Overweging op witte donderdag in de Muiderkerk 13/4/2017

Lieve vrienden,

Het is inmiddels een vaste gewoonte geworden. Al meer dan tien jaar zit ik hier iedere witte donderdag met jullie rond de tafel. Eén keer was er een uitstapje naar de profetie van Daniël, maar alle andere keren lazen we met elkaar het verhaal over de voetwassing. Ieder jaar probeerde ik een ander aspect van dit verhaal naar voren te brengen en nooit kostte dat moeite, want dit verhaal is zo rijk en ook zo heel erg de kern van het evangelie, dat je bijna geneigd bent te denken, als je vat, werkelijk vat met hoofd en hart, wat hier verteld, wat hier gezegd en gedaan wordt, dan heb je alles begrepen. Dit gaat over het leven, over hoe je in liefde en vrede met elkaar om kunt gaan, het is het hart van de ethiek. Als je het wilt hebben over de normen en de waarden van het christendom, dan zou je heel goed hier kunnen beginnen. Marcus, die als eerste zijn evangelie schreef had alle uitspraken van Jezus over hoe je met elkaar om moest gaan nog simpelweg verspreid door heel zijn evangelie staan. Mattheus zocht ze bij elkaar en zette ze in een samenhangend geheel, dat we de Bergrede zijn gaan noemen. Omdat Lucas dat op een soortgelijke wijze doet, maar niet naar een berg verwijst, spreken we daar meestal van de Veldrede bij Lucas. En Johannes? Bij hem geen Bergrede of Veldrede, maar een Tafelrede. Waarom een Tafelrede? Johannes schrijft zijn evangelie als laatste, waarschijnlijk pas aan het begin van de tweede eeuw na Christus. Er bestaat dan al zoiets als een christelijke gemeente en die gemeente hield op de eerste dag van de week, de dag van de opstanding, een bijeenkomst. Ik weet niet goed of ik het een kerkdienst moet noemen, maar als we afgaan op de beschrijving van Handelingen , dan moeten we vermoeden, dat het een maaltijd was, waarvoor een ieder iets meebracht dat met elkaar gedeeld werd. Rond die tafel werd gebeden, gezongen, wellicht iets uit de Bijbel gelezen, toen nog alleen het eerste testament en een toespraak gehouden door de voorganger. Johannes tekent Jezus als de voorganger, hij deelt het brood, hij citeert de Schriften en legt die uit met het oog op de situatie waarin zijn volgelingen zich bevinden. En Johannes laat hem beginnen met een concreet voorbeeld, zodat alles wat hij verder nog zegt een toelichting is op die centrale handeling: De Heer die zich gedraagt als een knecht en zijn leerlingen de voeten wast. Het doen gaat voorop, daarna komt het spreken en het denken. Ach het is goed bedoeld, zeggen wij vaak verontschuldigend en suggereren daarmee, dat de intentie eigenlijk belangrijker is dan het concrete resultaat. Dat zit ons als protestanten een beetje in de genen. Sinds Maarten Luthers Reformatie, in oktober 500 jaar geleden, hebben we geleerd dat het niet om goede werken gaat, maar om het geloof. Maar ik weet niet of we die boodschap van Luther goed hebben begrepen. Hem ging het erom te zeggen, dat het niet onze eigen inspanning is die ons uiteindelijk rechtvaardigt, maar hij heeft natuurlijk nooit bedoeld te zeggen, dat we niet, voor zover ook maar enigszins mogelijk, het goede zouden moeten doen en er even goed een potje van konden maken. Jezus heeft ons een toonbeeld gegeven. Niet een voorbeeld in de zin van: kijk eens, zo zou het ook kunnen, maar een toonbeeld, hij heeft ons exemplarisch voorgeleefd hoe het moet. Een ieder die neerbuigend over meer vrijzinnige stromingen zegt, dat ze Jezus alleen maar als leraar en voorbeeld zien, hebben het belang hiervan en daarmee ook de betekenis van dit verhaal niet begrepen. Jezus handelen is prototypisch voor het christelijke handelen. Doet gij dan evenzo. Dat is de kern. Het gaat om handelen en het gaat om bewust handelen. Eén van de themawoorden uit ons verhaal is het woord ‘weten’. Jezus ‘wist’ dat zijn  uur gekomen was, hij ‘wist’ dat de Vader hem alles in handen had gegeven. Tegen Petrus zegt hij: Wat ik doe, dat weet jij nu nog niet. Jezus ‘wist’ wie hem zou overleveren. En tenslotte zegt hij tegen zijn leerlingen: als je dat weet, ben je gezegden als je het ook doet.

