Preek in de Willem de Zwijgerkerk 12/5/2019

Preek in de Willem de Zwijgerkerk op zondag 12 mei 2019 (Jubilate)

Gelezen werd Numeri 27, 12-23 en Johannes 10, 22-30

Gemeente van Christus,

Het hebben van een preekrooster is een groot goed, omdat het voorkomt dat dominees eindeloos stokpaardjes berijden of een jaar lang het land door trekken met een bijzonder geslaagde preek,  die ze uit hun  hoofd hebben geleerd. Maar soms is een  rooster ook verwarrend of bijna onbegrijpelijk. Zo is al eeuwenlang de tweede zondag na Pasen zondag Misericordia Dei of de zondag van de Goede Herder en de derde zondag Jubilate, maar ergens heeft iemand bij het maken van het Eerste Dag rooster bedacht dat het evangelie van de Goede Herder niet op de zondag van de Goede Herder, maar een zondag later op zondag Jubilate wordt gelezen. Johannes 10 in drie stukken geknipt, in een Mattheusjaar het eerste gedeelte, in een Marcusjaar het tweede gedeelte en in een Lucasjaar, zoals dit jaar, het derde en laatste gedeelte.

Wel is heel briljant bij deze evangelielezing het verhaal uit Numeri gevonden over de opvolging van Mozes door Jehoshua, want een ieder begrijpt, dat de mens, die wij naar zijn Griekse naam, Ièsos of Jezus noemen in het Hebreeuws Jehoshua, Jozua geheten zou hebben. Jezus als een tweede Mozes, daar wil Johannes het over hebben. Mozes als de zachtmoedige herder van het Godsvolk en Jezus als degene die in alles zijn voetsporen drukt, die de Tora opnieuw en radicaal interpreteert zonder daar ook maar een tittel of jota van te laten vallen. Want hoe vaak Johannes ook anti-Joods geïnterpreteerd is, voor Johannes is Jezus een gelovige Jood, die zijn leven richt naar de feesten in de tempel van Jeruzalem en zo richt hij ook zijn evangelie in, elk onderdeel geïnspireerd door een feest. Dat bewuste feest moet je op de achtergrond horen als het interpretatiekader voor het evangelie.

Dit gedeelte begint met de mededeling, dat het het feest van de inwijding van de tempel was, ook wel lichtjesfeest of chanoeka genoemd. Het was in de winter. De Joden vieren chanoeka rond de tijd van ons kerstfeest. Het is het feest ter ere van de herinwijding van de tempel in het jaar 164 voor Christus. De seleucidische koning Antiochus Epifanes had de tempel ontwijd door in het heilige der heiligen een afgodsbeeld te plaatsen, maar Juda de Maccabeeër heeft de tempel na een langdurige opstand heroverd en opnieuw ingewijd. Juda de Maccabeeër maakt deel uit van het huis der Hasmoneeën, hetzelfde huis waarin vijf generaties later koning  Herodes wordt geboren. Het ging dus ook in Israël als overal: wat ooit bevrijding was verwordt tot nieuwe onderdrukking. Ook Jezus heeft de tempel gereinigd. En dan al, direct in het tweede hoofdstuk van zijn evangelie zal Johannes Jezus laten zeggen: Breek deze tempel af en in drie dagen zal ik hem laten herrijzen en hij legt uit, dat Jezus dit over zijn lichaam zegt. Nu loopt Jezus opnieuw over het tempelplein in de zuilengang van Salomo, de stoa van Salomo, want hij weet, de wijsheid, dat is niet die van de Griekse filosofen, de Stoicijnen en de Peripateeërs maar die van Salomo, de zoon van David, de grote herder, die schapen gehoed heeft voor hij gezalfd werd tot koning. Je voelt: hier tekent Johannes een tafereel, waarin heel het geloof van Israël present is. En in het midden staat hij, die zichzelf met die tempel heeft vereenzelvigd, die hem heeft schoongeveegd als Juda de Maccabeeër, die er dag in dag uit heeft geleerd, want zie meer dan Salomo is hier. Je begrijpt, dit is de tijd en de plaats bij uitstek om de beslissende vraag te stellen. De vraag die bij Mattheus Johannes de Doper vanuit de gevangenis laat stellen: Zijt gij het, of hebben wij een ander te verwachten. Hoelang houd je ons in het onzekere, als je de Messias bent, zeg het ons ronduit! Het is een onmogelijke vraag, want als hij ja zegt, zullen ze zeggen, dat niemand dat van zichzelf kan zeggen, maar dat anderen het over hem moeten concluderen. Als hij ontkent, zullen ze zeggen, dat er geen enkele reden is om hem nog serieus te nemen. Jezus antwoordt alsof hij al voor de hogepriester staat. Ik heb het jullie gezegd, maar jullie geloven het niet. De werken getuigen over mij. Het is vrijwel hetzelfde antwoord als Johannes de Doper krijgt: blinden worden ziende en lammen worden genezen. Johannes houdt er niet, zoals Marcus, een messiasgeheim op na, dat pas openlijk gezegd mag worden na de opstanding. Johannes maakt vanaf het begin van zijn evangelie duidelijk: Hij is het! Hij laat het Jezus zeggen tegen de Samaritaanse vrouw: Hij die met je spreekt, die is het. De vraag is voor Johannes niet of hij het is, maar of het geloofd wordt. De zoon des mensen als hij komt, zal hij dan geloof vinden op de aarde? Wie oren om te horen heeft, die hore, Jullie geloven niet, zegt Jezus, omdat je niet van mijn  schapen bent. In zijn  boek over de navolging schrijft Bonhoeffer: alleen de gehoorzame gelooft en alleen de gelovige gehoorzaamt. Geloven hoort bij een praxis. Geloven is niet een verhaal aanhoren en dan denken: Ja dat lijkt me wel wat, of nee dat komt me niet erg geloofwaardig over. Nee geloven doe je metterdaad en al gaandeweg. In de navolging van Jezus wordt een mens gelovig, begint hij de geheimen te begrijpen, die hem door Jezus worden ontvouwd. Wie van die praxis niets moet hebben, kan ook niet geloven. Geloven en doen horen onlosmakelijk bij elkaar. Dat is niet nieuw, dat is de kern van wet en profeten. Iemand schreef naar aanleiding van deze tekst: “De tempel had dus volgens Johannes zijn betekenis verloren: Jezus was de tempel. Ook de daar voltrokken offerdienst was zonder betekenis geworden: Jezus was het Lam.” Wie zo het evangelie van Johannes uitlegt maakt hem antisemitisch. Het Jodendom heeft afgedaan, het christendom is er voor in de plaats gekomen.

