Preek in de Bethelkerk (Amsterdam-Noord) 6/9/20

Preek in de Beyhelkerk in Amsterdam Noord op zondag 6 september 2020. Gelezen werd Ezechiël 33, 7-11 en Mattheüs 18, 1-20

Gemeente van Christus,

In mijn jeugd, toen ik als schipperskind bij pleegouders op de Veluwe woonde, ging daar het volgende grapje rond. U heeft het vast al wel eens gehoord. Het was daar op de Veluwe en in die tijd nog gebruikelijk dat alle kinderen naar de kerk werden gestuurd, zelfs als de ouders verhinderd waren. Bij terugkomst was dan de standaardvraag: En, waar heeft de dominee het over gehad. En het antwoord luidde: over de zonde. En wat zei hij daarover: Hij was ertegen! Ja, er was een tijd, dat dominees het altijd over de zonde hadden en ik sluit zelfs niet uit, dat het de oorzaak is geweest van veel kerkverlating. Dominees hebben het nu in de regel nooit meer over de zonde, uit angst waarschijnlijk dat ze dan moralistisch over zouden komen. Maar zonde is natuurlijk niet weg als je het er niet meer over hebt. Er gaan dingen mis in de wereld. En dat is natuurlijk een verschrikkelijk understatement, want er gaan verschrikkelijk veel dingen verschrikkelijk mis in een wereld, waarin een kleine minderheid in weelde baadt terwijl meer dan de helft van de wereldbevolking in armoede leeft. Er gaat iets mis en dat is niet per se een natuurramp, iets onafwendbaars, nee de meeste dingen die misgaan, gaan mis omdat er bewust verkeerde beslissingen worden genomen en mensen bewust verkeerde dingen doen. Daar zou het in de kerk best over mogen gaan. En dat liefst niet in al te oppervlakkige zin, zoals dat vroeger vaak gebeurde. We hadden het over zonde, we waren er natuurlijk tegen, maar beschouwden het tegelijk als iets onafwendbaars, want we waren nu eenmaal allemaal zondig, in zonde verwekt en geboren. En er werd wel opgeroepen om te bekeren, maar dat betekende niet dat je daarna minder zondig en geneigd tot alle kwaad zou zijn.

Hoe kunnen we er dan wel over spreken en, belangrijker nog, wat kunnen we eraan doen. Beide teksten, die we vanmorgen hebben gehoord, gaan erover hoe we proberen onszelf en elkaar op het rechte pad te houden. En vanwege de keuze voor de Ezechiëltekst uit de profetenlezing is de suggestie dat we het ook vooral over het slot van de evangelielezing moeten hebben, daar waar erover gesproken wordt, wat je moet doen als je broeder zondigt. En wanneer hier over broeder gesproken wordt, dan is daarmee duidelijk, dat het gaat om iemand die deel uitmaakt van de gemeenschap, van de volgelingen van Jezus. Dat wil niet zeggen, dat de zonde, die buiten de gemeente en op nationale of zelfs op wereldschaal zich afspeelt, iets is, waarmee we ons niet hoeven te bemoeien, maar het gaat allereerst om het eigen huis, zoals het in de tekst van Ezechiël allereerst om het eigen Joodse volk gaat. In de tekst wordt niet gezegd, wat het is waarin de broeder zondigt. Dat moeten we wellicht afleiden uit het eerste gedeelte van onze evangelielezing. Die zet in met de vraag van de leerlingen, wie wel de grootste is in hun midden. En Jezus zet een kind in hun midden en zegt: wie niet wordt als dit kind. En daarmee hint hij op wat de kern is van de zonde: het verlangen om meer, om groter, om beter te zijn dan de ander, om je gelijk af te dwingen, om de machtigste positie in te nemen. Daarvoor gaan mensen soms letterlijk over lijken.

