De actualiteit van Miskotte

                                                     De actualiteit van Miskotte

lezing voor het Open leerhuis te Zwolle-Zuid

op woensdag 7 december 1994

Dames en heren,

Het is mij een genoegen om hier vanavond in uw midden aanwezig te zijn. Zwolle is mij namelijk bepaald niet vreemd. In de zestiger jaren heb ik hier vlakbij aan de Veerallee de middelbare school bezocht: Het Carolus Clusius College, toen nog Christelijk Lyceum Zwolle geheten. Als schipperszoon woonde ik toen in pleeggezinnen in Hattem o.a. een jaar in de hervormde pastorie in de Ridderstraat – tegenwoordig is daar een elektriciteits­zaak gevestigd. Waarom vertel ik dat allemaal? Omdat ik daarmee niet alleen iets over mij zelf vertel, maar ook over Kornelis Heiko Miskotte, die als klein jongetje vele vakanties doorbracht in diezelfde pastorie, waar toen de pleegouders van zijn moeder, ds Havinga en zijn vrouw, woonden. Naar deze oom en tante, Kornelis en Heika, werd de kleine Miskotte vernoemd. Dat was 23 september j.l. precies honderd jaar geleden. We hebben nog meer gemeen, want Miskotte studeerde theologie in Utrecht en was net als ik lid van het Oratorisch Homiletisch Gezelschap Progredior, waar uw predikant Ries Nieuwkoop en ik elkaar van kennen. Gaan we even verder met een korte biografische schets van Miskotte:

Geboren dus in Utrecht op 23 september 1894. Openbare lagere school en Christelijk Gymnasium in Utrecht en daarna – vanaf 1914 – student aan de theologische faculteit aldaar. Gedurende bijna vijfentwintig jaar, van 1921 tot 1945 was hij Nederlands Hervormd predikant in Kortgene (in Zeeland), in Meppel, in Haarlem en tenslotte in Amsterdam, waar hij eerst wijkpredikant is in de Jordaan en daarna – in de oorlogsjaren 1942-45 – aangesteld voor het werk onder de buitenkerkelij­ke intellectuelen in Amsterdam-Zuid in opdracht van de nog steeds bestaande commissie Groot-Zuid van de Hervormde Gemeente te Amsterdam. In het najaar van 1945 volgt dan zijn benoeming tot kerkelijk hoogleraar in Leiden, waar hij tot aan zijn emeritaat in 1959 dogmatiek en ethiek zal doceren. Als emeritus woont hij in Voorst, waar hij op 31 augustus 1976 overlijdt. Tussen 1929 en 1974 schrijft hij in totaal negenentwintig boeken en een ontelbaar aantal artikelen over een zeer uiteenlopend scala van onderwerpen.

Miskotte was een buitengewoon veelzijdig mens. Z’n hele leven las hij buitensporig veel literatuur, vooral poëzie, en heeft daarover ook een aantal artikelen gepubliceerd en een boek met als titel “Messiaansch Verlangen” over het lyrisch werk van Henriëtte Roland Holst. Zelf zal Miskotte in 1943 aan zijn goede vriend Jan Koopmans schrijven: “Ik heb nooit werkelijk gestudeerd.” Voor z’n kandidaats las hij, volgens eigen zeggen, alleen maar Dostojewski en Strindberg en in diezelfde brief “bekent” hij, dat hij tienmaal liever Rilke las dan Barth. En aan studeren kwam hij in z’n tijd als predikant nauwelijks toe, want, zo lezen we in diezelfde brief: “enkelingen nemen mijn tijd en aandacht soms zozeer in beslag, hun eenzaamheid, hun pijn, hun verlaten-worden in de liefde, hun angst en hun droom kunnen mij zo vervullen, dat ik aan niets anders kan denken.” Zelf noemt hij al deze “beperkingen” omdat hij uit wil leggen, dat hij slecht bestand is tegen de druk van de mensen, die hem voor een “geniaal theoloog” houden, omdat hij zelf meent, dat hij een dilettant is in de theologie, die zich steeds met andere dingen bezig houdt. Achteraf moeten we natuurlijk zeggen, dat hij juist daarom zo’n geniaal theoloog was, omdat hij al die andere dingen – de poëzie, de literatuur, de politiek, de muziek, de ontmoetingen met mensen – niet alleen las, maar ook in zich op nam en verwerkte in zijn theologie. Zo ontstond een uniek oeuvre van volgens mij de grootste Nederland­se theoloog van deze eeuw, die geen theologie schreef als bijdrage aan de theologische wetenschap, maar die theologie schreef, moest schrijven, om vorm te geven aan de worsteling, die hij deelde met talloze mensen. De worsteling over de vraag: Wat wil God van ons in deze tijd?

