Preek in de Opgang (Amsterdam-Osdorp) op 30/1/2022

Preek in de Opgang (Amsterdam-Osdorp) op zondag 30 januari 2022. Gelezen werd Jesaja 61, 1-9 en Lucas 4, 14-30

Gemeente van Christus,

Hoe begin je een verhaal? Als je een boek uit de kast pakt, en het eerste hoofdstuk is verschrikkelijk saai, dan zet je het al gauw terug om een ander te pakken. En iedere dominee weet: aan het begin van een preek moet je de aandacht van de hoorders vangen anders haken ze af. De eerste klap is een daalder waard en een goed begin is het halve werk.

Het kan haast niet anders of de evangelisten die het verhaal van Jezus wilden vertellen, hebben daar heel goed over nagedacht: Hoe beginnen we ons verhaal? Wààr laten we het verhaal beginnen? Wat zullen de eerste woorden zijn, die we Jezus laten zeggen in ons verhaal. Mattheus kiest ervoor om Jezus zijn eerste woorden in het openbaar te laten spreken, wanneer hij door Johannes wordt gedoopt in de Jordaan: “Laat mij, want zo past het ons alle gerechtig­heid te vervullen”. Lucas vertelt het verhaal over de doop van Jezus ook wel, maar daar zegt Jezus niets. Dat bewaart hij voor in de synagoge van Nazareth. Nu heeft hij natuurlijk ook wel van de andere evangeliën begrepen, dat Jezus zijn optreden eigenlijk in Kapernaüm en de rest van Galilea was begonnen en dat noemt hij ook wel even, maar de inhoud van zijn verkondiging komt daarbij nog niet ter sprake.

Jezus leerde in hun synagogen, hij is begonnen te leren, maar wat leert hij eigenlijk? Wat verkondigt hij? Voor ons en voor de meeste mensen met een christelijke achtergrond, lijkt dat een open deur: “Het evangelie natuurlijk!” En als wij evangelie zeggen dan is dat niet meer in het algemeen een “goede bood­schap”, maar heel in het bijzonder “de goede boodschap aangaande Jezus Christus”. Zo wordt het begin van de verkondiging van Jezus als vanzelf het begin van de verkondiging van de christelijke kerk. Het lijkt allemaal zo vanzelfsprekend, maar is het dat ook! Lucas laat Jezus zijn eerste woord spreken in Nazareth, in de stad waar hij was opgevoed. Hij wil ons allemaal laten horen waar Jezus en de verkondiging van Jezus vandaan komt. Hij wordt daarom nog wat preciezer: in de synagoge van Nazareth, want daar kwam hij altijd al van jongs af aan. Daar begint de verkondiging van Jezus: in het milieu van het synagogale jodendom, daar komt hij vandaan, daar is hij thuis.

En de inhoud van zijn verkondiging waar komt die dan vandaan? Hij stond op om te lezen en hem werd het boek van de profeet Jesaja gegeven. Daar komt zijn verkondiging vandaan! Hij heeft het niet uitgevon­den, het is niet bij hem en met hem begonnen, maar het staat geheel en al in de lijn van tora en profeten. Het evangelie, de verkondiging van het koninkrijk van God, de goede boodschap voor armen en gevangenen, blinden en gebrokenen, dat is de radicale actualisering van het verhaal van Israëls profeten.

Maar het is meer, het is ook de mare, het gerucht dat over hem uit is gegaan door de hele streek rondom; de mare die vast ook vernomen is in de stad waar hij is opgegroeid, in Nazareth. Dat is wat overal wordt rondverteld: dat er een zekere Jezus uit Nazareth is, die door heel Galilea rondtrekt om evangelie te verkondigen aan de armen, om zieken te genezen en blinden het gezicht te geven. Jezus leest uit de boekrol om tegen zijn eigen mensen te zeggen: datgene wat jullie horen, dat is waarover de profeet Jesaja al gesproken heeft. Maar het verband wordt door de hoorders niet zomaar gelegd. Als hij weer gaat zitten, blijven alle ogen op hem gericht.