Jezus is niet een willoos slachtoffer, die in alles doet wat een vreemde God van hem verlangt. Zie, het Lam Gods, dat de zonde van de wereld wegdraagt. Dat zegt Johannes de Doper als hij voor het eerst Jezus ziet. Hij is het Lam, het paaslam, op hem wordt alle schuld gelegd, hij draagt als onschuldige de schuld, niet als willoos en wezenloos, maar bewust. Hij weet wat er staat te gebeuren. Hij weet dat zijn uur gekomen is, dat hij zal overgaan uit deze wereld naar de Vader. Ooit, bij de bruiloft van Kana, zei hij tegen zijn moeder: Vrouw, mijn uur is nog niet gekomen. Nu is zijn uur gekomen. Nu zal hij de zijnen in de wereld tot het einde toe liefhebben. De zijnen, zijn dat zijn discipelen, zijn volgelingen? Ik denk het niet. Ik denk het juist daarom niet, omdat Johannes schrijft de zijnen in de wereld. In het Grieks staat daar het woord ‘kosmos’, het gaat dus niet om het eigen wereldje van Jezus en zijn volgelingen, van de kerk zal ik maar zeggen, maar het gaat om de hele wereld, de hele kosmos. In die hele kosmos zijn er in alle tijden en in alle plaatsen ‘de zijnen’, mensen die net als hij tot onschuldig slachtoffer worden gemaakt, die de crisis dragen die ze niet hebben veroorzaakt, die omdat ze onderaan de piramide staan de zwaarste lasten moeten dragen, terwijl ze zeker niet de sterkste schouders hebben. Denn die Einen sind im Dunkel und die  Andern sind im Licht. Und man sieht nur die im Licht sind, die im Dunkel, sieht man nicht. U herkent het misschien. Uit de Dreigroschenoper van Bertolt Brecht. Er zijn mensen die in het donker leven, die men niet ziet, op wie niemand het oog slaat. Willem Barnard dichtte: Veracht dan niet de kleinen / en die verloren zijn / want God noemt hen de zijnen / die laatgeboren zijn. Jezus heeft hen op het oog, hij noemt hen de zijnen. Hij heeft hen lief, hij heeft ze meer lief dan alles, ja hij heeft ze meer lief dan zijn eigen leven, voor hen zal hij bewust de weg gaan, die hij gaat. Misschien is dat wel het geloven, dat gelijke tred houdt met het doen. Dat we de dingen bewust doen, bewust in navolging van Hem, die wist wat hij deed, dat we weet hebben van dat ene, het goede deel dat Maria heeft gekozen. Dat we weten, dat er dingen zijn, die belangrijker zijn, dan het in stand houden van ons eigen bestaan. Als we dat weten dan zijn we gezegende mensen. Jan Nieuwenhuis vertaald gezegend en dat is ook heel mooi, maar eigenlijk staat er het woord ‘makarios’, het Griekse woord dat wordt gebruikt in de zaligsprekingen. Gelukzalig, ja dat is hetzelfde als gezegend, ben je als je dit weet en doet. Dat is geloven: weten en doen. Laat je niet leven, maar leef bewust, maak keuzes, kies voor het leven, voor de vrijheid, voor de vrede, kies…  ook als dat consequenties heeft, als je daarvoor dingen in moet leveren, als je daarvoor misschien wel jezelf in moet leveren.

Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.