Als hij een schitterend boek schrijft over het bijbelboek Job – Antwoord uit het onweer -, dan schrijft hij niet een theologisch commentaar op een gedeelte van het Oude Testament, maar dan leest hij in de woede, het protest en ook de berusting van Job, de eeuwige waarom-vraag, die hem als jong predikant door zijn gemeenteleden steeds weer voor wordt gelegd. Hij heeft niet zomaar een theologisch antwoord, maar gaat zelf die strijd aan, maakt die waarom-vraag tot zijn eigen vraag en weigert zich af te laten schepen met goedbedoelde vrome antwoorden, die de vraag niet echt gehoord hebben.

Wat zijn nu de belangrijkste aspecten van het fascinerende en veelomvattende werk van Miskotte? We kunnen in één avond niet alles bespreken, dus ik licht er een aantal uit:

1) De herontdekking van het oude testament als bron van theologie

2) De hernieuwde aandacht voor het jodendom en het verzet tegen het nationaal-socialisme

3) De aandacht voor en ook de solidariteit met de moderne, godloze mens als subject van de theologie.

Aan de hand van deze drie aspecten zouden we een rondgang kunnen maken langs de belangrijkste werken van Miskotte. Maar ik ben bang, dat u dan in de loop van mijn voordracht geleidelijk aan het spoor bijster zou raken en misschien – wat nog veel erger zou zijn – zult gaan denken: die Miskotte hoeft voor mij niet, allemaal veel te ingewikkeld, veel te hoog gegrepen. Daarom beperk ik met tot één thema: Miskotte in zijn verhouding tot en in zijn strijd met het nationaal-socialisme, omdat daarin alle bovengenoemde drie aspecten actueel en concreet aanwezig zijn. In aansluiting daarop, zou ik dan nog graag iets willen zeggen over de betekenis, zowel in theologische als in praktische zin, van deze confrontatie voor de wereld waarin wij nu met elkaar leven.

Het boek van Miskotte dat er dan uitspringt, is Edda en Thora. Ontstaan in de dertiger jaren uit voordrachten die hij o.a. in het toenmalige Nederlands Indië heeft gehouden en uitgegeven in 1939. Een boek waarvan de grote joodse schrijver Abel Hertzberg heeft gezegd, dat het op menig onderduikadres als kostbaar kleinood van hand tot hand ging. Eén van de eerste theologische boeken, die in Nederland na 1940 door de bezetter werden verboden.

De sleutel voor het verstaan van Miskottes benadering van het nationaal-socialisme vinden we al in een lezing over de kerk en het socialisme, die hij op 26 oktober 1932 hield in de Oosterkapel te Haarlem. Daarin schrijft hij: “Aan alle politiek ligt theologie ten grondslag, omgeslagen, in wereldsche termen uitgedrukte, theologie” en wat verder: “Het belangrijkste dat we moeten inzien is dus dit (onderstreping van K.H.M), dat het socialisme een godsdienst is en dat de kerk boven en zo noodig tegen alle godsdiensten der mensen staat, om Gods wil”.

Theologie ligt dus ten grondslag aan elke politiek en Miskotte is op zoek naar de theologie die ten grondslag ligt aan het nationaal-socialisme en daartegenover wil hij een “betere theologie” stellen, een theologie die gebaseerd op de structuur van Tenach, een bijbelse theologie als “betere weerstand” tegen het nationaal-socialisme.