En dan begint hij te spreken. Lucas zegt het heel nadrukkelijk: hij begon tegen hen te zeggen. Na de lezing horen we nu zijn eerste eigen woord. Heel de gemeente wacht vol spanning op zijn preek, maar Jezus laat het bij één zin: Heden is deze schrift in jullie oren vervuld. Wat Jesaja zegt, dat gebeurt nu! Dan komen de tongen los! De reacties rollen over elkaar heen. Allen getuigden over hem; ieder zegt er het zijne van. Er is sprake van verwonde­ring en bewondering. Dat het een woord van genade is wanneer het welkome jaar des Heren wordt aangekondigd, daarover kan nauwelijks verschil van mening bestaan. Maar er is ook het dubbele: We weten toch wie dat is. Dat is toch de zoon van Jozef? Is dat de gezalfde, is dat de bood­schapper van die genade, is dat de grote profeet? Jezus hoort ze denken en hij ziet ze twijfelen. En nog voordat ze hun twijfels kenbaar maken, formuleert Jezus ze zelf: Jullie denken natuurlijk aan dat spreekwoord, die gelijkenis: “Heelmeester, genees jezelf”. Het is een spreekwoord dat op talloze manieren gevarieerd kan worden: eerst zien en dan geloven; verbeter de wereld en begin bij jezelf. Als jij degene bent die blinden het gezicht geeft en gebrokenen weer op de been helpt, laat dat dan maar zien. Als je dat in Kapernaüm kunt, waarom dan niet hier in je eigen stad?

Altijd dat gezeur over de derde wereld, alsof er in ons eigen land, alsof er in Amsterdam geen problemen zijn. De armen…, de gebrokenen, de verworpenen der aarde, veeg eerst je eigen stoep maar eens. Laten we niet te snel oordelen over de mensen in Nazareth. Hun reactie is zo logisch en vanzelfsprekend, dat Jezus die begrijpt nog voor ze het hebben uitgesproken. Zo gaat het altijd! Voorwaar, ik zeg jullie, een profeet is niet welkom in zijn vaderstad. Ook dat is een stukje preek. Ook dat is een stukje toelichting op zijn lezing uit het boek Jesaja. Daar ging het over het welkome jaar des Heren en datzelfde woord “welkom” horen we hier terug. Ze horen bij elkaar het welkome jaar, de komst van het koninkrijk, en de profeet die gekomen is om dat welkome jaar aan te kondigen. Als de boodschap niet welkom is, dan is de profeet dat ook niet en omgekeerd. Kijk naar Elia, kijk naar Elisa, kijk naar Jesaja.

Met alle respect: “psychologisch niet sterk”, zouden wij zeggen. Gaat daar nota bene ook nog eens zout in de wonden strooien. Waar de reactie in eerste instantie dubbel was – zowel bewondering als twijfel en afkeer – daar moet deze opmerking van Jezus over de profeet die niet welkom is in zijn eigen vaderstad, er wel toe leiden dat de hele gemeente zich tegen hem keert. “Een selffulfilling prophecy” wordt dat wel genoemd. Wie zelf zegt, dat een profeet niet welkom is in zijn eigen stad, kan er zeker van zijn, dat hij daarna in ieder geval niet meer welkom is. En de gevolgen zijn ernaar: zij gooien hem eruit, uit hun synagoge en uit hun stad, die ook zijn stad is. De stad, zo wordt ons tussen neus en lippen door verteld, was op een berg gebouwd. En zo kunnen ze hem letterlijk de stad uit gooien, de helling af. En het is wat je noemt een wonder dat dat ook niet echt gebeurt.

Waarom doet Jezus zo, waarom zo radicaal, waarom zo bot? Of laten we de vraag wat nauwkeuriger stellen: waarom vertelt Lucas het verhaal zoals hij het vertelt?

Hij kende het verhaal van Marcus, dat in alle opzichten veel minder radicaal is. Daar wordt ons verteld, dat Jezus zich verwonderde over hun ongeloof en daar maar weinig tekenen kon doen. Niets over de vinnige discussie, niets over de poging om hem om te brengen.

