Preek in de Willem de Zwijgerkerk 26/3/2017

Preek in de Willem de Zwijgerkerk op zondag 26 maart 2017 (Laetare) Gelezen werd Zacharia 8, 19-23 en Johannes 6, 1-15

Gemeente van Christus,

 

Het verhaal over de spijziging van de vijfduizend, meestal aangeduid als het verhaal over de ‘wonderbare spijziging’ is één van de bekendste verhalen uit de bijbel, omdat het in alle vier evangeliën voorkomt en twee evangeliën daarnaast nog een variant met vierduizend eters kennen. Maar dit keer lezen we het verhaal uit het Johannes-evangelie en dat wijkt, zoals eigenlijk altijd het geval is bij Johannes, sterk af van de versie van de drie synoptische evangeliën van Mattheus, Marcus en Lucas. Johannes is een soort meta-evangelie. Het is veel later geschreven dan de andere drie, waarschijnlijk pas aan het begin van de tweede eeuw na Christus. Het kent vrijwel zeker die eerdere evangeliën en denkt erover na. In den beginne was het woord, dat zet de filosofische toon voor een beschouwing over alles wat ons omtrent Jezus is overgeleverd. Eén van de dingen waaraan je dat ook in ons verhaal kunt zien, is dat Johannes als enige het woord ‘semeion’, dat is ‘teken’ gebruikt. Het NBV vertaalt wonderteken en dat is niet goed, want dat roept de vraag op, hoe kan dat nou, terwijl het woord teken, de vraag oproept: wat betekent dat eigenlijk. Van het door mij genoemde woord ‘semeion’ is het in de letterkunde vaak gebruikte woord ‘semantiek’ afgeleid, dat betekenisleer betekend. Dat is één van de redenen, waarom ik aan de lectrix van vanmorgen gevraagd heb om niet de NBV-vertaling voor te lezen, maar de vertaling van Jan Nieuwenhuis uit zijn prachtige boek over Johannes: Johannes de Ziener. Een andere reden, dat ik dat deed is, omdat Nieuwenhuis het woord ‘Ioudaioon’ terecht met Judeeërs vertaalt en niet met ‘Joden’, wat immers de indruk zou wekken, dat de “Joden” de anderen zijn en dat Jezus zelf geen jood zou zijn. Zo versterk je ten onrechte het vooroordeel, dat het Johannesevangelie meer dan de andere drie anti-joods zou zijn. Laat ik gelijk ook iets positiefs over de Nieuwe Bijbelvertaling zeggen: als opschrift boven dit gedeelte hebben ze niet ‘de spijziging van de vijfduizend’ of ‘de wonderbare spijziging gezet’ maar: ‘het teken van het brood’, want dat is waar ons verhaal over gaat. Het woord ‘teken’ staat aan het begin en aan het eind van het verhaal en omlijst zo de spijziging en brengt ons ertoe ons af te vragen, wat betekent dit verhaal eigenlijk, wat wil hiermee gezegd zijn?

Daar moeten we dus vanmorgen proberen achter te komen. Daarvoor moeten we proberen de verschillende betekenislagen stuk voor stuk bloot te leggen en er daarbij vanuit gaan, dat Johannes elk woord en elk getal bewust heeft gekozen, om duidelijk te maken, wat in dit verhaal gezegd wil worden.

Letten we eerst op de plaats van handeling letten. Volgens de andere evangelisten gaat Jezus met zijn leerlingen in een boot naar ‘een eenzame plaats’, Johannes zegt dat hij weggaat naar de overkant van de zee van Galilea, van Tiberias. De zee van Tiberias ligt op de grens van Galilea en het heidense land. De laatste zin van het vorige hoofdstuk luidde: Als jullie Mozes zouden  geloven, zouden jullie ook mij geloven, hij heeft immers over mij geschreven. Maar als u niet gelooft wat hij geschreven heeft, hoe zou u dan geloven wat ik zeg? Dat is dus tegen joodse mensen gesproken en als hij naar de overkant gaat, dan gaat hij naar het heidense land. Het gaat dus over spijziging in het heidense land. Behalve de plaats van handeling valt ons ook de tijd op. Johannes zegt, alweer als enige evangelist: Het was kort voor het paasfeest van de Judeeërs. Het paasfeest is het feest van de ongezuurde broden en het feest van het paaslam, dat geslacht wordt als herinnering aan de uittocht uit Egypte. Het is voor de tweede keer dat Johannes het heeft over het paasfeest dat dichtbij is. De eerste keer is al in Johannes 2, voor het verhaal over de tempelreiniging. Van Ype Bekker hebben we geleerd dat Johannes in drie rondes van feest tot feest geschreven is en vandaag op deze zondag Laetare, ook wel Klein-Pasen genoemd, nu we voor de tweede keer horen dat het paasfeest nabij is mogen we vooruitkijken naar het derde, het grote paasfeest.