Toch is het onjuist om Miskottes verzet tegen het nationaal-socialisme te begrijpen als apologie van het christendom. Daarvoor is het christendom zelf volgens Miskotte te divers en te veel een synthese van het bijbelse denken met andere filosofische en wereldbeschou­welijke opvattingen. Niet de vergelij­king tussen christendom en nationaal-socialisme als twee tegengestelde levensbe­schouwelijke systemen, maar die tussen Germaanse en Israëlitische religie is het onderwerp van Edda en Thora. Of het nationaal-socialisme gebaseerd is op het Germaanse heidendom is voor Miskotte een vraag, die niet op voorhand beantwoord kan worden; het is een wezenlijk onderdeel van zijn onderzoek, dat in alle hoofdstukken als apart item onder het kopje “herkenning” aan de orde wordt gesteld. In zijn voorwoord, dat hij de titel “bedoeling” meegeeft, schrijft Miskotte: “Ik ben overtuigd, dat het standhouden van het duitsche nationaal-socialisme aan veel primitievere feiten te danken of te wijten is dan de religieuse mythe, maar even zeker schijnt het mij, dat evenwel een voorhoede zich bewust vastklampt, zoo niet aan de mythe, dan toch aan een door ‘Einfühlung’ verkregen mythisch levensgevoel, dat haar zware, menigmaal harerzijds als ‘bovenmenschelijk’ aangeduid werk richten en ordenen kan.” Het beslissen­de woord in dit citaat is “levensgevoel”. Hij verzet zich hiermee tegen fascisme-opvattingen, die het nationaal-socialisme vooral beschrijven als de pure “Wille zur Macht”, waarin alle ideologische en wereldbeschouwelijke opvattingen ondergeschikt worden gemaakt aan het streven naar macht van de leiders. Miskotte gelooft daar niet in: “Zo negatief, zonder beginsel, zonder wereldbeschouwing leven mensen nu eenmaal nimmer, in deze zin negatief, is alleen de duivel.” Bovendien hebben we niet alleen de terreur en de inconsisten­tie van het fascisme te verklaren, maar zullen ook duidelijk moeten maken hoe dit ordinaire, op macht beluste fascisme erin is geslaagd een massa-aanhang te verwerven. Ik sta er iedere keer weer versteld van hoe ver Miskotte zijn tijd vooruit was met het invoeren van het begrip “levensgevoel” in deze discussie. Het zal tot in de zeventiger jaren duren voordat een psycholoog als Klaus Theweleit (in zijn boeken over Männerphantasien) en een politicoloog als Wolfgang Fritz Haug evenals de theoloog Miskotte in de dertiger jaren het levensgevoel van de fascisti­sche mens weer betrekken bij hun fascisme-analyse. Zij doen wat vrijwel alle anti-fascisten hebben nagelaten, maar wat Miskotte al deed: zij nemen de fascist serieus in wat hij zelf aangeeft als zijn diepste beweegrede­nen. Zoals zij het fascisme serieus nemen en het daardoor beter dan al hun voorgangers weten te begrijpen en te analyseren, zo neemt Miskotte het heidendom serieus als de wereldbe­schouwing waarop het fascisme is gebaseerd. Miskotte wil de nieuwe mens die ons in het nationaal-socialisme tegemoet treedt van binnenuit begrijpen. Je zou zelfs kunnen zeggen, dat hij deze nieuwe mens beter wil begrijpen dan hij zichzelf begrijpt. Hij begrijpt zijn levensgevoel als “door Einfühlung” verkregen uit de mythe. Wat Miskotte daarmee bedoelt wordt in Edda en Thora niet zomaar duidelijk. Het gaat hem daarin veel meer om de inhoud van de mythe dan om de verheldering van de verhouding van die mythe met het concrete levensgevoel van de nationaal-socialisten. Maar de gedachte, dat de oorsprong van zowel het geloof als de vertwijfeling van de nationaal-socialist daarvandaan komt, heeft Miskotte ondanks alle kritiek van buitenstaanders nooit losgelaten. Als hij heel kort na de oorlog – in juni 1945 – voor de commissie Groot-Zuid, waarvan hij dan nog de predikant is, een drietal voordrachten houdt over de “Voorlopige balans van den oorlog”, gaat hij hier nader op in. Hij zegt dan:

“Nu moeten wij wel …. ons een ogenblik bezinnen op wat dit hele geval (t.w. het derde rijk, w.v.) tot een eenheid heeft gemaakt. Want het maakte onmiskenbaar die indruk, niet alleen door de organisatie, niet alleen door z’n griezelige Gründlichkeit en volkomen humorloze Pünktlichkeit, maar ook in het geestelijke, ook als houding. De eenheid nu van dit Rijk was een religieuse, werd namelijk geschapen door de Mythe. Het is niet eenvoudig u in het kort te zeggen, wat hieronder verstaan dient te worden, aangezien dit stof voor minstens een avond zou zijn, maar aanduidenderwijs, want meer wil en kan het niet zijn, zou ik u dit kunnen voorleggen: de mythe is de uitbeelding van de diepste wereldervaring van een volk, een uitbeelding, die, hoewel hij door de mens is voortgebracht, wordt aanvaard en beleefd als een Openbaring! Men moet dus in die mythe geloven. Beter: men moet niet, maar men doet het vanzelf wanneer men waarlijk tot dat volk, tot dat rijk, tot die Kreis van mensen en geesten en zielsverwanten behoort.”

