Er waart een spook door de kerk….

Er waart een spook door de kerk….

 

(Ophef 2007/4)

 

“Bestaat God? Het antwoord op die vraag luidt: Gij zijt heilig en woont op de lofzangen van Israël.” U herkent het citaat wellicht. Het stond precies vijf jaar geleden in het herdenkingsnummer over Bert ter Schegget en was het thema van de preek die wij daarin van hem afdrukten. In diezelfde preek schreef hij: “We zitten nog midden in het probleem waarvoor Nietzsche ons stelde. Met de oude god, de garant van de wet, van de waarden en de normen, is het gedaan. Niemand van ons die oprecht is en eerlijk, kan meer in hem geloven. We zijn door de wetenschappelijke en technologische vooruitgang eigenlijk allemaal atheïstisch geworden, zonder uitzondering.”  In reactie op mijn boekje over Bert citeerde Elfriede ter Schegget haar vader van horen zeggen: “Ik ben atheïst, God vraagt dat van me”. Mede vanwege mensen als Bert bleef ik lid van de kerk. Maar er werd zelden over gesproken, over dat atheïsme.

Begin vorige maand verscheen het uitgebreid en veelvuldig aangekondigde boek van Klaas Hendrikse: Geloven in een God die niet bestaat. Binnen een paar weken was het aan zijn derde druk toe. Het regende ingezonden brieven. De voorzitter van de PKN reageerde als door een wesp gestoken. Waart het spook van het atheïsme door de Protestantse Kerk? Een poging om de zaak te analyseren en vooral om te begrijpen, wat Klaas Hendrikse schrijft.

 

Bestseller

 

Zes jaar geleden ben ik verhuisd van Amsterdam-Centrum naar Amsterdam-Noord. Dat heeft heel veel voordelen: meer rust, geen parkeer-overlast, een schitterende Schellingwouderbreek om met de hond te wandelen etc. etc. Het heeft ook een aantal duidelijke nadelen: Amsterdam-Noord heeft geen bioscoop, vrijwel geen leuke kroegen en – u begrijpt dat vind ik het ergste – geen wetenschappelijke boekhandel. Voor mijn boeken moet ik dus “naar de stad” of ik moet ze via het net bestellen. De beste boekhandel in Noord heeft één plankje met als opschrift “esoterie”, en u begrijpt: dat gaat over alles wat met hogere machten te maken heeft. En daar ligt heel af en toe ook een theologisch boek. U kunt er de Nieuwe Bijbelvertaling vinden, “Het verhaal gaat” wilde ook nog wel en een enkel boek van Kuitert. En jawel, u begrijpt al waar ik heen wil, een paar weken geleden ook het nieuwe boek van Klaas Hendrikse. Dat zou je sensationeel kunnen noemen, wanneer je eerste boek onmiddellijk de bestsellerlijst binnenloopt. Natuurlijk heeft dat te maken met een heel goed voorbereide publiciteitscampagne. Het schrijfwerk werd blijkens de datering van het voorwoord afgesloten in mei 2007. De uitgever heeft Hendrikse de tijd gegeven om deze uitgave heel goed voor te bereiden met diverse artikelen en interviews in alle grote  kranten van Nederland. Nog voor het boek met de ondertitel “Manifest van een atheïstische dominee” verscheen, wist half Nederland al wie de atheïstische dominee was. Er werd bijna uitgekeken naar het boek als naar de nieuwe Harry Potter (inderdaad, dat werd door de briljante J.K.Rowling ook terdege voorbereid door haar fans via haar website steeds meer stukjes inhoud te onthullen). Het is niet “des dominees” om zo met publiciteit om te gaan en dat heeft Klaas Hendrikse in de diverse reacties inmiddels wel ervaren. Niet zelden waren ze zuur: “opgeklopt”, “open deuren”, ik hoorde er veel jalousie in.

