Preek in De Nieuwe Stad (Amsterdam Z.O.) 9/1/2022

Preek in De Nieuwe Stad (Amsterdam Z.O.) op zondag 9 januari 2020

Gelezen werd Jesaja 42, 1-9 en Johannes 1, 19-35

Gemeente van Christus, hier in kleine getale en thuis achter het scherm,

De kleur van deze zondag is nog steeds wit, zoals dat vanaf de kerstnacht het geval was. Wit is de kleur van het feest. Eerst het feest van de geboorte van Christus, daarna het feest van Epifanie en vandaag de feestdag van ‘de doop van de Heer’. Meestal wordt op deze zondag het verhaal daarover gelezen uit één van de synoptische evangeliën, Mattheus vertelt het uitvoerig, Marcus en Lucas wat beknopter. Maar wij lezen, zoals dat wellicht een groot deel van deze winter en voorjaar zal gebeuren, het evangelie van Johannes en sluiten daarmee aan op de lezing van de kerstmorgen over het Woord, dat vlees is geworden. Bij Johannes vindt die doop als het ware tussen de regels door plaats, er wordt wel naar verwezen, maar het gebeuren zelf wordt niet verteld. Het is eigenlijk niet een verhaal over Jezus, maar het getuigenis van Johannes over Jezus. Wie die Johannes precies is, de evangelist Johannes of Johannes de Doper, wordt in het midden gelaten. Ze kunnen eigenlijk niet één en dezelfde persoon zijn, omdat van de Doper wordt aangenomen, dat hij al kort na het eerste optreden van Jezus door Herodes wordt omgebracht en dus nooit het evangelie heeft kunnen schrijven. Wie is deze Johannes, die hier doopt bij de Jordaan. Dat willen de geestelijke autoriteiten van Israël ook weten en ze sturen daarom vertegenwoordigers om hem te ondervragen. Hij wordt naar zijn geloofsbrieven gevraagd. Wie ben jij eigenlijk? Tot drie keer toe reageert hij met een ontkenning. Twee keer op een expliciete vraag van de verhoorcommissie, maar de eerste keer met een besliste eigen uitspraak. Ik ben niet de Gezalfde, niet de lang verwachte Messias. Er is hem niet gevraagd, of hij de Messias is, maar door dit als eerste te zeggen op de vraag ‘wie ben jij’, laat hij wel dat woord ‘Messias’ vallen. Dat is het eerste wat gezegd moet worden: Hij is het niet zelf, maar hij komt wel om van de Messias te getuigen. Zoals in de proloog werd gezegd: Hij was het licht niet, maar hij kwam om van het licht te getuigen. Zoals de andere evangelisten zeggen, dat ze gekomen zijn om het goede bericht over Jezus te verkondigen, zegt Johannes, dat hij gekomen is tot een getuigenis. Wat wij te horen krijgen in dit evangelie is zijn getuigenis en dat getuigenis is hier in de eerste plaats een van zichzelf afwijzen. Ik ben het niet, Hij is het. Johannes is een wegwijzer, iemand die de weg bereidt, het gaat niet om hem, het gaat om die ander die na hem komt. Over Hem  zal hij zeggen: Die na mij komt is voor mij geworden. Dat is een rare zin, die vaak zo uitgelegd wordt dat daarmee de pre-existentie van Jezus is bedoeld. Dat is dat Hij  hij er eigenlijk al was voordat hij geboren werd. Dat is niet helemaal uit te sluiten, maar het is niet ongebruikelijk dat uitleggers proberen om later ontstane dogma’s in de tekst te smokkelen, zodat er een soort bijbels bewijs voor dat dogma ontstaat. Aannemelijker lijkt mij dat we de uitdrukking ‘die na mij komt’ moeten begrijpen als ‘mijn leerling’ of ‘mijn volgeling’. Wat Johannes dan zou zeggen is: die na mij komt lijkt misschien wel een leerling van mij, maar eigenlijk ben ik zijn leerling, is hij de belangrijkste. Ik ben het niet waard om zijn sandalen los te maken. Maar als Johannes niet de Messias is, wie is hij dan wel. Ben je Elia? Kennelijk reageert Johannes, die als laatste van alle evangelisten zijn evangelie geschreven heeft, hier op een al vroeg ontstane gedachte, dat Johannes