Heeft Rauschning dan niet gelijk, wanneer hij de bruine opstand een revolutie van het nihilisme noemt? Is het dan niet waar, zoals Franz Neumann betoogt, dat de hele structuur en praktijk van het nationaal-socialisme gericht zijn op vergroting van macht en invloed (en dus op oorlog) en onderdrukking van alles wat dit streven in de weg staat? En is het niet waar, zoals Georg Lukács schrijft, dat het nationaal-socialisme verzet is tegen elk redelijk denken, niet alleen contra-revolutionair in die zin dat het gericht is tegen de socialistische revolutie, maar ook tegen de franse revolutie, tegen de Verlichting en het Rationalisme. Ja, dat is allemaal waar, maar het is niet in strijd met Miskottes opvatting van het nationaal-socialisme als een door Einfühlung verkregen levensgevoel. Volgens Miskotte hangt het één zelfs onlosmakelijk met het andere samen. In de hierboven geciteerde voordracht zegt hij even verderop:

“…O!, zegt iemand van u misschien, en hij heeft nog in zekere zin gelijk ook, die mythe is veel te mooi voorgesteld, die is maar een voorwendsel, een façade, want in waarheid is het een cynisme als wereldbeschouwing en als politieke methode, een mensverachting, die met alle denkbare middelen zijn doel trachtte te bereiken. Het is niets anders dan de staatsraison gehanteerd door de rancune van de kleinburger.

In theorie, naar de ideologische kant van de zaak, zijn deze beide dingen met elkander in strijd, maar…in de werkelijkheid gaan zij een verbinding aan. Dat het geloof, of de gelovigheid zich met het cynisme zou verbinden, dàt konden wij niet voorzien, dat ging verder dan een gewoon mens begrijpen kon. Toch zijn er blijkbaar in de historie diepten, die wij niet begrijpen, en dit was er een van. Hier, en nergens anders ligt de sleutel van de ontzettende tragedie, die zich rondom ons en bij ons heeft afgespeeld. Dat, waar wij deze vreselijke botsingen mee hebben gehad, is juist dat Rijk met zijn weergaloos geheim van een religie te zijn die cynisch is, maar die toch volkomen religie enerzijds en volkomen cynisch anderzijds is, ….. een mythisch levensgevoel (ook aan dat woord heeft Miskotte dus door de jaren heen vastgehouden, w.v.), dat omsloeg in een nihilisme. En het is juist dat onrustbarende en fascinerende, dat onbegrijpelijke, juist dat wat zich als ondoorgronde­lijk voor onze ogen afspeelde, geweest, dat ons in de war gebracht heeft.”