Bij Johannes zijn het niet de leerlingen die aan Jezus vragen, hoe het nu met het eten van de vele hoorders moet, maar is het Jezus, die Filippus aanspreekt. Filippus (letterlijk vertaald: liefhebber van paarden) is de enige leerling met een Griekse naam. En hij geeft dan ook een goed heidens antwoord: daar hebben we geen geld voor! Ik moest denken aan een ondernemer die alweer vele jaren geleden gevraagd werd, hoe het toch in Godsnaam mogelijk was, dat in Afrika honger werd geleden, terwijl bij ons de overschotten aan voedsel vernietigd werden. Op de vraag of dat niet anders opgelost kon worden, antwoordde de beste man: daar hebben ze de middelen niet voor!

Jezus zegt niet zoals in de andere verhalen: Geeft gij hen te eten, want hij weet dat wat ze nodig hebben het brood is, dat Hij hen kan geven.

Dan is daar opeens een jongetje, in de andere evangeliën zijn er zomaar vijf broden en twee vissen, hier is er een jongetje. Hij is als het jongetje in de synagoge, dat de tora-rollen aandraagt: vijf broden en twee vissen. Het zal u vast eerder uitgelegd zijn: de vijf broden staan voor de vijf boeken van Mozes, en de twee vissen voor de profeten en de geschriften als de andere twee delen van Tenach. Er was daar veel gras. Nou, zult u denken, dat is lekker om op te zitten, maar waarom staat het er. Waarom legt Johannes de nadruk op dat gras? Gelijk het gras, dat vandaag op het veld staat en morgen in de oven wordt geworpen is ons kortstondig leven, maar het Woord van God houdt stand tot in eeuwigheid! Johannes wil nog eens benadrukken wat hier uitgedeeld gaat worden. En dan laat hij de mensen zitten en, zo zeggen de andere evangelisten,: hij slaat zijn ogen op naar de hemel, spreekt de zegen uit en breekt het. Dat is mooi, zo doet de Vader des huizes het op de sabbat, hij spreekt een beracha, een zegenbede: Gezegend zijt gij, eeuwige onze God omwille van het graan dat groeit uit de aarde en dan breekt hij het brood en deelt het uit. Laten we er even vanuit gaan, dat dit is wat er gebeurd is, maar het gaat Johannes om de betekenis en daarom zegt hij wat anders: Hij nam de broden en na het dankgebed te hebben uitgesproken, gaf hij het aan die aanlagen. Wat precies het verschil is tussen de zegenbede en het dankgebed, ik weet het niet, misschien zijn het wel dezelfde woorden, maar nu klinkt daar het woord ‘eucharistoo’, dankzeggen, wat nog steeds in de catholica wordt gebruikt voor ‘eucharistie’, Heilig Avondmaal. En opeens krijgt de verwijzing naar het paasfeest zin: door wat Jezus doet verwijst hij naar de Sedermaaltijd en daarmee ook naar het paaslam. Is het niet ook Johannes die al in het eerste hoofdstuk van zijn evangelie Johannes de Doper bij het zien van Jezus laat zeggen: Zie het Lam Gods! Hij deelt brood en vis uit en er is voor een ieder genoeg. Johannes is het jongste evangelie. Als hij zijn evangelie schrijft is er al een gemeente die de eucharistie viert. Misschien kende hij de nieuwe betekenis van het Griekse woord voor vis, ixthus, Iesos Christos theou uios sooter, ‘Jezus Christus, zoon van God, de heiland’ al. Als het brood wordt rondgedeeld wordt evenzo de vis rondgedeeld. Jezus deelt zichzelf uit in het heidense land. Maar voordat we hiermee nu evangelisch aan de haal gaan, herinneren we ons het laatst gezegde uit het voorafgaande hoofdstuk: Als u Mozes zou geloven, zou u ook mij geloven. Jezus deelt zichzelf uit, maar hij deelt ook aan ons heidenen de tora van Mozes, de Profeten en de Geschriften uit, daaruit zullen we leren wie hij is en zullen we weten, dat ook daarvan geen tittel of jota verloren zullen gaan. Jezus is tora opnieuw maar nu voor allen. Betekent dit, zoals de kerk door alle eeuwen heen hardnekkig gedacht heeft, dat het heil dat uit de joden is, is overgegaan op de christenen, de van oorsprong heidenen? Nee, er blijft genoeg over, waar de vijfduizend staan voor alle volkeren van de wereld, staan de twaalf manden met overgebleven brokken voor de twaalf stammen van Israël. Hun manden blijven gevuld, ook wanneer in de gestalte van Jezus hun heilige Schriften worden uitgedeeld en uitgelegd aan de heidenen. Ze mogen komen van alle kanten. De profetie van Zacharia, ongeacht of die nu oorspronkelijk daarover ging of niet, wordt hier vervuld: Dan zullen tien mannen uit volken met verschillende talen een Joodse man bij de slip van zijn mantel grijpen met de woorden: “Wij willen ons bij u aansluiten, want we hebben gehoord dat God bij u is”.

