Dietrich Bonhoeffer en de Bekennende Kirche

                                Dietrich Bonhoeffer en de Bekennende Kirche

inleiding voor de Olterterperkring

op zaterdag 18 februari 2006

in Beetsterzwaag

op de herdenkingsbijeenkomst t.g.v.

de honderdste geboortedag van Bonhoeffer

 

Dames en heren,

 

Was Dietrich Bonhoeffer een martelaar van de Bekennende Kirche die uiteindelijk zijn leven heeft gegeven voor zijn christe­lijke geloof? Het antwoord op die vraag is dubbelzinnig, of beter gezegd gewoon dubbel: het luidt zowel “ja” als “nee”. In eerste instantie op grond van de gebeur­tenissen in de periode 1933-1945 een klein beetje “ja” en toch ook een heel duidelijk “neen” en achteraf terugkijkend nog wat meer “nee” en tenslot­te van nog grotere afstand bezien, vanuit een volgende eeuw, ja misschien zelfs bezien vanuit de komende eeuw (de olam haba – het koningschap van de Eeuwige) tenslotte een heel groot ja! Wat ik vanmor­gen wil proberen is die verschillende ja’s en neens voor u te verhelderen, zodat u daardoor een beeld krijgt van Dietrich Bonhoeffer en de Bekennen­de Kirche, van het verzet van Dietrich Bonhoeffer en van het verzet van de Beken­nende Kirche.

Al in 1948 verschijnt het eerste boek over de Bekennende Kirche ver­schijnt: “Kampf und Zeugnis der Bekennende Kirche” van Wilhelm Niemöl­ler. Al geschre­ven en gedrukt toen er eigenlijk in het verwoeste en door de geallieerden gecon­troleerde Duitsland nog helemaal geen boeken gedrukt konden worden omdat er simpelweg geen papier voorhanden was. Het papier ervoor moest geschon­ken worden door de Wereldraad van Kerken. In dit boek wordt achterin een reeks foto’s opgenomen van de “Martyrer aus der Bekennende Kirche”. In die reeks is ook de foto opgenomen van Dietrich Bonhoeffer. Dat is opmerke­lijk en hangt misschien ook wel samen met het feit, dat het papier voor het boek was geschonken door de Wereldraad. Binnen de oecumene wordt, vooral door de inzet van de anglicaanse bisschop van Chichester, George Bell, Dietrich Bon­hoeffer dan al geëerd als de grote held van het Duitse verzet, maar bij de eerste herdenkingsbijeenkomsten in Duitsland is dat niet het geval. Zoals Bon­hoeffer in de jaren van zijn gevangenschap ook niet voorkwam op de voorbedenlijst van de Bekennende Kirche. Anders dan Martin Niemöller, de broer van de auteur van het genoemde boek en zijn grote held, in de tijd dat hij gevangen zat in het concentratiekamp.

