Preek in de Muiderkerk 2/8/2020

Preek in de Muiderkerk op zondag 2 augustus 2020. Gelezen werd Nehemia 9, 15-20 en Mattheus 14, 13-21

Lieve Gemeente,

Weet u wat ik de moeilijkste preken vind om te maken. Die over heel bekende teksten. Pasen, Pinksteren en Kerst met altijd dezelfde lezingen, waarover je dan eigenlijk toch iedere keer weer wat anders moet zien te zeggen. En verhalen zoals dat van de broodvermenigvuldiging. Omdat dat verhaal in alle evangeliën voorkomt, zit ie bijna elk jaar wel een keer in het rooster. En niet alleen is het verhaal daardoor ook bij de geregelde kerkganger bekend, hij heeft ook de gangbare uitleg al diverse keren langs horen komen. Dat vijf broden en twee vissen (er is zelfs een – overigens heel goed – cateringbedrijf in Amsterdam dat zo heet) symbool staan voor de vijf boeken van Mozes, de profeten en de geschriften, het zal voor de meesten van u geen verrassing meer zijn.

De nieuwe kijk op het verhaal, die ik in de voorbereiding ontdekte kwam door de combinatie met de oudtestamentische lezing uit Nehemia. Ezra en Nehemia (vaak in één adem genoemd) worden gezien als de eerste leidslieden van het volk Israël na terugkeer uit de ballingschap. Er is geen koning in die dagen, vermoedelijk vallen ze nog onder de koning van Perzië, die ze heeft toegestaan terug te keren naar het land van hun vaderen. Daar in een klein stukje van wat ooit het koninkrijk van David en Salomo was willen ze een nieuw begin maken, een begin dat door een bevriende uitlegger, de Torarepubliek werd genoemd. Het is in het verleden zo verschrikkelijk misgegaan, maar nu zullen ze het beter doen. Ze zullen zich houden aan de voorschriften van de tora en ze zullen het land, de stad en de tempel bouwen. Maar de omstandigheden zijn verschrikkelijk. Het land ligt in puin, ten tijde van de ballingschap hebben andere het land in gebruik genomen en die vertrekken niet zomaar. En het volk, het is als het volk tijdens de woestijntocht dat terugverlangt naar de vleespotten van Egypte. Waren we maar gebleven in Babel. We waren niet vrij, maar we hadden wel te eten en te drinken. Nehemia wil ze moed inspreken, zodat ze vol zullen houden en houdt ze daarom het verhaal van de woestijntocht voor. Werd er niet op wonderlijke wijze voor hen gezorgd, hebben ze het niet volgehouden al die jaren met brood uit de hemel en water uit de rots. Toen wilde het volk niet horen, maar jullie kennen het verhaal en weten hoe het is afgelopen, jullie zullen nu toch zeker horen naar de geboden van jullie God en meewerken aan een nieuw, een beter Israël, een republiek waar God koning is en volgens zijn woord geregeerd wordt, dan moet het wel goed komen. God is een god van vergeving, hij heeft Israël naar het beloofde land gebracht en heeft jullie daarheen terug laten keren. Het gelezen gedeelte van Nehemia begint met brood uit de hemel en water uit de rots en eindigt met manna en water.

Ook in het Mattheusverhaal is er sprake van een crisis. Die crisis is ontstaan door de dood van Johannes de Doper, die door Herodes is omgebracht. Als Jezus het hoort (daarmee begint onze tekst), wijkt hij uit, zoals eerder door Mattheus werd verteld dat Jozef de opdracht krijgt met Maria en het kind Jezus uit te wijken naar Egypte omdat Herodes, een eerdere Herodes, het kind om wil brengen. Nu wijkt hij uit naar de woestijn. Het is woestijn, woestijn aan het water, ook als ze straks in het gras gaan zitten. Woestijn is hier geen geologische, maar een psychologische aanduiding, het schildert de uitzichtloze situatie waarin ze zich bevinden. En Jezus is niet de enige, er is altijd een grote schare uitzichtlozen, ‘arme drommels’ vertaalt Oussoren, die zich doorlopend in crisis bevinden. Zij volgen Jezus en Jezus is om hen bewogen. Armen hebben jullie altijd bij je, zal Jezus later zeggen, maar dat betekent dus zeker niet, dat je die maar aan hun lot over moet laten, omdat je dat probleem nu eenmaal toch niet op kunt lossen. Het wordt laat. Mattheus blikt vooruit op de instelling van het avondmaal, dat bij Mattheus begint met de woorden, ‘toen het avond was geworden’. Ook hier gaat een avondmaal gehouden worden, maar de dienstdoende diakenen in het verhaal hebben het nog niet door. Zij willen de mensen naar huis sturen, zodat ze voor zichzelf levensmiddelen kunnen kopen. Want ja, we zouden het misschien wel anders willen, maar zo zit onze economie nu eenmaal in elkaar, ieder moet uiteindelijk voor zichzelf zorgen. Als je verschrikkelijk belangrijk bent voor die economie – zoals de KLM volgens onze regering – dan helpen we je wel overeind te blijven, maar arme drommels, mensen zonder status en zonder papieren, die moeten maar zien hoe ze zich redden of zijn aangewezen op de liefdadigheid van hun medemensen. Maar Jezus heeft, net als Nehemia, een ander soort samenleving voor ogen en wil daarvan een voorbeeld geven. Ze hoeven niet weg te gaan, geven jullie ze maar te eten. Maar ze hebben niets, alleen vijf broden en twee vissen.