Ontroerend mooi, het is te mooi om waar te zijn. Ja, zo had het moeten gaan, want zo staat het geschreven. Maar helaas, de geschiedenis was anders. Tientallen mannen uit tientallen volken met tientallen verschillende talen, hebben de slip van die joodse man beetgepakt en hem weggesleept uit zijn eigen volk en zijn  eigen context en zijn eigen verhaal van tora en profeten en hebben hem gemaakt tot hun eigen halfheidense godmens, de hemelse heer van hun christelijke kerk. Bijna twee decennia heeft het geduurd en er was eerst als uitvloeisel van die eerdere misdaad de grootste misdaad uit de geschiedenis van de westerse beschaving, de vernietiging van zes miljoenen joden, voor nodig voordat we heel voorzichtig weer gingen beseffen, dat het evangelie niet losgemaakt kan worden van Tenach, dat de Heer van onze kerk de jood Jezus is, dat ons avondmaal is voortgekomen uit de joodse sedermaaltijd. Dat de christelijke kerk niet de plaatsvervanger van het uitverkoren volk is, maar hooguit zijn jongere broertje, dat naar de woorden van Genesis mag delen in zijn zegen. Ons paasfeest is het feest van de opstanding van de Heer, maar als we dat niet weten te verbinden met het joodse paasfeest, met het verhaal over de uittocht, het paaslam waarvan het bloed aan de deurposten is gesmeerd, dan zullen we ook ons paasfeest nooit echt begrijpen. Dan spreken we waarschijnlijk over het wonder van de opstanding in plaats van over het teken van de opstanding, waarvan op deze vierde zondag in de veertigdagentijd iets duidelijk wordt door het teken van het brood. De mensen zien het teken, zoals ze eerder de tekenen hadden gezien die hij aan de zieken deed en zeggen: waarlijk, dit is de profeet die zou komen in de wereld, maar Jezus weet dat ze hem willen grijpen en koning maken en trekt zich terug in het gebergte, alleen! Ze hebben het teken gezien, maar het niet begrepen, ze hebben het begrepen zoals de NBV het vertaald heeft: als een wonderteken en niet als een teken, als een verwijzing, als een heenwijzing naar lijden, dood en opstanding en een terugverwijzing naar het uittochtverhaal. We willen geen lijdende Christus, geen lijdende knecht des Heren, we willen een triomferende Christus, een Christus Koning. “Alleen de lijdende God kan helpen” schreef Dietrich Bonhoeffer in de donkerste dagen van 1944. Weest blijde nu in het midden van het lijden! Wij geloven niet in een wonderdoener die ons redt uit alle nood, we geloven in de God, die met ons is in het lijden, die in Christus onder ons heeft willen wonen en die het leven met ons heeft willen delen en die zijn leven aan ons uitdeelt als brood en vis, totdat hij komt. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.