Maar dat is nu net het grote drama van de gang van zaken in de kerk. Er bestaat bij de buitenwacht een volstrekt verouderd beeld van de kerk (ik zal maar zeggen: een beetje zoals in de bekroonde tv-serie “De uitverkorenen” over de gebroeders Baan) en dat er soms ook andere dingen gebeuren, dat er hier en daar anders gedacht en anders gesproken wordt, dat we niet allemaal van ver voor de Verlichting zijn, dat komt niet buiten de kerkdeuren en als er over geschreven wordt, komt het op het plankje theologie te staan in de wetenschappelijke boekwinkel, waar af en toe een andere dominee langskomt, die al dan niet instemmend het boekje van zijn of haar collega koopt en leest. En ondertussen loopt de kerk leeg. Maar ze loopt niet evenwichtig leeg! Welnee, de evangelicalen groeien, de confessionelen blijven behoorlijk overeind en de grote teruggang vindt plaats bij de geseculariseerde christenen. Zo noem ik maar de groep van mensen die als gelovige mensen bewust staan in een geseculariseerde wereld, die de ontdekkingen van de wetenschap serieus nemen, maar liever niet een leven lang in een soort spagaat willen leven met één been en één been buiten de kerk. Diep in hun hart denken ze al heel lang, dat een geloof in God als iets dat – ergens – bestaat zoals de stoel en de tafel bestaan, eigenlijk niet kan. Maar in heel de kerk lijkt het spel gespeeld te worden, alsof  juist dat materiële bestaan van God de vanzelfsprekende vooronderstelling is. En tenslotte moeten de twijfelaars tot een keuze komen: ze zetten zich over hun eigen twijfel heen of ze stappen op. Hoe die keuze uitvalt, hangt vaak van toevallige factoren af. Heb je een leuke kennissenkring binnen de gemeente, is er een cantorij waar heerlijk gezongen wordt en – ach ja,  een beetje ijdelheid is ons ook niet vreemd – soms ook een dominee, die spannend is om aan te horen, dan blijf je. Als het omgekeerd  een verzameling van grijze koppen is, iedere zondag hetzelfde orgel en dezelfde liedjes en een dominee die er vooral voor zorgt dat niemand zich zal storen aan wat hij of zij zegt (ik hoor zelden slechte, maar ook zelden goede preken, zei iemand laatst tegen me), dan ben je vlot weg. Misschien blijf je – als je toevallig in Amsterdam woont – nog even hangen bij een wat alternatieve groep als de Ecclesia of de Dominicus. Waarom zij de jongere generatie (maar ook de veertigers en de vijftigers, die in de ‘normale’ wijkgemeentes vrijwel ontbreken) nog wel aanspreken, zelfs daar wordt nauwelijks over nagedacht, want aan zelfkritisch vermogen lijkt het de kerk over vrijwel de hele linie te ontbreken.

 

De knuppel in het hoenderhok: God bestaat niet!

 

Als je deze gang van zaken aan de orde wilt stellen, als je ook die mensen aan wilt spreken, die in de afgelopen twintig jaar afgehaakt zijn (en dat moeten er blijkens de cijfers minstens honderdduizenden zijn), dan zul je aan de weg moeten timmeren. Dan zul je op een goede manier aan p.r. moeten doen. Dan zul je de knuppel in het hoenderhok moeten gooien.

Die knuppel is door Klaas Hendrikse gegooid en zijn knuppel heet “God bestaat niet”.

“Een onhandige en wat provocerende aanduiding voor de alleszins ware gedachte dat God niet een onderdeel van mijn wereldbeeld kan zijn en geen plaats inneemt tussen al de dingen die ik in de wereld ervaar”, schrijft Marcel Poorthuis in Volzin. Marcel en ik hebben nog in dezelfde redactie van het blad van de theologische faculteit in Utrecht gezeten. Ik snap wat hij zegt en zo beleef ik het ook. Ik zou het dan ook niet zo zeggen: ik zou vast zeggen, dat God op een andere manier bestaat, of dat hij “in het verhaal” bestaat. Dat zou niet provocerend en niet onhandig zijn, maar daar zou ook niemand van wakker liggen. Ook Klaas Hendrikse kan het heel goed anders zeggen, en heeft – zoals hij schrijft – het ook heel lang anders gezegd:

‘Het woord “bestaan” is niet van toepassing op wat ik “God” noem.’ Daarmee druk ik uit dat (mijn) God niet is onder te brengen in de categorie verschijnselen die met het woord ‘bestaan’ kunnen worden beschreven. Daar wordt meestal wat minder geschokt op gereageerd, maar het komt op hetzelfde neer: God bestaat niet. En de ervaring heeft geleerd dat ik daar meteen achteraan moet zeggen, dat ik wel in God geloof, en dat dat niet vaak genoeg herhaald kan worden: bij dezen! (pag. 19).