Inderdaad tegenover het alom verkondigde gelijk van onze economie, die steeds maar moet groeien en groeien, want zo zit een economie nu eenmaal in elkaar, hebben we niets dan het verhaal uit de Schriften, dat spreekt van een andere mogelijkheid, een volgens de geldende normen onmogelijke mogelijkheid. Niet bij brood alleen leeft de mens, maar bij alle woord dat uit de mond Gods uitgaat, laat Mattheus Jezus zeggen als de duivel hem verzoekt in de woestijn. Niet bij brood alleen, maar dat betekent niet: brood doet er niet toe. Het gaat om meer dan brood. Het gaat er ook om hoe we met dat brood omgaan, of we bereid zijn ervan uit te delen, of dat wij ook denken, dat ieder eigenlijk maar voor zichzelf moet zorgen. Iemand heeft eens gezegd (ik ben vergeten waar ik het ooit gelezen of gehoord heb): Het is niet het wonder van het vermenigvuldigen van het brood, maar van het delen van het brood. In de Bergrede, ook bij Mattheus, zegt Jezus: Maak  je geen zorgen over wat je zult eten of wat je zult drinken, maar zoek eerst het koninkrijk en zijn gerechtigheid. Dat is geen luchthartig hallelujageroep en ‘alles zal reg kom’, maar de concrete vaststelling, dat als je je alleen bezig houdt met de dingen van dag er van dat koninkrijk niet veel terecht komt. Je moet het omdraaien, omgekeerd denken: als je het grotere doel voor ogen houdt, vind je vast wel ad hoc-oplossingen voor de kleine alledaagse problemen. Toen de corona-maatregelen iedereen op zichzelf terugwierp en velen zich opgesloten voelden in hun huizen, nam de hulp aan anderen juist toe. Nog nooit zijn er in een stad als Amsterdam zoveel voedselpakketten uitgedeeld. Onze eigen diaconale werker Gianni da Costa zet er honderden uit en als de penningmeester van de diaconie van de Muider, die ik toevallig goed ken, vraagt hoe hij dat gefinancierd krijgt, zegt hij: God zal er voor zorgen, maar is toch blij met een bijdrage van de diaconie. Denkt u eraan bij de vierde collecte, want het project heeft nog steeds veel geld nodig. God zal ervoor zorgen, zoals hij brood heeft gegeven uit de hemel en zoals hij straks het brood, dat door Jezus gezegend en gebroken en gedeeld wordt genoeg zal laten zijn voor duizenden. God zorgt, maar wel door mensen. Het is het woord, de vijf broden en de twee vissen, dat aanzet tot daden, tot delen, tot menselijkheid. Het is een avondmaal, daar aan de zee van Tiberias, een avondmaal, een eucharistie, dat betekent, dankzegging. Jezus kijkt op naar de hemel als de plek van waaruit het woord en het brood neerdaalt op de aarde, hij spreekt een beracha uit, een zegening: Baruch attah Adonai. Gezegend zijt Gij, eeuwige onze God, koning van de wereld, die het graan doet opkomen uit de aarde. ‘Alles is gezegend’ liet Greteke twee weken geleden zingen door Typhoon. Alles is gezegend, dat wil voor mij zeggen: alles heeft de mogelijkheid in zich er iets goeds mee te doen. Een gelovige Jood spreekt vele malen op een dag een beracha, een zegening uit en herinnert aan Gods goede gaven, aan de mogelijkheid iets goeds te doen met de dingen. Het gezegende brood wordt meer onder zijn handen en dan gaat het van hand naar hand. Hij geeft het brood aan de leerlingen en de leerlingen aan de scharen.

Zo zitten we hier, ook als we vandaag niet het avondmaal met elkaar vieren, wordt ons het woord als brood in handen gegeven, het wordt ons gegeven om ervan uit de delen. Er is genoeg, er is werkelijk genoeg voor iedereen. Dat wil zeggen in goed ‘nederengels’: niet voor ieders ‘greed’ , maar wel voor ieders ‘need’. Er blijft zelfs over: twaalf volle korven, genoeg voor het hele volk, alle twaalf stammen, voor mannen, vrouwen en kinderen. Vijfduizend is maar een getal dat zegt ‘iedereen’,  het had ook zeven miljard kunnen zijn. Het is genoeg als er gedeeld word. Daarvoor is een andere economie nodig, een economie, die niet uit is op groei, maar op gerechtigheid, op eerlijk delen. Laten we er met elkaar voor zorgen dat al die mensen, die geloven dat God er wel voor zal zorgen omdat ze geen andere mogelijkheden zien, dat die mensen uiteindelijk gelijk zullen krijgen. Deze plek is een woestijn, maar het kan een oase, ja een paradijs worden. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.