Waar­om wordt in eerste instantie Martin Niemöller gezien als de grote man van de Bekennende Kirche en niet Dietrich Bonhoeffer? Dietrich Bonhoeffer nam deel aan het politieke, ja zelfs aan het gewapen­de verzet tegen Hitler; de Bekennende Kirche hield zich daarvan afzijdig, ja veroordeelde het zelfs. De reden dat Bonhoeffer in contact kwam met deze verzetsbeweging, hing samen met het feit, dat hij een mogelijkheid zocht om niet formeel dienst te weigeren in het Hitler-leger (waarop onherroepelijk de doodstraf stond), maar een functie te vinden, waarin hij niet actief als soldaat dienst hoefde te doen. Zo kwam hij bij de militaire Abwehr en in contact met Canaris en Oster. Martin Niemöller, patriot en held van de Eerste Wereld­oorlog, schrijft bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vanuit het concentratiekamp een brief aan Hitler, of hij hem niet liever vrij wilde laten en inlijven in het leger, omdat hij daar als duik­bootkapitein toch van meer nut voor het vaderland zou kunnen zijn dan in Sachsenhausen. Het is niet mijn bedoe­ling Martin Niemöller met dergelijke opmerkingen te diskwalifi­ceren. Hoe zou je iemand kunnen of willen diskwalifi­ceren, die zeven jaar – van 1938 tot 1945 – als Hitlers persoonlijke gevangene in een concentra­tiekamp door heeft moeten brengen. Wat ik wil doen, is het verschil voelbaar maken tussen het verzet van de Bekennende Kirche en het verzet van Bonhoeffer. Niemöller is de representant par excellence van het verzet van de Bekennende Kirche. Een verzet dat opkomt voor de vrijheid van geloof, de vrijheid van verkondiging en het recht op zelfbeschikking van de Evangelische kerk in Duitsland. Zij hebben zich daarnaast ook uitgespro­ken tegen de behandeling van gedoopte Joden, omdat ze die vanwege hun doop niet als Jood maar als christen beschouwden, en ze hebben geprotesteerd tegen de “Vernichtung Unwerten Lebens” de euthanasie-politiek van het Derde Rijk, die erop gericht was mensen met een verstan­delijke handicap en psychiatrische patiënten om het leven te brengen. Dat is niet niets en ik heb er ook geen bezwaar tegen, wanneer dat als verzet wordt aangemerkt. Maar het is geen politiek verzet, het protesteert niet tegen de jodenvervolging en het is niet uit op de afzetting, laat staan op de dood van Adolf Hitler, zoals het verzet van de militaire kringen, waarbij Bonhoeffer zich aansloot.

Strikt genomen kun je pas spreken van een Bekennende Kirche vanaf haar “oprichtingssynode” in Barmen in mei 1934. Gemakshalve spreek ik ook over de Bekennende Kirche, wanneer ik het heb over hun voorlopers, degenen die probeerden de vorming van de ene Reichskirche te voorko­men en die binnen die ene Reichskirche vanaf juli 1933 oppositie voerden tegen de daar dominante groepering van Deutsche Christen en hun belangrijkste vertegenwoordiger de Reichsbischof Ludwig Müller.

Ook onder de leden van de latere Bekennende Kirche wordt zeer verschil­lend gereageerd op de machtsovername van Adolf Hitler op 30 januari 1933. Ik noem een aantal opvallende reacties. Die van Karl Barth, die zegt dat we ons vooral niet te veel zorgen moet maken, omdat hij zich niet voor kan stellen, dat de regering van deze door hem als onbenul en minkukel geziene Hitler een lang leven zal zijn beschoren. Bedenk wel, de gemiddelde levensduur van een regering in de periode 1930-1933 was nauwelijks een jaar! Hij had ongelijk, maar iedere vorm van enthousiasme voor de Hitler-regering ontbrak in ieder geval vanaf het allereerste begin. De Niemöllers, zowel dominee en oud-onder­zeebootkapitein Martin als zijn broer, de predikant en latere ge­schiedschrijver van de Bekennende Kirche, Wilhelm zijn enthousiast! Net als ruwweg tachtig procent van de Duitse Evangelische predikanten zijn ze sterk nationalis­tisch georiënteerd. Zo­lang – in de jaren 31 en 32 – rijkspresident Hinden­burg als vertegenwoordi­ger van de DNVP (de Duits-nationale Volkspartij, waarvan veel protestan­ten lid waren) en Hitler als leider van de NSDAP tegenover elkaar staan, gaat hun voorkeur uit naar Hindenburg, als deze twee elkaar vinden staan ze vierkant achter die nieuwe coalitie. Alles beter dan die verschrikkelijke Weimar-republiek, waarin de socialis­ten deel uitmaakten van de regering. De socialisten, die zij verantwoorde­lijk hielden voor de ondergang van het Duitse keizerrijk.