Dat roept tenminste twee vragen op: de eerste (en dat lijkt in de meeste reacties de enige waarop in wordt gegaan) is: kan dat, geloven dat God niet bestaat en toch in God geloven, of is dat een contradictio in terminis? De tweede, voor mij, en naar ik inmiddels begrepen heb, ook voor Klaas Hendrikse veel belangrijkere vraag is: Wat is dat, geloven in een God die niet bestaat? Bij degenen die vooral op de eerste vraag zijn ingegaan en in de regel ook afwijzend reageren, had ik nogal eens de indruk, dat ze het boek helemaal niet gelezen hebben. Die indruk wekte tenminste onze PKN-voorzitter de Fijter, die van mening blijkt te zijn, dat als je niet gelooft dat God bestaat, je niks meer in de verkoop hebt en beter ander werk kunt gaan zoeken. De vergelijking van de kerk met de supermarkt is natuurlijk geheel voor rekening van de voorzitter. Alsof het bestaan van God iets is, waarover wij zouden beschikken.

Het is nog niet zo heel lang geleden dat de uitslag bekend werd gemaakt van een IKON-onderzoek, waaruit zou blijken dat één op de zes dominees, niet gelooft dat God bestaat. Ik citeerde dit foutief in de aankondiging van een bijeenkomst met Klaas Hendrikse en had het over één op de vijf. Klaas wees me op mijn fout, maar samen stelden we vast: als één op de zes die gedachte voor zichzelf uit durft te spreken en ook nog in durft te vullen, dan moeten het er meer zijn die dit wel denken, maar nog niet aan zichzelf, laat staan aan anderen durven toe te geven.

 

Het ene atheïsme is het andere niet

 

Ik kan dus heel ver met Klaas Hendrikse meegaan, maar niet helemaal en dat roept voor mezelf een vraag op: hoe komt het nu, dat ik me moeiteloos identificeer met het atheïsme van Ter Schegget en moeite heb met dat van Klaas Hendrikse? Dat heeft misschien met toonhoogte te maken en meer nog met de manier, waarop dat atheïstische geloof wordt ingevuld. Ik citeer nog een keer Ter Schegget, uit dezelfde preek van de inleiding:

Hoe komt het nu dat je als ‘gelovige’ hoort zeggen ‘God bestaat niet’ en eigenlijk niet verbaasd bent, nog minder verrast, helemaal niet verbolgen of zo? Op zijn hoogst een beetje gestoord, omdat je je door mensen die bij deze vraagstelling blijven staan eigenlijk onbegrepen voelt. In zekere zin namelijk ben je als gelovige de eerste die zulk ongeloof omhelst. Je begrijpt dat het gezegd wordt en je kunt er ook wel mee instemmen. Maar je weet tegelijkertijd dat het ook weer niet kan. Want het vacuüm dat valt wordt meestal gevuld met andere machten en krachten die het menszijn terroriseren en de humaniteit kapotmaken. Het is eigenlijk een hele toer om werkelijk atheïstisch te leven en daarmee te doen wat volgens Bonhoeffer de bijbelse God van je vraagt. Vandaar die instemming die je voelt. Maar op de één of andere manier geldt het atheïsme niet voor de God met wie je in het geloof verbonden bent. Daarvoor is Hij tezeer een protest tegen de religie, een overwinnaar van de terreur der goden.

