Preek in de Sloterkerk 24/4/2022

Preek in de Sloterkerk op zondag 24 april 2022. Gelezen werd: Jesaja 26, 1-13 en Johannes 20, 19-31.

Gemeente van Christus,

Het verhaal over Thomas, de ongelovige Thomas, die je evengoed de gelovige Thomas had kunnen noemen, vinden we in de bijbel alleen maar in het evangelie van Johannes. Dat heeft misschien iets te maken met het feit, dat de evangelist Johannes het zo vaak over “geloven” heeft. Dat het hele evangelie erom zou gaan, dat wij tot geloof zouden komen en dat geloof het belangrijkste thema uit het Nieuwe Testament is, dat nemen we eigenlijk allemaal voetstoots aan en in protestantse kringen is dat nog een heel stuk sterker dan bij katholieken, want zij beroepen zich immers op Luthers reformatie: alleen door het geloof, alleen door genade.

Toch valt daar wel iets meer over te zeggen: Bij Mattheus komt het woord “geloven” negen keer voor in zijn hele evangelie, bij Marcus 14 keer en bij Lucas ook 9 keer. Maar bij Johannes, schrik niet, komt het woord “geloven” tweeëntachtig keer voor, bijna drie keer zoveel als bij alle andere evangelisten samen. De grote nadruk die de kerk legt op het woord geloven (soms zelfs zo erg, dat het een beetje de toon krijgt van: als je maar gelooft, dan doet het er niet toe wat je wel of niet doet, als je maar gelooft, dan komt alles wel goed), die grote nadruk is dus vooral het gevolg van het evangelie van Johannes. Waar de andere evangelisten minstens ook denken, dat het erom gaat dat we leerlingen worden van Jezus en hem navolgen in wat we doen en laten, daar zegt Johannes heel nadrukkelijk, we hoorden het vanmorgen opnieuw aan het eind van de evangelielezing, dat er nog heel veel meer over Jezus te vertellen valt, maar wat hij vertelt, dat heeft hij opgeschreven opdat gij zult geloven dat Jezus is, de Christus, de zoon van God en opdat u die dit gelooft, leven hebt in zijn naam. Dat is voor de schrijver van het Johannes-evangelie het criterium voor wat hij wel en niet opschrijft: Hij wil niet alleen een verhaal vertellen, hij wil overtuigen, hij wil mensen tot geloof brengen. En die keuze bepaalt ook de tegenbeelden en hun dragers, die Johannes gebruikt. Een rijke jongeling, die Jezus niet kan volgen omdat hij niet af kan zien van al zijn bezittingen, die kom je bij Johannes niet tegen.