de Doper een teruggekeerde Elia, de belangrijkste van alle profeten, zou zijn. Maar hij antwoord kortaf met ‘nee’ en ook de vraag of hij de profeet is – misschien wordt daarmee wel Mozes bedoeld – wordt ontkennend beantwoord. Wie ben je dan wel, zeg het zelf maar. En dan citeert Johannes de profeet Jesaja. Ik ben de stem die roept in de woestijn, maakt recht de weg van de Heer. Het is in onze taal een gezegde geworden: ‘Een roepende in de woestijn’ en we bedoelen daarmee iemand naar wie toch niet geluisterd wordt. Maar dat is hier helemaal niet aan de orde: Hij is een heraut, zoals iemand die voor de koning uitgaat en roept: aan de kant, aan de kant, maak plaats voor wie komen gaat! Hij is niet uit op eigen eer, ‘zie mij eens’, hij is er alleen om die ander aan te wijzen. Daarvoor dient zijn getuigenis, om die ander aan te wijzen als de Messias. Naast de priesters en de Levieten, het tempelpersoneel uit Jeruzalem, zijn er ook Farizeeën, de theologen van die tijd. Zij vragen: als je niet de Messias bent en ook niet Elia of de profeet, wat doop je dan. De vraag is niet, zoals het NBV denkt, waarom doop je, maar wat doop je, wat stelt die doop van jou voor, waarvoor dient die, waar gaat dat over. Zou het dan niet beter zijn om dat dopen over te laten aan degene die na je komt? Maar zo is het niet. In de Bijbel wordt nergens verteld dat Jezus doopt. Dopen, de doop met water die in onze kerk tot op de dag van vandaag bediend wordt, is een verwijzing naar Jezus. Degene die doopt is niet in de eerste plaats van belang, hij wijst – als Johannes – van zichzelf af, het gaat niet om mij, het gaat om Hem, Hem moet je volgen. Ik doop met water, zegt Johannes, het is een symbool, een verwijzing. En dan volgen die woorden, die Huub Oosterhuis gebruikte voor zijn refrein uit het lied dat we straks gaan zingen: ‘Midden onder U, staat hij die Gij niet kent’. Het licht van de wereld, degene die na Johannes komt. Wie het is? We weten het niet, we kennen hem niet. Straks zal Johannes zeggen: Ook ik kende hem niet. Maar hij weet wel dat hij komt. Het licht van de wereld is komende. Ik moest denken aan het beroemde toneelstuk van Bertolt Brecht over de goede mens van Sezuan. We kijken om ons heen, we zoeken hem koortsachtig, maar zien hem niet en toch weten we: Hij moet er zijn. ‘Es muss, es muss, es muss’. Zoals Johannes weet, ik ben het niet, maar de Messias, hij móet komen. Om de urgentie aan te geven geeft Johannes nog een plaatsaanduiding: dit geschiedde in Bethanië, aan de overkant van de Jordaan, waar Johannes doopte. Een beetje verwarrend is dat wel, want op de beide andere plekken waar Bethanië wordt genoemd, ligt het op een kleine afstand van Jeruzalem en niet in het Overjordaanse. Maar een kloppende geologie is niet waarmee Johannes bezig is. Hij geeft een getuigenis over Jezus en hij noemt een plaats om zijn theologische betekenis. Het gaat hier primair om de betekenis van Bethanië. Zoals Bethlehem betekent: Huis van het brood, zo betekent Bethanië: Huis van de arme. Daar begint het. Hij komt niet uit de grote stad. We moeten onze blik verleggen, niet focussen op de machtscentra, maar op de macht van het kleine. En het ligt in het Overjordaanse, aan de overkant van de Jordaan, dat is dus de plek waar je het Heilige Land binnenkomt. Je moet daarvoor door de Jordaan, je moet langs Johannes de Doper om het Heilige Land, het land van melk en honing, het land van vrede en recht binnen te komen. Voor de helderheid: ik bedoel niet dat je alleen mee kan doen, wanneer je gedoopt bent. De doop is een symbool, een teken. Het is geen tovermiddel, waardoor je, zoals ik ooit eens een collega in een doopdienst hoorde zeggen, je