Dit citaat is in vele opzichten een fantastische uitspraak van Miskotte. Er zijn boekenplan­ken vol geschreven over de vraag, of het nationaal-socialisme nu wel of niet een religie, wel of niet een wereldbeschouwing is, alle varianten van pseudo-religie tot politieke religiositeit en van seculiere politieke theorie tot bloedreligie en anti-kerk, passeren in deze discussie de revue en Miskotte legt in een paar zinnen glashelder uit, dat het hier niet een zaak van òf – òf is maar van èn – èn. Maar het is ook een fantastische uitspraak vanwege de bescheiden­heid van Miskotte, of misschien moeten we zeggen: vanwege de verregaande solidarisering met zijn toehoorders. Miskotte zegt namelijk niet: “ik heb dat allemaal vantevo­ren gezien en ervoor gewaarschuwd” nee, hij zegt: “dat konden wij niet voorzien”. En toch is die omslag van mythische gelovigheid in volstrekt cynisme en nihilisme als besloten liggend in de structuur van de mythe onomstotelijk aan te wijzen als een van de hoofdthema’s van Edda en Thora. Het is de rode draad die de verschillende hoofdstukken met elkaar verbindt. De Edda is een mythisch gedicht, dat gaat over Reuzen en Azen, een soort halfgoden. Reuzen en Azen, zo leert de Edda, komen voort uit dezelfde schoot. De Reuzen vertegenwoordigen het oergeweld, de Azen het streven naar orde, maar zodra de Azen merken dat ze door de Reuzen of door het noodlot toch steeds weer bij de neus genomen worden en dat iedere vorm van orde toch steeds weer wordt bedreigd door de chaos, slaat zijn Azen-natuur om in Reuzen-natuur en overtreft zijn geweld dat van de Reuzen. Waar ons in de Thora geleerd wordt, dat er grenzen gesteld zijn (veilige grenzen, waarvan de hemelboog als bescherming tegen de machten van de chaos het oerbeeld is) waarbinnen het de mens gegeven is in vrede en naar het gebod te leven, gaat de mythe uit van de eenzame held, die het nu juist als zijn roeping beschouwt om iedere denkbare en ondenkbare grens te doorbreken. Maar omdat die grenzen niet door de goede God zijn gesteld maar in de natuur besloten liggen zal hij noodzakelijkerwijs op die grenzen stuklopen. En daarin ligt eigenlijk het hele drama van geloof en nihilisme besloten: de mens is (religieus) geroepen om te doen wat zijn vermogen te boven gaat – boven zichzelf uitstijgen, Über­mensch worden – en dus kan hij niet anders dan gelovig en manmoedig toeleven naar die grens om daar aangekomen het zinloze van zijn actie en van zijn hele bestaan te ontdekken en in plaats van zich daarbij neer te leggen zal hij – want ook dat is zijn natuur – in een volstrekt cynische en volstrekt uitzichtloze alles of niets poging heldhaftig ten onder gaan. Dat is het mythische levensgevoel van de nationaal-socialist en dat is ook de grondslag voor zijn cynisme, voor zijn nihilisme. En dat is ook de grondslag voor zijn antisemitisme: het gewone leven (niet toevallig de titel van het boek over Ruth, dat in hetzelfde jaar als Edda en Thora verscheen), waarvoor de God van Israël in wil staan, is hem te gewoon, te weinig heldhaftig. En als hij geen weet had van die God van Israël, kon hij er in heidense eenvoud simpelweg aan voorbijleven. Maar het heidendom in ongebroken vorm bestaat niet meer, althans niet in Duitsland in de twintigste eeuw. Daarom is het antisemitisme “een sacrale strijd, een godsdienstoorlog in optima forma”. Iedere fascisme-theorie die niet wil weten van het religieuze karakter van het nationaal-socialisme loopt op de een of andere manier vast bij de verklaring van het antisemitisme. Dat is dan hooguit nog een onderdeel van een rassenleer, of – zoals bijvoorbeeld Salemink en Van Dijk het noemen – “een strategisch wapen in de politieke strijd”. Miskotte gaat in zijn bestrijding van het nieuwe heidendom en daarmee ook in zijn bestrijding van het nationaal-socialisme een geheel eigen weg. Een eigen weg ook ten opzichte van de strijd die de Bekennende Kirche in Duitsland gevoerd heeft tegen het nationaal-socialisme. Het zou wel eens kunnen zijn dat het meest wezenlijke van deze eigen weg is, dat Miskotte vanaf het allereerste begin zijn opvattingen over het nationaal-socialisme nooit los heeft gezien van zijn beschouwingen over het jodendom. Edda en Thora, als één van de drie belangrijkste werken van Miskotte, is niet een zijsprong vanwege de actualiteit, maar de schakel bij uitstek tussen “Het wezen der joodsche religie” en “Als de goden zwijgen”. In de duitse kerkstrijd gaat het om een strijd tussen staat en kerk over de vraag, waar de grenzen van ieders bevoegdheid liggen. Het gaat daarbij ook over het “joodse vraagstuk”, maar dan met name over de niet-arische christenen en de vraag of de staat aan de kerk voor kan schrijven of deze al dan niet lid van de kerk kunnen zijn. De sacrale strijd waarover Miskotte het heeft is niet een strijd tussen kerk en staat, maar een strijd tussen de aanhangers van de mythe (expliciet of impliciet) en de belijders van de God van Israël. Dat zijn in de eerste plaats de joden en ook de christenen, voorzover ze werkelijk en met alle consequenties vandien hebben gekozen voor de God van Israël. Of de kerk dus deel uitmaakt van deze strijd, zal in de praktijk moeten blijken, hangt af van de vraag of het in eigen kring komt tot een werkelijke scheiding der geesten, of het syncretisme binnen de kerken wordt overwonnen.

 

Hoe deze benadering van het nationaal-socialisme heeft gefunctioneerd in Miskottes opstelling ten aanzien van het nationaal-socialisme, waarmee hij in Nederland werd geconfronteerd, willen we verhelderen aan de hand van een drietal documenten. Het eerste is het verslag van een bijzondere kerkeraadsver­gadering van de Hervormde Gemeente te Amsterdam, die op 27 februari 1939 werd gehouden. Het tweede is het illegale geschrift “Betere Weerstand”, dat Miskotte in maart 1941 schreef als reactie op de februaristaking. Het derde tenslotte is de verklaring “Wat wij wel en wat wij niet gelooven” uit 1941, naar analogie van de Barmer Thesen ook wel aangeduid als de “Doornse Thesen”. Dat laatste doe ik met een zekere schroom, omdat één van de opstellers, ds. K.H.Kroon, mij ooit heeft gezegd, dat deze tekst, die officieel wordt toegeschreven aan het drieman­schap Koopmans, Miskotte en Kroon, ontworpen is door Koopmans. Ik zie er echter zoveel Miskottiaanse wendingen en uitgangspunten in, dat ik die tekst toch meeneem in mijn beschouwin­gen, omdat hij in ieder geval ook in de geest van Miskotte is geschreven.