Maar waar alles draait om geloven, daar kan het haast niet anders of er wordt ook getwijfeld. Geloof en twijfel horen bij elkaar. Ik weet niet hoe dat bij u is, maar ik zelf kan me een geloof zonder twijfel helemaal niet voorstellen. De twijfel is, wat je voortdrijft, wat je er steeds opnieuw toe brengt om de zaak opnieuw af te wegen, alles op een rij te zetten, serieus te luisteren naar mensen die het niet met je eens zijn, die een heel andere opvatting over geloven hebben, of gewoon iets heel anders geloven. Johannes schrijft zijn evangelie als laatste, hij kent de andere drie evangelies en wat misschien nog belangrijker is: hij schrijft zijn evangelie als er al min of meer vastomlijnde gemeentes van volgelingen van Jezus zijn. De twaalf leerlingen zijn bij Johannes afspiegeling van de gemeente. Thomas, wordt nadrukkelijk één van de twaalf genoemd, zoals ook Petrus, die hem heeft verloochend één van de twaalf is, ja zelfs Judas, die hem over heeft geleverd, van begin tot einde wordt aangeduid als: één van de twaalf. Ze horen erbij in de gemeente, net zo goed als rotsvaste gelovigen. Ze zijn ook niet tweederangs, ze zijn gewoon: één van de twaalf. Mattheus vertelt dat de leerlingen Jezus bij zijn verschijning aanbaden, maar sommigen twijfelden. Johannes geeft die sommigen een naam, een naam die tot een begrip is geworden Thomas, Thomas, die Tweeling wordt genoemd. Dat kan er natuurlijk op duiden dat Thomas er één van een tweeling was, het kan ook figuurlijk worden opgevat: Thomas is een mens met twee gezichten, Thomas is de ambivalentie in persoon. Onmisbaar in elke gemeente. De waarborg tegen idolatrie en dweperij, degene die – hoe vervelend wij dat ook vaak vinden – telkens weer zegt: ja maar… Hij zal steeds weer wijzen op de keerzijde, alles heeft een keerzijde, waar de anderen Judea zeggen, zegt hij Galilea en natuurlijk het gaat om Judea en Galilea; waar de anderen enthousiast roepen: Hij leeft, zal Thomas zeggen: ik weet, dat hij gestorven is. En zeker beide horen bij het evangelie, het moet allebei gezegd worden. Ergens aan de Overtoom in Amsterdam, ik neem aan op een gebouw dat eigendom was van het Leger des Heils, stond jarenlang, misschien nog wel, ik kom er niet meer zo vaak, een grote lichtreclame: Twijfel niet, God bestaat. De nieuw gestichte en te stichten gemeentes, zoals die ondanks alle verdere kerkelijke neergang bij bosjes verrezen zijn in de afgelopen vijfentwintig jaar, hebben allemaal eenzelfde uitgangspunt: je moet de mensen vastheid bieden, over de kern van het geloof moet je geen enkele twijfel, geen enkele discussie laten bestaan, dat moet gewoon als waarheid vast staan. Hun voorlopig succes lijkt ze gelijk te geven. Maar ik zeg het jullie maar eerlijk: ik kan het niet. Zo zit ik niet in elkaar. Als vicaris begon ik zo’n kleine veertig jaar geleden in een Thomaskerk, die van Zeist, en in mijn laatste vijftien jaar, als predikant voor leerhuiswerk, gaf ik mijn cursussen vooral in een Thomaskerk, nu in Amsterdam-Zuid. Ik houd het niet uit in een gemeenschap van rotsvaste gelovigen. Geloven betekent voor mij als vanzelf ook twijfelen, doorspitten, doorvragen, zoeken en nog eens zoeken, hoe moeten we dat begrijpen, hoe kunnen we dat toepassen in ons dagelijkse leven. Ik heb dus wel wat met Thomas. Hij was er niet bij, toen Jezus voor de eerste keer, bij Johannes is dat op de avond van de dag van de opstanding, aan zijn leerlingen verscheen. Waar hij was en waarom hij er niet bij was? Dat weten we natuurlijk niet, maar Tom Naastepad legt in zijn uitleg een verband met wat Thomas zegt in het verhaal over de opwekking van Lazarus. Als Jezus daar toch op weg gaat ook al heeft hij gehoord, dat Lazarus gestorven is, dan zegt hij: Laat ons ook gaan, om met hem te sterven. Dat is wellicht het enige wat er voor Thomas nog overblijft. Zoals de Mattheus-Passion van Bach eindigt met dat machtige koor: Wir setzen uns mit Tränen nieder. Hier houdt alles op. Voor Thomas is alles opgehouden. En al zeggen zijn medeleerlingen hem, dat zij de Heer hebben gezien, hij zal het niet geloven. Zelfs zien is voor hem niet genoeg, hij zou het moeten voelen en ervaren, anders zal hij echt niet geloven. Het klinkt bijna als: en al zou ik het zien en voelen en ervaren, dan nog zou ik moeite hebben om het te geloven. En laten we toch alsjeblieft heel eerlijk hierover zijn: Wie zou de staf over Thomas durven breken. Het is toch nauwelijks te bevatten. Geloven, dat iemand is opgestaan uit de dood, zo lijfelijk, zo concreet, dat je hem aan zou kunnen raken. Al zou je hem aan hebben geraakt, dan zou je toch nog denken, dat je gedroomd hebt. Er valt toch heel veel te zeggen voor Thomas’ opvatting!