Daarin staat Bonhoeffer vanaf het begin anders dan de meeste leden van de latere Bekennende Kirche. Misschien heeft dat ook met zijn leeftijd te maken. Hij is opgegroeid in de republiek van Weimar en hij is vanaf het begin overtuigd democraat. Het vermoeden dat Hitler een einde zal maken aan de democratie in Duitsland is voor hem reden vanaf het begin gekant te zijn tegen zijn regering. Bij de verkiezingen in het voorjaar van 1933 zal hij op de Rooms-Katholieke Zentrumspartei stem­men. Afgezien van het feit, dat Bonhoeffer nooit socialist is geweest, veronderstelde hij – naar later bleek terecht – dat de KPD en de SDP verboden zouden worden en de Zentrumspartei de enige partij zou zijn, die in het parlement nog oppositie zou kunnen voeren tegen de regering Hitler. Zijn eerste openlijk geuite kritiek op de regering Hitler (in een radio-uitzending in februari 1933) betreft het Führerprinzip. Charisma kun je niet uitsluiten, sommi­ge mensen zijn natuurlijke leiders, daar is ook niets op tegen, maar het leidersbe­ginsel is het tegenovergestelde, schrijft iemand charisma toe, en dan is het geen charisma meer, maar autoriteits­beginsel.

Hoe komt het dan toch ook tot verzet van de Bekennende Kirche? In eerste instantie is het verzet van de Bekennende Kirche niet gericht tegen de Hitler of de nazi’s, maar tegen de beweging van Deutsche Christen. De evangelische kerk van Duitsland is een overwegend Lutherse kerk. In die kerk wordt in navolging van Luther gedacht in twee rijken, twee regimen­ten of twee ruimtes. Er is de wereldlijke ruimte en de geestelijke ruimte. Over het eerste gaat de koning, de keizer, volgens sommigen kan dat ook de parlementaire regering zijn en volgens anderen kan dat ook een dictator zijn. Maar die andere ruimte, daar gaat de kerk over, daar moet de staat afblijven. En dat is nu precies wat aangetast wordt door de Deutsche Christen. Zij willen de ideologie van de staat invoeren in de kerk. De kerk moet gleichgeschaltet, gelijkgeschakeld worden, onderdeel, een soort geestelijk ministerie, worden van de Hitler-staat. Dat dit niet kan, daar zijn de leden van de Bekennende Kirche het over eens. En gesteund door het beroemde artikel 24 uit het statuut van de NSDAP waar wordt gezegd, dat de partij zich baseert op een positief christendom, denken ze dat ze de “betere nazi’s”, waaronder ze in ieder geval Adolf Hitler rekenen, daarin ook mee kunnen krijgen. Als Hitler zich op de avond voor de verkiezing van de rijksbis­schop in een radio-toespraak openlijk uitspreekt voor de Deutsche Chris­ten, zijn Martin Niemöller en veel van zijn medestanders diep teleurgesteld. Tegelijk betekent de steun van Hitler voor Ludwig Müller tegelijk dat iedere tegen-kandidaat, zelfs de ook in nationalistische kringen razend populaire Von Bo­delschwingh, de directeur van het groot­ste diaconale project van de Evangeli­sche kerk (de Bodelschwingse Anstalten in Bielefeld-Bethel), volstrekt kansloos is. Het liefst had de evangelische kerk waarschijnlijk Adolf Hitler zelf – net als vroeger de keizer – tot summus episcopus, opperste bisschop gekozen, maar helaas die was katholiek.