Lieve mensen, alstublieft, geloof het niet: Jezus is een joodse rabbi, die ons Mozes en de profeten uitlegt, die als Jozua een opvolger (niet een plaatsvervanger) van Mozes is. Hij heeft volgelingen, schapen die naar zijn stem horen, die hem volgen, die hij kent. Ook dat zijn kinderen van Abraham. Zij zeggen hun oude geloof niet vaarwel, maar horen en beleven het als nieuw. Zo nieuw, dat ze voelen: dit is van een andere orde, dit gaat over een andere kwaliteit van leven, het leven van de komende eeuw, een leven in vrede en gerechtigheid, een wereld waarin iedereen tot zijn of haar recht komt. Dat gaat niet over een leien dakje, dat zal slachtoffers kosten, maar het is het waard om je daarvoor in te zetten. Dit kan niet meer gestopt worden, dit zal zich doorzetten. Niemand kan hen wegrukken uit mijn  hand. Want, zo zegt Jezus, de Vader, God zelf, heeft ze aan mij gegeven en niemand kan iets roven uit de hand van de Vader. Ik en de Vader zijn één. In het vers dat hier direct op volgt, wordt gezegd, dat de Judeeërs stenen oppakken om hem te stenigen, niet om wat hij doet, maar om wat hij gezegd heeft. Omdat hij zichzelf tot God gemaakt zou hebben. En hier zitten we in de kern van het christelijk geloof. Hebben de Judeeërs gelijk? Is dat wat Jezus bedoelt als hij zegt: Ik en de Vader zijn één. Zegt hij dan – en ik weet, dat het door de eeuwen heen ook vooral zo begrepen is, en dat daarom de kloof tussen jodendom en christendom alleen maar groter is geworden met alle verschrikkelijke gevolgen in de vorige eeuw – zegt Jezus: Ik ben God, zoals ook de Vader God is, God, de Vader, God de Zoon. Ik zal niet zeggen, dat de Judeeërs gelijk hadden als ze zeggen, dat ze hem daarvoor zouden moeten stenigen, want ik vind dat niemand gestenigd moet worden om wat hij doet of zegt. Dat is toch het grote schandaal van de geschiedenis, dat Joden en Moslims gedurende de kruistochten werden omgebracht omwille van het ‘ware geloof’, dat duizenden hun leven verloren op de brandstapel omdat ze niet geloofden, wat de leiders vonden dat ze moesten geloven. Dat gebeurde op de brandstapels van de inquisitie, maar ook op die van Calvijn in Genève. Luther riep op om de Joden uit hun huizen te slepen en hun synagogen te verbranden. De synode van Dordrecht liet al de hun niet welgevallige predikanten over de landsgrenzen zetten. Over Auschwitz zwijgen we, omdat we daarover uit schaamte over ons christelijk aandeel nauwelijks spreken kunnen en nu zien we fanaten, die zich voor moslim uitgeven, die dood en verderf zaaien. Nee, om met Sebastian Castellio, een tijdgenoot van Calvijn te spreken: “Het doden van een mens is niet het verdedigen van een leer, maar het is het doden van een mens!”