Ik denk, dat ik aan de hand van dit citaat mijn instemming met Klaas Hendrikse en mijn reserve onder woorden kan brengen. U kent misschien mijn passie voor wat ik het “project Bonhoeffer” noem. Daarbij hoort inderdaad die “hele toer” om als atheïst te leven, alsob es keinen Gott gäbe. Daarbij hoort de poging om te kijken, of je alles wat je als gelovige zegt, ook zo kunt zeggen, dat het door niet-religieuze, buitenkerkelijke mensen verstaan kan worden. Ik schreef daarover eerder, dat we in onze kerk met deze opdracht (voorzover die althans als opdracht werd beschouwd) nog niet het minste begin hebben gemaakt. Dat moet ik terugnemen. Klaas Hendrikse is één van de mensen, die een begin heeft gemaakt met deze poging. In zijn hele boek komt geen theologisch jargon voor. Een buitenkerkelijke amateur-filosoof, met wie ik sport, leest het boek met even veel gemak als ik. Dat is niet per ongeluk. Daar heeft hij op gegokt. Bijna alsof hij een lange neus maakt, plaatst hij op pag. 201 een aanhangsel: selectie van bewust vermeden termen.”

En de religie?

 

Maar de God die niet bestaat, is voor Hendrikse, anders dan voor Ter Schegget niet een “protest tegen de religie”, maar maakt deel uit van de religie. Daarmee – dat bleek ook wel uit onze thema-nummers over de terugkeer van God, die feitelijk over de terugkeer van de religie gingen – zit hij veel dichter bij de geest van de tijd, maar voel ik me af en toe ook wat ongemakkelijk.

Het zijn wellicht nuances, maar toch ook geen onbelangrijke. Dat geldt ook voor het betoog, dat Hendrikse op de pagina’s 50 tot 62 houdt over zijn idee over het ontstaan van het geloof in de God van Israël. Ik probeer het kort samen te vatten (en chargeer natuurlijk, niet om Klaas te kort te doen, maar omdat ik niet de ruimte heb zijn hele betoog te citeren): Het begin  is het begin niet. Het verhaal begint niet bij de schepping, maar bij de uittocht uit Egypte (dat heeft om maar iemand te noemen, Miskotte ook altijd beweerd) en bij de ervaring van Mozes met de God, die zich aan hem heeft voorgesteld als “Ga maar, dan ga ik met je mee” (daar valt strikt vertaaltechnisch misschien wel iets tegen in te brengen, maar inhoudelijk niets). Dat was volgens Klaas Hendrikse een niet-bestaande God, die onder invloed van de Babyloniërs, in de tijd van de ballingschap werd geherdefinieerd als een God, zoals de andere volken die ook hadden, maar dan.. nog beter. Ik kan op dit verhaal op twee manieren reageren: ik kan roepen “hier geloof ik helemaal niets van”, een “oer-atheïsme” als verklaringsmodel, dat is strijdig met iedere tot nu geformuleerde theorie. Maar ik kan ook anders reageren: ik herken in dit verhaal (dat, denk ik, wetenschappelijk niet houdbaar is) heel veel van wat ik bij Barth en Miskotte geleerd heb over die God van Tenach, die God tegen de goden is, die zo anders is dan alle andere goden, dat het geloof in hem dichter bij het atheïsme dan bij het theïsme staat. En dan verbaas ik me er alleen maar over, dat Klaas Hendrikse op zoek gaat naar een “historisch bewijs” voor het ontstaan van een niet bestaande God. Maar als puntje bij paaltje komt, staan we opnieuw behoorlijk dicht bij elkaar.

En dat is ook bij verder lezen steeds weer mijn ervaring: we denken over heel veel dingen verschillend, maar als ik kiezen moet tussen de kerk samen met Klaas Hendrikse en de kerk die totaal gedomineerd wordt door evangelicalen en confessionelen, dan is mijn  keuze snel gemaakt. En ik denk ook, dat – wat de niet bestaande moge verhoeden – wanneer de synode werkelijk pogingen zou ondernemen om Klaas Hendrikse uit het ambt te zetten, heel veel dominees als ik serieus na moeten denken, of ze lid kunnen blijven van deze kerk. Want dan is het hek van de dam. Eerst degenen die zeggen dat God niet bestaat, dan degenen die het hebben over God als verhaalfiguur (want die zeggen immers toch hetzelfde) en tenslotte degenen die beweren, dat wat in de bijbel staat niet echt gebeurd is, want die trekken daarmee toch ook het bestaan van God in twijfel. Het gesprek met Klaas Hendrikse (ik organiseer het met het Leerhuis Amsterdam Tenach en Evangelie in Amsterdam op zaterdag 26 januari om 10.30 uur in de Thomaskerk) is voor mij niet alleen belangrijk, maar mogelijk ook een stap op de weg naar een nieuwe samenwerking voor een wezenlijke vernieuwing in de PKN.