De overwinning van de Duitse Christenen, de radicale manier waarop ze hun nieuwe machtspositie uitbuiten, door onmiddellijk op alle belangrijke posten uitsluitend nog leden van de beweging van Deutsche Christen te benoemen en hun rabiate antisemitisme, dat tot uiting komt in de beruch­te Sportpalast-Kundgebung van november 1933, drijft hun tegenstanders van conservatief tot liberaal op een hoop. Tijdens die manifestatie in het Berlijnse Sportpaleis wordt gesproken over de noodzaak afstand te nemen van het Oude Testament “met zijn veehandelaars- en pooiersgeschiedenis­sen”. Al eerder was aangekondigd dat de bij de overheidsambtenaren al van kracht zijnde ariër-paragraaf ook in de kerk doorgevoerd moet worden. Voor Bonhoeffer is dan de maat vol, hij voert actie voor zijn collega’s van joodse afkomst, plakt affiches in Berlijn en dringt aan op een algemene predikantenstaking, wanneer de niet-arische predikanten ontsla­gen zouden worden. Barth maant tot kalmte, want zo veronderstelt hij, gezien de woeste manier waarop ze tekeer gaan, zal binnenkort die hele “Hossenfel­derei” (genoemd naar de voorzitter van de Duitse Christenen Joachim Hossenfel­der) wel ter ziele gaan. En het gaat tenslotte toch om maar een handjevol (inderdaad meer dan tien waren het er niet) joodse predikanten. Hij lijkt gelijk te krijgen. Na de bijeenkomst in het sportpaleis valt de hele Evangelische kerk over de Duitse Christenen heen en moet zelfs Hitler afstand van hen nemen en een andere manier zoeken om de kerk te pacificeren. Maar Bonhoeffer heeft dan al – diep teleurgesteld over de weinig moedige houding van vrijwel al zijn collega’s – een beroep aangeno­men om predikant te worden van de Duitstalige Evangeli­sche Gemeente in Londen.

Van afstand volgt hij de ontwikkelingen in de Duitse Kerk. Bij het opstellen en aannemen van de Barmer Thesen, de belijdenis van de Bekennende Kirche, is hij niet betrokken. Hij heeft zich, juist omdat hij er niet bij betrokken was, nooit negatief over uitgelaten. Maar in de Barmer Thesen stond geen woord over de jodenvervolgingen, terwijl in het z.g. Betheler Bekenntnis van de zomer van 1933, waaraan o.a. Lukas Vischer en Dietrich Bonhoeffer hadden meegeschre­ven, in de eerste versie wel degelijk heldere uitspraken tegen de jodenvervolgin­gen werden gedaan. Toen een redactie-commissie waar o.a. Martin Niemöller deel van uitmaak­te, de scherpste kantjes hadden weggeslepen, weigerde Bonhoeffer het eindresultaat nog als mede-auteur te ondertekenen. “Vele koks bederven de brij”, luidde zijn cynische commentaar.

Bonhoeffer nam de tekort­ko­mingen van Barmen en de Bekennende Kirche op de koop toe, als het betekende, dat er weer een kerk in Duitsland was, waar het evangelie van Jezus Christus en niet van Adolf Hitler werd gepredikt en waar geen discriminerende maatregelen ten opzichte van mensen van joodse afkomst werden toegepast. Wanneer evenwel de theologische faculteiten en hogescho­len wel “gelijkgeschakeld” zijn en daar alleen nog mensen kunnen werken en opgeleid worden, die arisch zijn en de eed van trouw aan Adolf Hitler hebben gezworen, dan is het op termijn toch ook uit met die Bekennende Kirche, omdat ze geen predikanten meer op kan leiden. Daarom besluit de Bekennende Kirche op zes verschillende plaatsen in Duitsland eigen opleidingen in “Predigersemina­re” te gaan verzorgen. Voor de opleiding van de kerkprovincie Berlijn-Branden­burg wordt Dietrich Bonhoeffer gevraagd als directeur. Bonhoeffer is dan negenentwintig jaar oud, nauwelijks ouder dan de meeste van de studenten die aan het seminarie worden opgeleid. Hij wil dan ook niet met “Herr Direktor”, maar met “Bruder Bonhoeffer” aangesproken worden. De Bekennende Kirche moet naar het oordeel van Bonhoeffer ook een ander soort kerk worden, een kerk van broeders en zusters, een kerk waar mensen zich geestelijk wapenen voor, om met Miskotte te spreken, een betere weerstand. Mensen moet in die situatie op elkaar kunnen rekenen, moeten daarom elkaar kritisch en solidair begeleiden in een “Gemeinsames Leben”.

