Radiouitzending over Daniël 3 (NCRV)

Radio-uitzending NCRV 5 december 1996

Tekst en uitleg over Daniël 3

thema: “verzet in de bijbel”

lied: Gezang 301: Wij moeten Gode zingen

Eén van de bekendste verhalen uit de bijbel, is het verhaal van de drie vrienden van Daniël, die met de vurige oven voor ogen vasthouden aan hun geloof in de God van Israël. U vindt het verhaal in het derde hoofdstuk van het boek Daniël.

Koning Nebukadnezar heeft een reusachtig beeld laten bouwen en hij heeft alle onderdanen in het grote Babylonische wereldrijk opgeroepen om neer te knielen voor het beeld dat hij heeft laten bouwen. Niet omdat het beeld een god of een afgod voorstelt, of omdat het beeld zo onvoorstelbaar mooi is, maar simpelweg, omdat het het beeld is, dat hij neer heeft laten zetten. Wie knielt voor het beeld, knielt feitelijk voor hem. Iedereen komt, de trommels roffelen, de trompetten schallen, en dan – alsof het poppetjes aan een touwtje zijn – knielt iedereen neer. Iedereen, op drie joodse mannen na. Sadrach, Mesach en Abed-Nego, de drie vrienden van Daniël. De koning dreigt dat ze in de vurige oven geworpen zullen worden, maar ze geven geen krimp. Ze buigen niet en worden in het gloeiend hete vuur geworpen. Maar ze verbranden niet en worden wonderbaarlijk gered.

Ik kende het verhaal van de zondagschool en ik herinnerde het me als het verhaal over het grote geloof van deze drie mannen, die er vast op vertrouwden dat hun God hen zelfs uit de vurige oven van Nebukadnezar zou kunnen redden. Maar toen ik het opnieuw las, bleef ik haken bij het antwoord van deze drie mannen aan Nebukadnezar. U vindt het in vers 17 en 18: “Als onze God, die wij vereren, in staat is ons te bevrijden, dan zal hij ons uit de brandende vuuroven en uit uw macht, o koning, bevrijden” en dan gaat het verder: “maar zo niet, het zij u bekend, o koning, wij zullen uw goden niet vereren en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, niet aanbidden”.

Dat is wat – bijbels gesproken – verzet mag heten. Geen verzet, omdat we zeker zijn van de uiteindelijke overwinning, geen verzet omdat we zeker weten dat we God aan onze kant hebben, maar verzet, omdat we simpelweg niet anders kunnen en niet anders mogen, dan ons verzetten tegen de absolute macht, tegen de tyrannie. Zoals het vlak bij mijn huis op de muur staat geschreven in het Van Randwijck-plantsoen:

Een volk dat voor tirannen zwicht / zal meer dan lijf en goed verliezen /

dan dooft het licht.

Als Sadrach, Mesach en Abed-Nego hadden geknield, dan was het licht gedoofd, dan was er niemand in het babylonische wereldrijk meer geweest die het ooit gewaagd zou hebben verzet aan te tekenen tegen de absolute macht van Nebukadnezar. Zeker, ze hebben vertrouwd op hun God, maar ze wisten heel goed: “Ook als hij ons niet kan redden, dan nog kunnen wij niet buigen voor het beeld.” Ze zijn er letterlijk voor door het vuur gegaan, zoals zovelen in deze eeuw door het vuur zijn gegaan. Als we denken aan deze drie vrienden en hun dappere verzet, dan denken we ook aan die miljoenen anderen die door het vuur zijn gegaan en niet terug zijn gekomen. De zes miljoen europese joden, die niet eens voor de keus werden gesteld of ze niet liever hadden willen buigen voor Hitlers macht, en hun bondgenoten, mensen als Edith Stein en Dietrich Bonhoeffer die voor hen door het vuur zijn gegaan, omdat ze wisten: als we buigen, dan dooft het licht…

Op zoek naar een lied bij dit verhaal kwam ik als vanzelf uit bij Gezang 301, “Wij moeten Gode zingen”. Willem Barnard, de dichter van dit lied, heeft het gezien, dat veelzeggende zinnetje in het antwoord van de drie mannen: “zo niet, dan nog zullen wij niet buigen”. Hij laat het ons horen in het derde couplet: Al leeft uw volk verschoven / kyrieleison / in ’t land van vuur en oven / in ’t land van Babylon / al is de hemel boven / voor mensen doof en stom / nog moeten wij u loven / met stem en fluit en trom.

Al is de hemel boven, voor mensen doof en stom, al zijn we gaan twijfelen aan alles, al weten we helemaal niet meer zo zeker of er wel een God is, die ons zal redden, dan nog moeten wij Hem loven. Dan nog zullen wij niet buigen voor vreemde goden. Dan nog vieren we advent, leven we toe naar de komst van het licht, de komst van de Heer, ontsteken we het licht van de hoop. We moeten wel, want anders dooft het licht….

Dit bericht is geplaatst in Lezingen. Bookmark de permalink.