Ezechiël, de profeet, is als wachter aangesteld. Hij moet de mensen waarschuwen, ja hij is zelf schuldig als hij de mensen niet waarschuwt. Wie het woord hoort, heeft een verplichting. Maar al te vaak kijken we weg, ik ook, omdat ik een hekel heb aan ruzie, omdat ik niet dwars wil liggen, omdat ik denk dat ik toch niks kan veranderen. Er zijn altijd redenen om je mond te houden, om de dingen maar op hun beloop te laten. Van Martin Luther King is de beroemde uitspraak, dat de ellende van de zwarte bevolking meer nog dan aan een aantal fanatieke racisten, veroorzaakt wordt door de talloze goedwillende mensen die wegkijken. Ook het wegvoeren van bijna honderdduizend Joden uit Amsterdam, werd mede mogelijk gemaakt, door het grootste deel van de bevolking, dat wegkeek. Ook al kun je het niet allemaal voorkomen, doe tenminste je mond open, zeg er iets van. Je wilt geen onheilsprofeet zijn, je wilt niet zeggen: mensen, jullie gaan er allemaal aan. Een profeet profeteert niet om de ondergang van de zondaars te verkondigen, maar omdat hij hoopt op bekering: Zowaar ik leef – spreekt God de Heer, de dood van een slecht mens geeft me geen vreugde, ik wil dat hij een andere weg inslaat en in leven blijft. Het verhaal van Mattheus in het 18e hoofdstuk zou jij bijna kunnen  lezen als een midrasj, een uitlegverhaal bij de tekst uit Ezechiël: we willen dat de gemeente overeind blijft. Dat betekent dat de kleinste, de zwakste, de meest weerloze centraal moet staan. Hij moet beschermd worden, hij mag niet meegesleurd worden op een verkeerde weg. Maar ook degene die van het pad raken worden niet opgegeven. De zoon des mensen is gekomen om het verlorene te redden en niet om het verloren te laten gaan. Maar hoe doe je dat als gemeente? Wanneer je broeder zondigt …. zoals gezegd: wat die zonde is, wordt hier niet gezegd, het zou te maken kunnen zijn met het meegaan in de ratrace, het zoveel mogelijk macht willen veroveren, anderen de pas afsnijden. Dat kan, maar één ding moeten we goed bedenken: als het in de bijbel gaat over ‘zondigen’ dan gaat het altijd om concrete misstappen. In de kerk pleegde men het liever t e hebben over ‘zondigheid’ of over de zonde in het algemeen, waaraan wij mensen altijd schuldig waren. Maar door te zeggen dat iedereen zondig is, excuseer je de zonde in feite, want we hebben immers allemaal schuld. Ik heb een aantal jaren bijeenkomsten georganiseerd met ds. Johan Snoek, toen al emeritus-predikant van de Gereformeerde Kerk die vele jaren in Israël had gewerkt. Hij schreef in dienst van de wereldraad van kerken een boek over de kerken en het nationaalsocialisme en noemde dat het ‘greyboek’, een grijs boek, geen zwartboek en geen witboek, maar een grijsboek. Onder kerkhistorici was het een gangbare vaststelling dat de kerken allemaal tekort waren geschoten ten opzichte van de Joden in de Tweede Wereldoorlog. Johan Snoek, en ik ben dat helemaal met hem eens – was het niet eens met die vaststelling, of beter gezegd: hij vond die vaststelling te generaliserend en niet zorgvuldig genoeg, want zei hij: als we allemaal schuldig zijn, dan verhult dat de concrete schuld van bepaalde mensen en groepen en het doet ernstig tekort aan diegenen die wel dapper stelling hebben genomen. We generaliseren niet. Wie zegt dat iedereen zondig is, kan vervolgens niets meer zeggen over concrete zonde. En dat zou wel moeten. Ja, hoe moet dat in de gemeente. Als je broeder – het zou ook een zuster kunnen zijn – zondigt, neem hem dan apart, spreek hem één op één aan. Het zou kunnen, dat hij of zij zegt: ach natuurlijk joh, dat was stom van me, dat had ik niet moeten doen, dan is daarmee de kous af en heb je hem of haar gewonnen, gered voor de gemeente. Maar in het andere geval: hij luistert niet, hij lacht je uit… Natuurlijk, jij kunt het ook mis hebben. Dan