Dat is ook de titel van het in 1939 verschenen boek, waarin de stijl van leven en werken, van bidden en studeren in Finkenwalde wordt beschreven. Paradoxaler­wijze – zo schrijven de uitgevers in het voorwoord van de uitgave van Gemeinsa­mes Leben in het kader van de Dietrich Bonhoeffer Werke – hebben we dit na Widerstand und Ergebung waarschijnlijk meest verkochte boek van Bonhoeffer aan de Gestapo te danken. Zo lang er met een gemeenschappelijk leven werd geëxperimenteerd in Finkenwalde vond Bonhoeffer dat de gang van zaken niet vastgelegd mocht worden. Toen de Gestapo in 1937 het seminarie van Finken­walde sloot en de studenten ondergebracht moesten worden in verschillende pastorieën waar ze als vicarissen te werk werden gesteld, moest het eigenlijk wel op papier gezet worden om de kleine groepjes een houvast te geven om de levensstijl van Finkenwalde vast te houden. Nog twee jaar gaat de illegale predikantenop­leiding door, om geen argwaan te wekken, laat de vroegere predikant en universitair docent Bonhoeffer zich net als zijn leerlingen als vicaris aanstellen om hun opleiding voort te kunnen zetten.

De jaren van 1935 tot 1939 zijn waarschijnlijk de beste jaren uit Bonhoeffers leven geweest. Daar heeft hij zich volledig op zijn plaats gevoeld. Zijn prachtige boek over de Nachfolge, waarvoor hij in Londen het ontwerp had gemaakt is in deze periode geschreven. Het zijn de jaren, waarin Bonhoeffer heeft gehoopt te kunnen komen tot een kerkelijk verzet tegen Hitler en de Jodenvervolgin­gen. Een theologisch gefundeerd, een doorleefd en doordacht verzet, waarvan de bereidheid om te lijden voor de goede zaak het uitgangspunt was. Als de opleiding volstrekt onmogelijk wordt en voor iedereen zicht­baar de naderende oorlog zich begint af te tekenen, moet de pacifist Bonhoeffer een besluit nemen. Gezien zijn nog steeds jonge leeftijd betekent oorlog dienstplicht, vechten in het leger van Hitler tegen burgers en soldaten van andere landen, die hem en Duitsland niets misdaan hadden. Bonhoeffer vlucht naar Amerika. Hij kan er werken aan het Union Theological Semina­ry in New York, maar hij houdt het er niet langer dan een paar weken uit. De gedachte dat de oorlog uit zou breken en hij dan veilig in Amerika zou zitten, terwijl de anderen, vooral ook zijn studenten, hun moeilijke beslis­singen in Duitsland zonder hem zouden moeten nemen, werd hem teveel. Hij reist eerst terug naar Londen, om voor noodgevallen dichterbij te zijn, en vervolgens naar Berlijn, waar hij juist voor het uitbreken van de Twee­de Wereldoorlog arriveert.