Bij Marcus is het een verhaal onderweg, op zijn tocht door Galilea komt Jezus als toevallig ook in zijn eigen vaderstad. Lucas heeft dat verhaal gekend en ervoor gekozen om het te gebruiken als het eerste verhaal over Jezus’ verkondiging. Het eerste verhaal zet de toon, is beslissend. Met de woorden van Jesaja laat Lucas Jezus heel precies zeggen, waarvoor hij is gekomen. En dat verhaal en dus ook Jezus, die dat verhaal, dat goede bericht komt brengen, is niet welkom. Is niet welkom in Nazareth, in zijn eigen stad. Het is het voorbeeld-verhaal bij uitstek over hoe het in heel het verdere evangelie zal gaan met Jezus’ verkondiging. Het is niet welkom, het roept woede op en ze zullen proberen hem om dit verhaal ter dood te brengen. En hoe reageren wij daar dan op? Constateren wij dan, dat de Joden, zijn eigen mensen, zijn verhaal niet hebben geaccepteerd en dat het daarom naar ons, naar de heidenen, naar de kerk is gekomen?

Hebben wij de boodschap uit Jesaja wel begrepen; is dat verhaal bij ons wel welkom? Hebben wij gehoord, dat het evangelie er allereerst is voor de armen, voor de gevangenen, voor de blinden, voor de gebrokenen van hart. Hebben wij de gelijkenis begrepen: “Heelmeester, genees jezelf!”. Is dat niet wat er tegen hem gezegd zal worden, wanneer hij aan het kruis hangt: “Als jij de gezalfde bent, red dan jezelf!”. Is dat ook niet wat wij stiekemweg vaak denken: dat Christus er in de eerste plaats is voor de christenen. Is dat niet waar we als kerk in een bijna volledig geseculariseerde samenleving voortdurend mee bezig zijn: onszelf redden, onze kerk in stand houden. De wereld, de armen, dat komt later wel. Het is de kerk die bedreigd wordt, die op instorten staat, dat moet nu even voorrang hebben. En lopen we niet het gevaar om op die manier te verliezen, wat we zo krampachtig vast willen houden?

Zou dat misschien de reden zijn, dat Lucas Jezus in zijn eerste optreden, in zijn eigen vaderstad, zo radicaal laat vasthouden aan het visioen van Jesaja. Deze heelmeester is – anders dan alle andere heelmeesters – niet gekomen om zichzelf te genezen, of zichzelf te redden, maar heeft zich met heel zijn wezen, op leven en dood ingezet voor diegenen voor wie hij geroepen was. Hij heeft zich niet in laten sluiten door zijn eigen mensen, is niet het boegbeeld van hun synagoge of onze kerk geworden, maar heeft steeds weer van zich af gewezen: op de armen, op de zondaars, op de wereld, die vol is van mensen, die zijn genezing, zijn bevrijdende evangelie nodig hebben.

En wij als kerk, als gemeente, als lichaam van Christus, zouden wij er dan wel toe geroepen zijn om in de eerste plaats onszelf te genezen, onszelf te redden? Of worden ook wij gewezen op diezelfde wereld?

Dat is wat ook Dietrich Bonhoeffer in zijn cel heeft bedacht toen hij kerk en christendom in het nationaal-socialisme ten onder zag gaan: De vraag is niet, hoe houden we in deze wereld de kerk overeind, hoe genezen wij onszelf, maar de vraag is, hoe kunnen we in deze geseculariseerde, ontkerstende wereld als christen leven, volgens Bonhoeffer is dat: er zijn voor anderen, zoals Jezus er was voor anderen. Kunnen wij het visioen van Jesaja in het dagelijkse leven overeind houden, Christus niet opsluiten binnen de muren van onze kerk, maar hem laten zijn waartoe hij geroepen is, de Heer, de heelmeester van heel de wereld? Dat verhaal is nergens thuis, dat verhaal is iedereen vreemd. Dat verhaal kan alleen gehoord worden als we kijken in dezelfde richting, waarheen Jezus kijkt: met het oog op de armen, met het oog op de wereld. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.