 

Op 27 februari 1939 werd er in Amsterdam een bijzondere kerkeraadsverga­dering gehouden, waarin door twee mensen werd gesproken. Ds. Ekering legde aan de vergadering een tiental stellingen voor, die hij toelichtte om duidelijk te maken, waarom hij als predikant naar eer en geweten kon kiezen voor de NSB. Miskotte reageert op deze stellingen. De hoofdlijn in de stellingen van Ekering is, dat Nederland een neutrale, godloze, democratische en kapitalistische staat is, die met behulp van de nationaal-socialistische beweging moet worden veranderd in een autoritaire staat, die breekt met democratie en kapitalisme, God weer gaat belijden in gehoor­zaamheid aan zijn ordeningen en geboden, het leidersbeginsel en de volksverbondenheid aanvaard en de souvereiniteit van de Oranjes herstelt. De kerk moet volgens Ekering kiezen: of ze houdt zich vast aan dit revolutionaire stelsel en staat de geboorte van het volk in de weg, of ze bevordert die nieuwe geboorte. Opvallend is enerzijds, dat hij over het antisemitisme (wellicht uit opportunistische overwegingen) geen woord zegt en anderzijds, dat hij sterk benadrukt, dat het Nederlandse nationaal-socialisme een eigen onafhankelijke weg gaat.

Miskotte begint met te zeggen, dat hij geen politicus is en met christelijke politiek nooit veel op heeft gehad. Hij wil dus als theoloog reageren en als pastor, want het nationaal-socialisme brengt het hart van de gelovigen in onrust omdat het onduidelijk is. In de NSB gaan “christenen” en “heidenen” samen om een staat te scheppen die bij uitnemendheid “christelijk” zal zijn, een god-belijdende staat. Die term “god-belijdende staat” is volgens Miskotte onhoud­baar en misleidend. Belijden is aan de kerk en wee ons als de volksstaat gaat belijden, want het is uitgesloten, dat hij dan de God van de openbaring zou belijden. “De theoretische grondslag van het nationaal-socialisme blijkt telkens secundair aan de stuwkracht van een bepaald levensgevoel en dat levensgevoel is dus de ‘zweite Religiosität’ van Spengler, dus het heidendom”, lezen we in zijn aantekeningen en we stellen vast, dat de terminologie uit Edda en Thora door Miskotte ook wordt gebruikt in het concrete debat met de nationaal-socialisten. Tegenover de “god-belijdende volksstaat” van Ekering (een variant op het Neurenberger partijprogramma van de NSDAP waarin wordt gezegd: “De partij als zodanig stelt zich op het standpunt van een positief christendom”) stelt Miskotte niet de betere “werkelijk christelijke” staat, maar kan leven met de neutrale staat (die voor hem daarmee niet noodzakelijkerwijs een god-loze staat is) en roept de kerk op om weer werkelijk kerk te worden: “Het is onvermijdelijk dat de (autoritaire) staat zich opstelt als kerk of tegenkerk. Des te meer zal de kerk zich op de smalle basis van de prediking van het Woord moeten terugtrekken…. De kerk draagt een schrikkelijke schuld aan de vereenzaming van de moderne mens, maar zij zou die schuld slechts vermeerde­ren, wanneer zij deze bevrijding uit de eenzaamheid zou helpen bevorderen”. Waar Ekering heeft gesteld, dat de nationaal-socialistische staat vanzelfsprekend geen verantwoordelijk­heid zal dragen voor de financiële, economische, morele en religieuze ellende, waarin het volk door kapitalisme en democratie terecht is gekomen, zegt Miskotte, dat de kerk wel degelijk verantwoor­delijkheid draagt voor de ellende waarin de mensen zich bevinden. De schuld voor alle verwarring en onzekerheid schuift hij niet af op de nationaal-socialisten of welke politieke beweging dan ook, maar is ook schuld van de kerk. Dat is wat Miskotte vanaf het begin begrepen heeft: dat het deze tijd en deze wereld – waarin ook de kerk staat – is, die de goden roept. De teleurstelling van de nationaal-socialisten over wat de “zogenaamde geestesvrijheid” heeft opgele­verd, deelt hij, maar deze “bevrijding”, deze uitweg, die van de “vaste bodem en waarheden als geslepen staal” kiest hij niet. Dan al weet Miskotte, dat deze keuze voor vaste bodem en harde waarheid in feite een wanhoopspoging is. In het voorwoord van Edda en Thora zegt hij het zo: “Misschien is het ook het zegel op zijn vertwijfeling; maar vertwijfeling is een werkelijkheid, die in geen der categorieën dezer morphologie thuishoort, en waarover het geen pas geeft onmiddellijk te spreken in een studie als deze.” In haar verloren­heid, in haar door twijfel verscheurd zijn, geeft de nieuwe mens juist deze verhelderende twijfel geen kans, maar grijpt naar vastheid, naar zekerheid in plaats van geloof, naar de daad in plaats van het denken. Hij wil niet uit het lood geslagen zijn en daarom loopt hij in het gelid. Het fascisme biedt de mensen de zekerheid die ze zoeken, het biedt ze een verklaring voor het ongerijmde. O zeker, die verklaring is zelf ongerijmd en in zichzelf tegenstrijdig, maar waar staat geschreven dat een ideologie consistent moet zijn om geloofwaardig te zijn. Is dit niet wat we nog niet zo lang geleden hebben zien gebeuren in Rostock en Magdeburg, had dit niet gisteren geschreven kunnen zijn en is dit niet vandaag actueel?