een merkteken meekrijgt, zodat ze in de hemel weten dat je erbij hoort. Iedereen, die mee wil in deze messiaanse beweging, hoort erbij. En ieder zal daarbij zijn eigen Jordaan hebben waar hij doorheen moet, zijn eigen moment, waarop hij of zij beseft: het moet anders, ik moet mijn leven veranderen, er moet iets gebeuren, met mij, met ons, met onze wereld. De volgende dag staat Johannes daar kennelijk weer aan de oever van de Jordaan en hij ziet Jezus komen. Ook Jezus trekt door de Jordaan en dat hij daar door Johannes gedoopt wordt, wordt als vanzelfsprekend – dat weten we immers uit de eerder geschreven evangelies – aangenomen, maar dit is het getuigenis van Johannes. Hij vertelt, hoe hij dit beleefd heeft. Hij ziet het en hij weet het, diegene waarvan wij niet wisten wie het was, waarvan Johannes tot dan toe ook niet wist, wie het was, die herkent hij nu in deze eerste oogopslag. Het wordt hem geopenbaard. En met dat hij dit weet, beseft hij ook zijn eigen plek in het gebeuren. Hij is gekomen om daar in de Jordaan met water te dopen in de eerste plaats hierom, dat hij Jezus aan kan wijzen. Dit is hem, degene die komen zou, het licht van de wereld, de Messias. Maar dat zegt hij dan niet. Hij zegt: zie het Lam Gods, dat de zonde van de wereld wegneemt. Johannes ziet meer, hij ziet de weg van de Messias, de weg die van de Jordaan zal gaan naar Jeruzalem, de stad die de profeten doodt, de stad waar Johannes de Doper de dood vindt, aan de buitenrand van die stad zal het kruis worden opgericht, waarop dit Lam geslacht zal worden. In het boek Openbaring zal Johannes spreken over het geslachte Lam dat overwint. De rechtvaardige die het leed en het kwaad van de wereld voelt en op zich neemt en wegdraagt. Over Hem getuigt Johannes. De doper staat in dienst van Hem. Hij is degene die na hem komt, maar waarvan hij tenslotte de leerling is, de heraut, degene die hem aanwijst. Op Hem is de Geest neergedaald en die Geest blijft op hem en in hem, zodat hij als enige kan dopen met de Heilige Geest. Hij is de uitverkorene. Ik weet dat de meeste vertalingen zeggen: Hij is de Zoon van God, maar veel handschriften hebben hier: Hij is de uitverkorene van God. En dat is zeker niet onwaarschijnlijk, want ook dit is een citaat uit Jesaja, uit het begin van onze eerste lezing. Hier is mijn dienaar, hem zal ik steunen, de uitverkorene, in hem vind ik vreugde. Dat stamt uit Jesaja’s lied over de lijdende Knecht des Heren. Johannes wijst hem aan: dat is de lijdende knecht des Heren, dat is het Lam Gods. Hij moest komen en hij is gekomen en hij zal komen. Er moet een eind komen aan de zonde en ellende van de wereld. Er moet licht schijnen in de duisternis. Maar in deze dagen van corona, van vele miljoenen vluchtelingen, van hongerende kinderen en wanhopige moeders, weten we ook van de duisternis, die alom aanwezig lijkt te zijn. Klassiek zeggen we, dat we hopen op de wederkomst van Christus, maar ik denk zomaar, dat we ook daarvan moeten zeggen: Midden onder u, staat hij die gij niet kent. Misschien gaat het niet om één moment, om één wederkomst, misschien is er met Christus een licht in de wereld gekomen, dat steeds weer mensen kan inspireren en verlichten. Zoals het Jodendom denkt dat iedere generatie zijn eigen rechtvaardigen heeft. Geen machtige heersers of revolutionaire leiders, maar mensen die als Jezus en misschien ook wel in navolging van Jezus het leed van anderen aanvoelen en het mee gaan dragen en zo een stukje zonde en ellende uit de wereld wegdragen. Ze zouden er moeten zijn, zulke rechtvaardige vrouwen of mannen, goede mensen. Het moet, het moet, het moet. Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.