En dan, na acht dagen, zijn de leerlingen weer bijeen. U hoort, hier klinkt de gemeente al  in door, de gemeente die gewoon is van zondag op zondag, steeds opnieuw op de achtste dag bij elkaar te komen (en is het vandaag niet ook de achtste dag van Pasen). En nu is Thomas er ook bij. Hij is vast niet van gedachten veranderd, maar ook in zijn verdriet, wordt hij toch meegenomen door zijn medeleerlingen. Kom op, je hoort erbij. Jezus komt binnen, de deuren zijn gesloten. Bij de eerste verschijning werd gezegd, dat de deuren gesloten waren uit vrees voor de Judeeërs. Dat staat er nu niet bij. Dat zou kunnen zijn, omdat dat niet nog een keer gezegd hoeft te worden, maar ook omdat Johannes nu nadrukkelijk wil wijzen op dat feit, dat Jezus door gesloten deuren binnenkomt. U weet misschien, dat er in de vroege kerk mensen waren, die mede op grond van deze teksten spraken over een schijngestalte van Jezus. De officiële kerk heeft korte metten met hen gemaakt, een ieder die sprak over schijngestalte en twijfelde aan de lichamelijke opstanding van Christus werd als ketter de deur gewezen. Ik zal me hier dus niet als ketter gedragen. Maar Johannes’ formulering stemt wel tot nadenken: als Jezus verschijnt terwijl de deuren gesloten zijn en zomaar in hun midden staat en ook zomaar weer verdwenen is, is hij dan niet als God zelve in hun midden, over wiens aanwezigheid de Joden spreken als “Sjechina” als verschijning, als wonderlijke aanwezigheid? Hij staat in hun midden en zegt: vrede voor u. Precies zoals een aantal verzen eerder was verteld over de eerste verschijning. Hij is de vrede in hun midden. In hem ligt hun, ligt onze vrede besloten. Maar hij, ook als verschijning, is wel de echte Jezus, dat is de gekruisigde Jezus. Daar kan geen twijfel over zijn, dat mag ook Thomas zelf vaststellen. Maar dat hoeft al niet meer. Net als bij Maria Magdalena in de tuin, die eerst dacht dat het de tuinman was, is het de stem van Jezus die de doorslag geeft. Hij spreekt, dat is misschien wel het allerbelangrijkste. Hoe dat precies zit met de lichamelijke opstanding, ik zal u eerlijk zeggen, wat mij betreft mag een ieder daar het zijne of het hare van denken, maar hij spreekt, hij spreekt ons aan en hij blijft ons aanspreken. Maria noemt hij bij name en Thomas spreekt hij aan. Dat is wat ons tot geloof brengt, dat we ons aangesproken weten. Geef je ongeloof op en geloof, laat Johannes tegen Thomas en tegen ons allen zeggen. Persoonlijk denk ik niet, dat hiermee tegen ons wordt gezegd, dat we nooit meer mogen twijfelen, of dat twijfelen verkeerd is. Twijfelen hoort in dit verhaal bij de Thomas, die tweeling wordt genoemd, twijfel is hier ambivalentie, het kan nog twee kanten opgaan, die van het geloof en die van het ongeloof. En het moet natuurlijk de goede kant opgaan uiteindelijk. Hoezeer we Thomas ook begrijpen in zijn emotie, we weten ook, dat als ze allemaal in tranen neer zouden blijven zitten, dat er dan niets zou gebeuren, dat Jezus dan pas echt dood zou zijn, dat ze op moeten staan, dat zijn opstanding ook hun opstaan, hun  opstand moet zijn. Mijn Heer en mijn God. Dat zijn de termen waarmee de keizer zich aan laat spreken. Daarom is de grondbelijdenis van de christelijke gemeente per definitie ook altijd een politiek statement. Die grondbelijdenis luidt immers: Ièsous Kurios. Jezus is Heer. En dat wil zeggen, niet Caesar, niet de keizer, maar Christus. Mijn Heer en mijn God, want na Caesar komt Augustus, de Verhevene, die zichzelf, wellicht onder invloed van zijn ontmoeting met Cleopatra en Egypte, laat aanspreken en aanbidden als godheid. Maar we kunnen die woordcombinatie ook nog anders lezen: Mijn heer en mijn God, dat is in het hebreeuws: Adonai en Elohim, de manier waarop de twee meest voorkomende Godsnamen in het eerste testament worden uitgesproken. Zoals hij daar verschijnt als de Opgestane, staat hij geheel en al in het licht van de Eeuwige; wie hem heeft gezien, heeft de Vader gezien, zegt dezelfde evangelist Johannes. Dat is gelovig worden: zien dat God zich laat zien in mensen, zien dat God zich vooral op unieke wijze heeft laten zien in deze ene mens, Jezus van Nazareth; dat daarin het leven is gelegen, dat wil zeggen ons zicht op de mogelijkheid van een echt, een waarachtig, en in die zin ook een eeuwig leven. Dat we niet meer klein gehouden en gechanteerd kunnen worden, door de machten van de dood, door de machten die ons met de dood bedreigen. Jezus is in die zin overwinnaar van de dood, dat zijn stem gehoord blijft worden, dat er steeds weer mensen worden gevonden, die hem navolgen, die zijn opstanding leven, die zijn opstanding waarmaken. Daarvoor moeten deze verhalen verteld worden, opdat we dat zullen geloven. Dat is niet het einde van alle twijfel, maar dat is wel het einde van die depressief, diep verdrietig makende twijfel, dat misschien toch alles voor niets zal zijn geweest. Het gaat om meer dan geloof alleen, naast Johannes zijn er ook nog die andere drie, die ons oproepen om Jezus na te volgen, van hem te leren, en als hij de wet te vervullen door die te doen, maar er is ook, want zonder gaat het werkelijk niet, het geloof, de fiducie dat het ergens op uitloopt, dat dat rijk van vrede en gerechtigheid er toch komt. Soms twijfelen we daaraan, hoe zou het anders kunnen, en dan kunnen we alleen maar bidden: Heer, ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.