De z.g. groepsvicariaten worden al snel onmogelijk en in 1940 wordt tegen Dietrich Bonhoeffer een algeheel spreek- en schrijfverbod uitgevaar­digd. Wat kan de Bekennende Kirche nog met een predikant-directeur, die geen les meer kan geven, aan wie het verboden is te preken of spreek­beurten te houden? Zij kan nauwelijks anders dan hem vrij te stellen voor studie. Eigenlijk moet ook gezegd worden, dat het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog de nekslag voor de Bekennende Kirche is, vader­landslievend als het grootste deel van haar aanhang toch is, kan ze niet anders dan zich achter de eigen regering opstellen en bidden voor de Duitse soldaten aan het front. Voor oppositie is geen ruimte meer, er wordt ook in geval van oppositie harder opgetreden omdat overal noodver­ordeningen van kracht worden. Von Dohnanyi, Bonhoeffers zwager, die werkzaam is bij het ministerie van justitie, regelt zijn vrijstelling van militaire dienst, omdat hij – zo werd beweerd – met zijn internationale contacten van onschatbare waarde voor de militaire Abwehr, de Duitse contraspionage, was. Op deze manier betrokken geraakt bij de verzets­groep rond Von Dohnanyi, die in nauwe verbinding stond met generaal Hans Oster en admiraal Canaris, begint Bonhoeffers dubbelleven. Hij reist formeel als oecumenicus naar het buitenland, terwijl hij daar verondersteld wordt informatie in te winnen voor de Abwehr, maar hij organiseert feitelijk de buitenlandse contacten van de verzetsgroep, die erop gericht zijn, de zekerheid bij de geallieerden los te krijgen, dat er sprake zal zijn van een onmiddellijke wapenstilstand, wanneer zij er in zouden slagen Hitler uit de weg te ruimen. In deze situatie is ieder contact met de Bekennende Kirche onmogelijk. De Bekennende Kirche zou deze acties van een van haar predikanten niet goedkeuren en mocht er ook niet van weten, omdat het alle medeweters in gevaar bracht en al te veel medeweters de verzets­groep in gevaar zou brengen. Bonhoeffer werkt in deze jaren aan zijn Ethik. Door dit schrijven verwerkt hij de onmogelijke situatie, waarin hij terecht gekomen is: een situatie waarin het grootste kwaad (landverraad) feitelijk geboden is, een situatie waarin omwille van de naastenliefde gelogen en bedrogen moet worden. De werkelijkheid in Christus, die deze naastenliefde in een onmogelijke wereld geleefd heeft, wordt in Bonhoef­fers Ethik het enige criterium. Wat als deugd gold kan omwille van Christus verboden zijn, wat als grootste onrecht gold kan omwille van Christus geboden zijn. In het eerste hoofdstuk van die ethiek lezen we: “De vraag naar het goede wordt tot de vraag naar het deelhebben aan de in Christus geopen­baarde werkelijkheid Gods”. Geen goedkope genade, geen rechtvaardiging vooraf, maar de doorlopende worsteling met de vraag, wat Christus hier en nu voor mij betekent en van mij vraagt, dat is ethisch denken en handelen bij Bonhoeffer. De mensen rond Von Dohna­nyi zijn bij de ethicus Bonhoeffer gekomen met de vraag, of de moord op Hitler ethisch aanvaardbaar zou kunnen zijn. Na lang en diep nadenken antwoordt Bonhoeffer uiteindelijk, dat als het ethisch aanvaardbaar is – en dat is het volgens hem – dat het dan ook geboden is en dat hij dus niet anders kan doen, dan aan te bieden er ook zelf aan mee te werken. Zo wordt Bonhoeffer Mitwisser en potentiëel medeplichtige aan een moord­aanslag op Hitler. Een heel aantal voorbereide aanslagen mislukken al in een vroeg stadium. Bommen gaan niet af, Hitler is steeds net niet waar hij verwacht wordt, de oorlog verloopt in de beginjaren succesvol voor de Duitsers, wat betekent dat de hele bevolking over ze heen zou vallen in geval van een aanslag etc. etc. U kunt het allemaal nalezen in de diverse biografieën over Oster, over Canaris en over Stauffenberg. Als uiteindelijk de echte aanslag op de 20e juli 1944 wordt uitgevoerd en mislukt, hebben Bonhoeffer en Dohnanyi daar geen enkel aandeel in gehad, omdat ze dan al meer dan een jaar gevangen zitten. Maar de honderden arrestaties, de duizenden huiszoekingen, de vondsten van alle mogelijke belastende papieren betekenen dan voor Bonhoeffer, voor zijn broer Klaus, voor zijn zwagers Hans von Dohnanyi en Rüdiger Schleicher het onafwendbare einde, dat uiteindelijk in de laatste maand voor het einde van de Wereld­oorlog zal komen. Ook de leiders van het complot Canaris en Oster worden terechtgesteld, de evenzeer betrokken generaal Beck, heeft dan zelf al een einde aan zijn leven gemaakt.