 

Wat betreft het tweede document, “Betere weerstand”, willen we volstaan met een uitvoerig citaat, waarin precies duidelijk wordt, dat Miskottes opvatting van het nationaal-socialisme als religie, als levensbeschouwelijk systeem, tegelijk politieke en geestelijke strijd betekent tegen de totaalstaat, die als totaalstaat tegelijkertijd staat en kerk is.

“De totaalstaat is niet alleen bedenkelijk en gevaarlijk, maar voluit onmogelijk, een wangedrocht van een god-vergeten denken. Want deze staat zal zich òf moeten gronden op het Woord Gods en een staat die dat doet is feitelijk kerk, òf (een andere mogelijkheid is er niet) hij moet zich gronden op een eigen belijdenis en wereldbeschouwing, die als menselijk, niet te weerspreken ‘Godswoord’ gelden moet; de kerk kan dan niet belijden of het moet in overeenstemming zijn met dit ‘Godswoord’, de wetenschap mag niets leren, de krant niets schrijven, de mensen niets zeggen, de jeugd niets doen, dan wat God-Führer, of God-Partij voorschrijft. Hier geldt werkelijk de vraag, die meestal zo scherp niet optreedt: het is òf uit God, òf uit de boze, het is òf het begin van het Koninkrijk Gods, òf het begin van het rijk van de antichrist. Als het ’t eerste niet is, is het persé het tweede. Want alleen God kan totaal bevelen, alleen het Rijk Gods kan totalitair zich uitbreiden, alleen aan Christus kunnen wij ons totaal overgeven. Alle menselijke gezag is betrekkelijk, afgeleid en ondergeschikt. Van elke aardse gezagsinstantie moet hoger beroep mogelijk zijn, ja die instantie zèlf moet van zichzelf weten dat zij betrekkelijk is, dat zij een noodmaatregel is.

De totaalstaat is in strijd met het eerste gebod: ‘Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben’ – de totaalstaat, indien hij niet het Godsrijk is (en dat is hij natuurlijk niet) moet noodzakelijk optreden als een antikerk, waarin veracht wordt alles wat de kerk aanbidt, waarin vervolgd wordt alles waarvoor de kerk ruimte geeft, waarin de deugden, die de Schrift prijst, worden vertreden, en de ondeugden worden geprezen. Dat is wat Duitsland wereldrevo­lutie noemt.”

 

De Doornse Thesen, zoals gezegd uitgegeven onder verantwoordelijkheid van Dr. J.Koopmans, Dr. K.H.Miskotte en Ds. K.H.Kroon, sluiten heel nauw aan bij de Barmer Thesen uit 1934. Maar op één beslissend punt doen ze dat heel nadrukkelijk niet. Waar in de Barmer Thesen – Barth zal later zeggen omwille van de eenheid – over Israël en over het antisemitisme wordt gezwegen, een zaak waarover inmiddels toch vrijwel algemeen wordt gesproken als over het “Defizit” (het tekort) van Barmen, wordt daaraan in de Doornse Thesen een aparte stelling gewijd. Deze vierde stelling citeren wij hier:

“Wij gelooven en belijden, dat God vanouds het volk Israël heeft uitverko­ren, om Zijn openbaring te ontvangen tot op de verschijning van Jezus, de uit dit volk geboren Messias, te bewaren en in de gehoorzaamheid aan Hem in de wereld te verkondigen. Het is een daad van Gods onbegrepen vrije genade, waardoor Israël deze roeping heeft ontvangen, want op zichzelf was Israël niet beter, waardiger of geschikter dan alle andere volkeren. Maar aan dit volk heeft de Heere Zijn Woord toebetrouwd, zoodat wie tot God komt, ‘bij Israël wordt ingelijfd’.

Daarom gelooven wij, dat wie zich tègen Israël stelt, zich verzet tegen den God van Israël. Want wel is Israël ongehoorzaam geweest en heeft het wonder van zijn roeping veracht, toen het den Heere der Heerlijkheid gekruisigd heeft. En wel heeft God toen voor een tijd en voor een deel een verharding over Israël gelegd, maar in deze zaak tusschen God en dit volk mag niemand zich eigenmachtig en hoovaardig mengen. Allen, die niet uit Israël zijn moeten veeleer in Israël het teeken zien van de vrijmachtige goddelijke verkiezing èn het teeken van de algemeen menschelijke ongehoorzaamheid. En, allen die uit Israël zijn, zullen hun bestemming vinden, als zij zich tot den Messias bekeeren; dan zal vervuld worden wat de apostel zegt: ‘indien de volheid der heidenen zal ingegaan zijn, zóó zal geheel Israël zalig worden.’

