Overweging in de Ark (Amsterdam-Noord) op Witte Donderdag 1/4/2010

Overweging in de Dienst van Schrift en Tafel in de Ark (Amsterdam-Noord) op Witte Donderdag, 1 april 2010.

Gelezen werd Exodus 12, 1-14 en Johannes 13, 1-15

Lieve Gemeente,

Sinds mensenheugenis wordt het Paasfeest en de voorbereiding ervan gevierd in dezelfde periode dat gelovige Joden het Pesachfeest vieren. Dit jaar begon Pesach eergisteren op dinsdag 30 maart. In de eerste eeuwen van de kerk viel de viering van Pasen en van Pesach zelfs compleet samen, maar toen de hele westerse wereld christelijk werd vaardigde Constantijn de Grote als voorzitter van het concilie van Nicea een regel uit, dat Pasen en Pesach nooit meer tegelijk gevierd zouden mogen worden, opdat we niets gemeenschappelijk zouden hebben met die afschuwelijke Joden. Later werd Pasen vastgelegd op de eerste zondag na volle maan (die was ook afgelopen dinsdag) in de lente. Wel lezen we nog steeds op de witte donderdag als de opmaat voor het paasfeest, niet alleen het verhaal over de maaltijd die Jezus met zijn leerlingen vierde en de dienstbaarheid die hij aan ze betoonde door hen de voeten te wassen, maar ook het verhaal over de Pesachmaaltijd, zoals die tot op de dag van vandaag in Joodse huisgezinnen wordt gevierd op de Sederavond, de vooravond van Pesach. Die maaltijd is er voor het Joodse volk om te bedenken dat ze slaaf zijn geweest in Egypte, maar daaruit door de Eeuwige zijn bevrijd. In iedere generatie moet ieder mens naar zichzelf kijken alsof hij zelf is uitgetrokken uit Egypte. Zo wordt de uittocht van slavernij naar vrijheid gemaakt tot een persoonlijke ervaring. En zo wordt het verhaal van de uittocht doorverteld van vader op zoon en iedere zoon, die de vraag stelt, waarom deze avond zo anders is als alle andere avonden weet, dat hij later dat verhaal weer door zal moeten vertellen aan zijn eigen zoon. Zo blijft het besef en de betekenis van bevrijding en vrijheid van generatie op generatie aanwezig. Toen ik hier over na zat te denken, bedacht ik dat het dit jaar vijfenzestig jaar geleden is, dat Nederland bevrijd werd van de Duitse onderdrukking. Omdat het een lustrumjaar is zal dat dit jaar weer gevierd worden met een vrije dag. Vijfenzestig jaar, dat betekent dat degenen die zich deze bevrijding nog kunnen herinneren zeventig jaar of ouder zijn, maar ook dat het niet heel lang meer zal duren of de generatie die de oorlog en de bevrijding nog mee heeft gemaakt, zal er niet meer zijn. Wat doen wij, om deze ervaring, deze beleving van bevrijding levend te houden in onze samenleving? Nu denkt u misschien dat dit een zaak van de overheid is, en dat het niet een kerkelijke aangelegenheid is, maar daar ben ik het niet helemaal mee eens. Wat is het bijzondere aan de uittocht, wat is zo speciaal aan de bevrijding uit Egypte, en zij het in een wat andere setting toch ook aan onze bevrijding? Dat niet alleen bedacht wordt dat we vrij zijn geworden, maar ook dat we bevrijd zijn. We hebben het niet aan onszelf te danken. Bevrijding uit de benauwdheid is de kern van wat we in de kerk “genade” noemen. We hadden het niet verdiend, we hadden het ook niet zelf bewerkstelligd, maar we hebben het als een geschenk ontvangen. In Exodus wordt gezegd, dat het Gods sterke arm is die dit heeft bewerkstelligd. Dat mag misschien wat gewelddadig klinken, maar het is niet onze sterke arm. Egypte heet in het hebreeuws Mitsraiim, dat komt van een werkwaard tsara, dat verdrukken, benauwen betekent. Je moet het je heel plastisch voorstellen, dat is als iemand van achteren zijn arm om je nek legt en je daarmee de keel dichtknijpt. Dan benauwt hij je en je krijgt het er heel letterlijk benauwd van. En dan wordt die ander er door wat dan ook toe gebracht los te laten en dan… je ademt op, je krijgt weer lucht, je mag weer leven, dat is bevrijding uit de benauwdheid. Pesach-feest is feest van de bevrijding. En ten diepste is ons Paasfeest dat ook. Het feest van de opstanding. Alles was uitzichtsloos, met de dood van Jezus, was de hoop op bevrijding, dat alles nieuw zou worden, de bodem ingeslagen, maar dan opeens, zonder dat iemand van ons daar ook maar iets aan of voor heeft gedaan, lonkt er een nieuw perspectief. Het leven ontluikt uit het graf, er is weer hoop, het verhaal gaat door. Ook dat is bevrijding. In de kerk zeggen we dan bevrijding van de zonde. Dat is heel goed, maar dat mag geen stoplap worden. Ik zal maar zeggen zoals het sterk vereenvoudigd nog al eens is voorgesteld. Alle mensen zijn zondig, dat kunnen ze ook niet helpen dat is nu een keer zo, maar toen is Jezus gekomen en die is voor onze zonde gestorven, zodat wij van die zonden zijn vrijgekocht en er niet meer voor zullen worden gestraft. Dat is te schematisch. We kunnen het prevelen en als een geloofsbelijdenis opzeggen, maar het heeft niet meer met concrete zonden en dus ook niet meer met concrete bevrijding te maken. Het gaat om het concrete gevoel, dat het ons mensen – niet in het algemeen, maar elk van ons heel specifiek – hoe verschrikkelijk we ook ons best doen, niet lukt om van deze wereld te maken, wat die kan zijn. Dat drukt op ons, want we leven met die tekortkomingen en zien overal om ons heen hoe mensen lijden aan dit tekort aan liefde, tekort aan medeleven. We horen van terreur zoals in de Moskouse metro en we horen Poetin en Medvedev spreken over het uitroeien van wie zij daarvoor verantwoordelijk houden en we weten: zo lang die taal gesproken wordt (de taal van de terreur, maar ook de taal die mensen wil uitroeien, verdelgen alsof het ongedierte is) en zolang in die geest gehandeld wordt, zal er nooit iets worden opgelost. We lijden onder die uitzichtloosheid, het is die grote zonde, waar wij in het klein ook deel aan hebben, want ook wij schieten steeds tekort in liefde en in medeleven, die op ons drukt. En dan is er iemand, de Heer zelf, die staat op, hij legt zijn kleren af en begint de voeten van zijn leerlingen te wassen. Hij geeft een voorbeeld, een voorbeeld, hoe we los kunnen komen uit deze neerdrukkende uitzichtloosheid van de zonde, door op te staan en liefde te doen. Steeds opnieuw zo het kwade door het goede overwinnend. Dat is bevrijding, dat geeft dat gevoel van: ik krijg weer lucht, er is weer perspectief, ik mag weer leven. Het doet er weer toe, wat ik wel of niet doe. En natuurlijk, ik ga ongetwijfeld weer opnieuw in de fout, maar dit gevoel van bevrijding, dat draag ik met me mee en ik kan het me herinneren als ik het moeilijk heb. Dat is genade. Daarom, om dat te gedenken – steeds opnieuw en van generatie op generatie – eten wij met elkaar genadebrood en drinken we uit de beker der dankbaarheid. Steeds opnieuw, totdat hij komt… Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.