 

“Overal wordt naar zin gezocht, behalve in de kerken”

 

Het hoofdstuk over het “rondje om en in de kerk” (pag. 182-187) vond ik het meest inspirerend. Daar had ik geregeld zon “yes”-gevoel. Niet omdat het nieuw was, niet omdat ik het zelf nooit bedacht had, maar omdat het hier gewoon gezegd en geschreven werd. Natuurlijk is het provocatief, maar je moet in onze kerk ook wel heel hard roepen om gehoord te worden: Dus laat ik die roep horen:

Overal wordt maar zin gezocht, behalve in de kerken. Wie op zondag een willekeurige kerk bezoekt, heeft al na een paar minuten het antwoord: er wordt een ritueel voltrokken dat sinds de middeleeuwen nauwelijks is veranderd: preekstoelen, orgels, psalmen, liturgische gewaden, het is allemaal als vanouds. Stel je voor: je bent nog nooit in een kerk geweest en op een goede zondag waag je de stap. Je zit nog maar net, er loopt iemand (de ‘ouderling van dienst’) naar de microfoon, die jou een goede morgen wenst op deze zondag ‘exaudi’ en de daarbij behorende psalm aankondigt. Daarna is het woord aan de voorganger, die je achtereenvolgens meedeelt dat ‘onze Hulp is van de Heer die hemel en aarde geschapen heeft’, en ‘genade zij u van onze heer Jezus Christus’. Dan sta je toch alweer buiten? Elke organisatie zou zich achter de oren krabben: kennelijk sluiten vraag en aanbod niet op elkaar aan, zou er iets mis zijn met het aanbod? Moet het roer niet om? Zo niet de kerk, ze staat erbij en kijkt ernaar. De vraag wat er aan de hand is, lijkt nauwelijks door te dringen. (pag. 184)

En opnieuw: je kunt roepen, dat het in de kerk niet over vraag en aanbod gaat, maar je moet toch minstens weten wat het aanbod is en hoe je dat zo presenteert, dat het interesse wekt. De kerk is zo totaal gekleurd door voorgaande eeuwen, waarin mensen als vanzelf, omdat het zo hoorde, naar de kerk kwamen, dat ze zich daar nauwelijks mee bezig hield. En wie dat wel deed, was al gauw verdacht. Ook in mijn eigen links-Barthiaanse kring werd wel eens heel simplistisch gesproken over “het woord, dat zijn eigen hoorders vindt”. Je kunt toch minstens vragen aan de wegblijvers, waarom ze wegblijven en dat serieus nemen. Ik vertel een heel persoonlijke ervaring. Een paar jaar geleden, zei mijn dochter, die toen nog sociologie studeerde (ik citeer vrij) : Pap, als je godsdienst als sociologisch verschijnsel bestudeert en ziet hoe het in verschillende culturen zijn eigen functie heeft, dan kun je eigenlijk niet meer geloven in het objectieve bestaan van God. Kort daarna liet ze zich dopen en formuleerde in samenspraak met mij zelf haar geloofsbelijdenis, waarvan de eerste zin luidde: Ik geloof in God die liefde is en dat de mensen voor elkaars geluk bedoeld zijn. Ik had geopperd te spreken over “een God die de mensen voor elkaars geluk bedoeld had”, maar dat ging haar al iets te ver, te veel toch een God, die bestaat en alles organiseert. Stel dat ze hiermee niet bij mij, maar bij een willekeurige predikant had aangeklopt. Misschien had hij wel tegen haar gezegd: als je niet echt gelooft dat God bestaat, dan kun je niet gedoopt worden.

 

De kerk als eetcafé? Vooruit, als je maar mee kunt doen.