Daarom houden wij het antisemitisme voor iets veel ernstigers dan een onmenselijke rassenideolo­gie. Wij houden het voor een van de hardnekkig­ste en doodelijkste vormen van verzet tegen den heiligen en barmhartigen God, wiens Naam wij belijden.

Het is geen artikel dat ik graag opgenomen zou zien in de belijdenisge­schriften van onze kerk. Het verwijt van godsmoord en de oproep tot bekering van de joden maken dat onmogelijk. In die zin twijfel ik inderdaad aan het auteurschap van Miskotte, want had hij zich al niet in zijn opstel “Het jodendom als vraag aan de kerk” van 1934 veel kritischer uitgelaten over de zending onder de joden? Maar de formulering van antisemitisme als verzet tegen de God van Israël, zou zo overgeschreven kunnen zijn uit Edda en Thora. Inderdaad, Miskotte was geen politicus, wilde ook geen politicus zijn, maar hij heeft duidelijk gemaakt dat theologisch verzet tegen het nationaal-socialisme wel degelijk slagkracht kon hebben. En in dat theologisch verzet heeft hij zich niet verlaagd tot een apologie van het christendom en zich niet beperkt tot een strijd om behoud van de privileges van de kerk. Zijn inschatting van het nationaal-socialisme als een levensbe­schouwelijk systeem, waarin geloof aan de mythe en volstrekt cynisme en nihilisme twee kanten van dezelfde zaak zijn, is een antwoord, dat tot op de dag van vandaag – en ik ben geneigd om te zeggen: vandaag nog meer dan gisteren en eergisteren – buitengewoon actueel is. Dat is geen cultuurpessi­misme of een gedachte, dat de geschiedenis zich toch steeds weer herhaalt. Deze angst is gebaseerd op de concrete vaststelling van een aantal factoren. In de eerste plaats zijn er de ontwikkelingen in Europa, die nationalisme in de kaart spelen. Het machtsvacuüm, waarin allerlei duistere bewegingen opkomen. Aan de andere kant is er – vreemd genoeg in de tijd van steeds verder gaande techniek en wetenschap – een vergelijkbaar verzet tegen rationeel denken. Wie mij tien jaar geleden vertelt zou hebben, dat onder de huidige generatie van studenten misschien wel de helft zich serieus bezig houdt met occultisme, met spiritisme, met tarot-kaarten en wat dies meer zij, had ik waarschijnlijk in zijn of haar gezicht uitgelachen. Maar het is wel zo! Gaat u eens kijken in de boeken-afdelingen van grote warenhuizen en u zult al snel vaststellen, dat in de meeste gevallen de afdeling esoterie en spirituele filosofie en psychologie vele malen groter is dan die van de theologie of de gangbare filosofie. In de betere boekhandel is dat nog niet altijd het geval, maar hoe lang dat nog zal duren.

En dan de ham-vraag! Wat kunnen we van Miskotte leren met het oog op deze nieuwe ontwikkelingen? Moet er een nieuw soort Edda en Thora geschreven worden, waarin duidelijk wordt gemaakt dat driekwart van de new-age theorieën met heel haar hang naar Jungiaanse archetypes en een leer van de eeuwige wederkeer helemaal niet nieuw zijn, maar zo oud als de wereld en dus… zo oud als het heidendom! Ik denk het niet, hoewel een veel grondiger studie van de achtergronden van deze beweging uiterst nuttig zou zijn voor theologie en kerk. Wat ik van Miskotte vandaag vast zou willen houden, is zijn hang naar verdieping. Niet blijven staan bij de buitenkant, bij de symptomen, maar proberen de wortels bloot te leggen, bij het gevoel van de mensen te komen. Waarom spreekt de gemiddelde preek deze generatie niet aan, maar Jomanda of Frank Capra of welke moderne goeroe dan ook wel? Begrijpen wij werkelijk, dat de God van Israël voor ons een vreemde God is, één die tegen onze natuur en tegen onze gevoelens ingaat? Begrijpen wij de vlucht voor deze vreemde God werkelijk en durven we toe te geven, dat dezelfde neiging ook in ons hart aanwezig is. Dat is – beste mensen – niet het antwoord, maar misschien is het wel de goede vraag!

Dit bericht is geplaatst in Lezingen. Bookmark de permalink.