Dat kan dus niet, maar klopt het wat die Judeeërs beweren, dat hij zichzelf tot God heeft gemaakt? Kijk, de vraag of Jezus in de optiek van Johannes de Messias is, wordt voluit beantwoord: Ja, dat is de kern van zijn evangelie. Maar of dat ook betekent dat Jezus God is? En als dat de kern zou zijn van het christelijk geloof, dan zou dit onverenigbaar zijn met opvattingen van Joden en moslims die tegen alles in volhouden, dat er geen God is dan God? Ik weet dat ik me op glad ijs begeef, al zal ik er niet meer voor verbrand of verbannen worden: dat geloof ik niet. Is Jezus de Zoon van God, jazeker, zoals wij allen geroepen zijn om kinderen Gods te worden. Dat hij het meer is dan wij allen, is omdat hij meer dan wij allen die eenheid met God door alles heen is blijven leven en ervoor gestorven is. Ik en de Vader zijn één, wil volgens mij niet zeggen: ik ben ook God, maar wil zeggen: ik ben ervan overtuigd, dat ik in alles spreek en handel naar de wil van God. Marcus en Lucas vertellen allebei het verhaal over de hoofdman van honderd, die de dood van Jezus aan het kruis meemaakt. Volgens Marcus heeft die hoofdman gezegd: Waarlijk deze mens was Gods Zoon en volgens Lucas: Waarlijk deze mens was rechtvaardig. Nu kun je denken, dat Marcus orthodox en Lucas vrijzinnig was, maar ik houd het erop, dat ze allebei precies hetzelfde zeiden. Werkelijk rechtvaardig zijn, zo de hele wet van Mozes vervullen, dan ben je een kind van God. Dat laatste kan nauwelijks worden begrepen als een lichamelijke verhouding tussen de Vader en de Zoon, het is een geestelijke verhouding. Zo zijn Jezus en de Vader één, zo kunnen we aan Jezus en in Jezus zien, wat God bedoeld heeft, zo legt hij de wet van Mozes uit, zo voert hij ook ons die uit de heidenen zijn als Jozua het heilige land binnen, omdat waar de wet wordt vervuld, waar werkelijk gerechtigheid wordt gedaan de hele wereld beloofd land wordt. Jezus verwijst niet naar zijn goddelijkheid, maar hij verwijst naar de werken die over hem getuigen. Zouden we dat niet  mogen verstaan als een stille hint naar alle strenge dogmatici: het gaat uiteindelijk niet om je leer, dat is slechts een voertuig en een hulpmiddel, het gaat uiteindelijk om wat je doet, laten we daarnaar kijken en laten we het daar met elkaar over hebben. Dat is bijna taboe in onze kerk. We moeten vooral niet moralistisch zijn, dus hebben we het niet over de dagelijkse praktijk. Het gaat om wat je gelooft, de rest is privé, daar blijven we af, daar hebben we het niet over. Vinden we het gek, als hele generaties afhaken, omdat het nergens meer over gaat. We moeten niet het gesprek vermijden omdat het tot onrust en onenigheid kan leiden, we moeten leren met elkaar in een sfeer van liefde eventueel ook van mening te verschillen,  maar wel het gesprek aangaan over wat ons te doen staat in deze wereld. We zijn  schapen van dezelfde kudde. We mogen horen naar zijn  stem, de stem van Jezus, de stem van Mozes, waarvan wij geloven dat we daarin de stem van God horen. Laten we erover praten, wat we menen te horen, laten we luisteren naar elkaars geloof. Amen.

 

Naschrift

Als reactie op de preek werd mij door iemand gezegd, hoe kwalijk het was, dat ik de drie-eenheid ontkend zou hebben. Daarom bij deze: ik ontken de drie-eenheid niet, maar de drie-eenheid, die zoals bekend in de bijbel nergens expliciet (en of het impliciet wel gebeurt is zeer de vraag) voorkomt, is voor mij een dogmatische formule, die de verhouding tussen God, Jezus en de Heilige Geest probeert uit te drukken. Als zodanig nuttig, maar volgens mij niet per se in strijd met de basis-belijdenis van het Jodendom: Hoor Israël, JHWH is God, JHWH is één! Ik begrijp die formule zo, dat ermee gezegd wordt dat de God van Israël (de ENE) voor christenen onlosmakelijk verbonden is met Jezus, door wie wij die uit de volkeren zijn toegang hebben gekregen tot de God van Israël en met de Heilige Geest, die wij begrijpen, als de wijze, waarop JHWH onder de mensen aanwezig is (als bezieling, begeestering, inspiratie). Dat zij begrepen zou moeten worden als JHWH is God, Jezus is God en de Heilige Geest is God, zou mijns inziens niet een drie-enige, maar een drievoudige God betekenen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.