leg je het voor aan één of twee andere gemeenteleden. Wat denken jullie, daar zou toch eigenlijk iets van gezegd moeten worden. Dat doe je dan gezamenlijk. En als ie dan nog niet luistert, dan leg je het voor aan de gemeentevergadering en dan moet die hem tot de orde roepen, luistert hij dan nog niet, dan zal hij voor jullie zijn als de heiden of de tollenaar, dat wil zeggen, dan beschouw je hem niet meer als gemeentelid, als broeder. Let wel: van straffen of sancties is geen sprake, dat is niet de taak van de gemeente. Het gaat dus om een vorm van excommunicatie. Niet in streng gereformeerde zin, waarbij iemand eruit wordt gezet omdat hij niet de juiste opvatting heeft, maar- zoals gezegd, het gaat om concrete misstappen: dingen doen, waarvan je als gemeente moet zeggen, dat kan echt niet, zo iemand brengt de gemeente in opspraak. En nu denken jullie natuurlijk: wat bedoelt die dominee, wil hij dergelijke praktijken weer invoeren. Nee, dat wil ik niet, omdat het geen zin heeft. U moet zich de vroege gemeente voorstellen als een strijdbare minderheidsgemeente in het grote Romeinse Rijk. In die situatie is het van het grootste belang, dat je samen voor dezelfde zaak staat en als iemand niet meedoet, of erger nog dingen doet die tegen de gemeente gebruikt kunnen worden, dan zul je afstand van hem moeten nemen om overeind te kunnen blijven. De kerk in onze dagen is geen strijdbare kerk, dat heeft te maken met onze positie in de wereld en ten opzichte van de overheid, maar het is ook verlies. We beschouwen onze keuze voor het koninkrijk van God niet meer als een concrete zaak, waarvoor keuzes gemaakt moeten worden, waarvoor misschien ook strijd geleverd moet worden, wat politiek consequenties zou moeten hebben. Een strijdbare kerk moet eensgezind zijn. Nu houden we allemaal over alles onze mond om maar geen ruzie te krijgen. We zijn al zo’n klein clubje, laten we vooral niet moeilijk doen waardoor we nog meer mensen kwijt raken. Drie maanden geleden ben ik met emeritaat gegaan na bijna veertig jaar predikant in Amsterdam te zijn geweest. In die veertig jaar is de gemeente niet gehalveerd, nee, ze heeft pakweg tweederde van haar actieve leden verloren. Mijn vaste overtuiging is dat die mensen niet afgehaakt zijn omdat ze vonden dat er te veel ruzie gemaakt werd in de kerk, maar omdat ze meer en meer de indruk hadden gekregen, dat het nergens meer over ging in de kerk. Ik hield regelmatig exit gesprekken onder het motto: ik wil je niet tegenhouden, maar ik zou wel graag willen weten waarom je wegblijft. Meestal luidde het antwoord: het raakt me niet meer, het doet me niets. Je moet – zo zegt de apostel Paulus waar mogelijk vrede houden met alle mensen, maar dat betekent niet, dat je om alle moeilijke zaken heen moet lopen en over van alles en nog wat zwijgt omwille van de lieve vrede. Vanuit de veronderstelling dat de kerk haar leden verloren zou hebben door de polarisatie van de zeventiger jaren, werden daarna alle mogelijke conflicten vermeden. Het resultaat, het ledenverlies liep alleen maar verder op. Daarom, lieve mensen, ook als we geen excommunicaties meer uitspreken, laten we in de kerk open en eerlijk met elkaar spreken, ook over wat ons dwars zit, laten we zeggen wat we moeilijk vinden en op zoek gaan naar oplossingen, laten we ophouden met het sparen van de kool en de geit en ons inzetten voor wie dat het hardste nodig hebben: de vluchtelingen, de ongedocumenteerden, de daklozen, de mensen die nu klem komen te zitten door de corona-maatregelen. Maar vooral laten we blijven praten met elkaar. Koffiedrinken is nuttig en gezellig, maar het gaat om het echte gesprek. Het zal weer spannend moeten worden in de kerk, het moet weer echt ergens over gaan, want het gaat ook echt ergens over! Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.