Het zal tot juni 1945 duren voordat er eindelijk volledige helderheid bestaat over het lot van Bonhoeffer. Door de gebrekkige communicatie in het ineengestorte Duitsland duurt het nog weer een maand langer voordat zijn ouders op de hoogte worden gebracht. Op 27 juli 1945 wordt er in Holy Trinity Church in Londen een herdenkingsdienst gehouden. Bisschop Bell zegt daar: Zijn dood is een dood voor Duitsland – ja ook voor Europa… zijn dood evenals zijn leven vormen een feit van de grootste waarde in het getuigenis van de Bekennende Kirche. De vertegenwoordigers van de Bekennende Kirche in Duitsland denken daar op dat moment nog anders over. Als op 20 juli met een kanselafkondiging stil wordt gestaan bij de eerste verjaardag van de mislukte aanslag, wordt Paul Schneider voorge­steld als de echte martelaar, juist omdat hij nooit politiek verzet heeft gepleegd en zuiver en alleen omwille van zijn geloof gestorven zou zijn. Bonhoeffer wordt niet genoemd en er wordt nadrukkelijk gezegd dat de werkelij­ke martelaren een actie als die van de 20e juli nooit goedgekeurd zouden hebben. Pas als de vertegenwoordigers van de Duitse kerken duidelijk wordt, dat schuld belijden ten overstaan van de kerken van de geallieerde landen de enige weg is om weer opgenomen te worden in het wereldverband van kerken, verandert hun opstelling en wordt Bonhoeffer onder de druk van de internationa­le oecumene en met name de anglicaan­se kerk ook hun held en martelaar.

Hij is gestorven uit liefde voor zijn land, uit liefde voor zijn kerk, de Bekennende Kirche die hij, ondanks alle tekortkomingen die hij zag, toch beschouwde als de ware kerk van Chris­tus in de gegeven situatie. Hij is gestorven als een gelovig mens, voor wie de werkelijk­heid in Christus betekende, dat “beten und das Gerechte tun” inhield, dat hij mee moest werken aan de dood van Hitler, aan de neder­laag van zijn land, om het uiteindelijk te kunnen redden. In die zin was hij de belangrijkste martelaar van de Bekennende Kirche. Hij was het niet omdat de Bekennende Kirche zelf hem niet als zodanig erkende en ook niet achter zijn verzet stond. Dat hij nu wel achteraf door de Duitse kerk als hun martelaar wordt gezien, zou gezien kunnen worden als poging het eigen straatje schoon te vegen – en dat is het ook wel, maar ik zie het liever als bekering, als het inzicht achteraf, dat ze zo verzet had moeten plegen, zoals Bonhoeffer het heeft gedaan. Op 4 februari, zijn honderdste geboortedag was ik in Wroclaw (het vroegere Breslau) bij het monument voor Bonhoeffer in zijn geboorteplaats. Er werden kransen gelegd door onder andere Wolfgang Huber, de bisschop van Berlijn en voorzitter van de Duitse Evangelische Kerk, en Rowan Williams, de aartsbisschop van Canterbury en hoogste vertegenwoordiger van de Anglicaan­se kerk. Als zij nu in deze kwestie op een lijn zitten, is dat schitterend en als dat – wat natuurlijk nog te bezien is – de lijn van Bonhoeffer is, dan biedt dat per­spectief voor iedereen die in zijn geest op zoek is naar een mogelijke toekomst voor de kerk van Christus in een postchristelijke samenleving.

Dit bericht is geplaatst in Lezingen. Bookmark de permalink.