boek van de verwekkingen van Adam, de mens” uitvoerig behandeld. In de ‘toledot van Terach’ gaat het vooral over de mens als man en vrouw, in de ‘toledot van Isaak’ vooral over de man en zijn broeder, om het dan in de ‘toledot van Jakob’ uit te laten lopen op “de gezegende temidden van zijn broeders”. Maar, zei Breukelman er altijd bij, naast het centrale thema, spelen in alle verhalen alle andere thema’s ook mee. Het gaat in het Abraham-verhaal niet alleen over Abraham en Sara, maar ook over Abraham en Lot, Ismaël en Isaak. Hoe zul je dat beter laten horen dan in een cyclus-liedje, waarin in het refrein het hoofdthema door blijft klinken en in de verschillende coupletten alle andere thema’s één voor één opduiken. Nog veel beter dan met een verhaal kun je in een lied laten horen, dat de hoorders (die nu aktief zangers worden) zelf worden betrokken in het verhaal. Als we bijna aan het eind van het Abraham-verhaal zijn gekomen, aan het eind van de weg, die Abraham is gegaan van Ur der Chaldeeën naar het land Kanaän, zet Karel ons middels zijn liedje zelf met onze voeten op die weg:

 

Met Abraham horen wij een stem

en met hem mee gaan onze voeten

de weg die hij met Sara ging;

we horen zomaar tot de kring

die straks met hen

Jeruzalem

als stad van recht en vrede mogen groeten.

 

Karel heeft die stem gehoord en heeft die laten klinken. Al meer dan twintig jaar worden in de Amstelkerk Karels liedjes gezongen. Onbegrijpelijk dat niet veel meer gemeentes genieten van deze schat aan verhalen om te zingen.

 

Wilken Veen



 

 

[i]. Ter gelegenheid van de heropening van de Amstelkerk na een ingrijpende verbouwing in 1990 samengesteld door de eredienstkring van de Amstelkerkgemeente en uitgegeven door Narratio in Gorinchem. De bundel werd, hoe kon het ook anders, opgedragen aan Karel Deurloo.

[ii]. De ondertitel van Een kind mag in het midden staan (Ten Have – Baarn 1982), een verzameling kinderpreken, die Karel hield in de Amstelkerk.

[iii]. F.H.Breukelman, Bijbelse Theologie, dl. I/2, Het eerstelingschap van Israël, Kampen 1992.

[iv]. Na het verschijnen van ons boek over Jozef en Juda, dat we samen met het preekteam van het Amsterdamse Centrum voor Leren en Vieren schreven (Karel Deurloo / Wilken Veen, De gezegende temidden van zijn broeders, Baarn 1995) ontbreekt in de bibliografie van Karel alleen nog een Jakob-boek. Na Dichter bij Genesis (Baarn 1967) en de dissertatie Kaïn & Abel (eveneens Baarn 1967), verschenen De mens als raadsel en geheim (Baarn 1988), samen met Rochus Zuurmond, De dagen van Noach (Baarn 1991) en het prachtige boekje met verhalen over Abraham, De vader van het landvolk (Baarn 1992).

Dit bericht is geplaatst in Publicaties. Bookmark de permalink.