 

De kerk als eetcafé, is de titel van het hoofdstukje, waarin Klaas Hendrikse beschrijft hoe hij zich de kerk voorstelt. Een plek waar ieder zijn eigen menu (zijn eigen geloofspakket) samenstelt (zijn beschrijving lijkt een beetje op de uit Helsinki overgewaaide Thomasvieringen). Opnieuw: als hij zijn beelden opsomt, herken ik sommige wel anderen niet. “Van gemeenschap naar individu” lijkt me wel heel erg aansluiten bij de tijdgeest en bij “van christelijke godsdienst naar religie of spiritualiteit” denk ik onmiddellijk: mag het alsjeblieft de andere kant op. Maar “van antwoorden naar vragen” en “van waarheid naar zinvraag” daar ga ik graag voor. Zo lang er ruimte blijft, een machtsvrije ruimte en plek om elkaar te ontmoeten.

Ik droom van een kerk, waar een metafysisch geloof niet langer voorwaarde is om lid te zijn. Een kerk, waar het radicaal gaat om de wereld, waarin we leven, omdat het de God van de bijbel (bestaand of niet bestaand) ook niet om hem maar om die wereld gaat. In zijn beroemde brief van 30 april 1944, waarin hij zich afvraagt: Hoe spreken we over God zonder religie, dus zonder de tijdgebonden vooronderstellingen van metafysica, psychologie enz. enz.? Hoe spreken we ‘werelds’ over God (misschien kunnen we er niet eens meer over spreken zoals tot nu toe, hoe zijn we christen op een ‘a-religieus-wereldse’ manier…, vraagt Bonheoffer zich ook af hier het ‘arcanum’ weer belangrijk wordt. Die vraag, lijkt me ook aan Klaas Hendrikse gesteld te kunnen worden. In mijn formulering: ik ben het met je eens, dat we de dingen zo mogelijk zo moeten zeggen, dat ook buitenstaanders ze kunnen verstaan, maar… ik begrijp wel wat er in een klassieke liturgie bedoeld wordt, ik houd ook wel van dat heilige spel. Ik hoef niet in het materiële bestaan van God te geloven om die tocht mee te maken, die mij van de wereld van alledag via het kyrië, waarin ik uit mag schreeuwen, wat mij allemaal zo verschrikkelijk dwars zit, brengt in de andere wereld van de bijbel. Inderdaad niet het woord van God, maar mensenwoord, gestolde ervaring zo je wilt. En van daaruit keer ik, hopelijk geïnspireerd en toegerust via de voorbeden weer terug naar de wereld en laat me tenslotte in jouw woorden zeggen: Ga maar, ik ga met je mee. Ik wil dat niet graag missen. Moet dat niet als disciplina arcana gevierd worden zoals Bonhoeffer zei, om het te beschermen tegen profanering. Ik begrijp dat laatste als “uit angst, dat het anders zomaar opeens nergens meer over zou kunnen gaan.”  Wat mij betreft – graag zelfs – naast heel andere eigentijds opgezette Thomas-achtige diensten, waarin ieder binnen kan lopen en moeiteloos meedoen en misschien ook een beetje nieuwsgierig worden. Mag dat ‘arcanum” ook iets meer zijn dan wat Hendrikse “nostalgische diensten”  (pag. 199) noemt? Tenslotte bleken Klaas Hendrikse en ik nog iets gemeenschappelijk te hebben: onze liefde voor Toon Tellegen, die ik talloze malen gebruikt heb om dingen uit te leggen, die ik anders niet uit had kunnen leggen. Ze komen al lang niet meer in de kerk, de Rutger Koplands, de Toon Tellegens, de Guus Kuyers, want ze geloven niet dat God bestaat. Maar wat hebben we ze nodig! Als Klaas Hendrikse met zijn boek de kerk en de wereld een heel klein stukje dichter bij elkaar heeft gebracht, dan heeft hij in ieder geval mijn zegen.

 

Wilken Veen, is predikant in Amsterdam-Noord en van het Leerhuis Amsterdam Tenach en Evangelie.

Dit bericht is geplaatst in Publicaties. Bookmark de permalink.