Preek in de Veenkerk (Amersfoort-Vathorst) op 9/5/2010

Preek in de Veenkerk (Amersfoort-Vathorst) op zondag 9 mei 2010 (Rogate)

Gelezen werd: Joël 2, 21-27, Openbaring 21, 10-12 en 21-27 en Johannes 14, 23-27

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

De zondagen tussen Pasen en Pinksteren hebben een feestelijk karakter, daarom is de kleur op alle zondagen van de paastijd wit. Ze staan in het licht van de opstanding, het heldere witte licht. Maar toch hebben alle zondagen in de traditie ook een beetje hun eigen karakter gekregen en na de uitbundige zondagen Jubilate en Cantate (jubelt en zingt) zijn de laatste twee wat ingetogener. Deze zondagen worden sterk bepaald door de Hemelvaart op de donderdag ertussen in. De eerste van deze twee zondagen, vandaag dus, heet Rogate. Het rijmt weliswaar op Jubilate en Cantate, maar het is niet genoemd naar de eerste woorden van de Psalm van de zondag zoals de vorige zondagen die hun naam ontlenen aan: Jubelt God ter eer en Zingt een nieuw lied voor God de Heer. Rogate, dat betekent vraagt of bidt! We kijken vooruit naar de Hemelvaart en vragen ons af, hoe dat zal moeten als we in deze wereld aan ons zelf overgelaten zijn, als Jezus niet meer in ons midden is. We heffen onze ogen op naar de bergen, kijken vragend omhoog. Vanwaar zal onze hulp komen? Het zet ons aan tot bidden en vragen. Bidden is vragen. Maar wat vragen we als we bidden. Stellen we een verlanglijstje op voor onze lieve Heer en strepen we vervolgens af, wat wel en niet verhoord is? Dat kan natuurlijk niet. Bidden is vragen. Maar ons is geleerd wat wij zullen vragen. Het wordt ons geleerd in het onze Vader, een hele serie bedes, maar centraal staat de bede om het Rijk. We bidden ook dat de naam des Heren geheiligd wordt en dat zijn wil geschiedt, maar dat is eigenlijk hetzelfde, want de eer van zijn naam is erin gelegen dat het Rijk komt en als zijn wil ook op aarde geschiedt dan komt het Rijk. Dat zijn koninkrijk kome, dat is waar het ons om gaat, of moet ik zeggen, waarom het bij ons zou moeten gaan. Want als je het beleid van een gemiddelde kerkelijke gemeente ziet, dan lijkt het soms om heel andere dingen te gaan: dat er meer mensen in de kerk komen, dat we de zaak financieel op orde houden, dat we – zoals een voormalige voorzitter van me het placht uit te drukken: de kerk in de lucht houden. Ik geloof dat het Albert Schweitzer was, die de historische woorden sprak: ons was een koninkrijk beloofd en we kregen een kerk. De kerk is er niet voor zichzelf, ze is er vanwege en omwille van het Rijk en daarom is ze er ook voor de wereld, want die wereld, hoe verschrikkelijk ze er soms ook uit mag zien, is de plaats waar dat Rijk tot stand moet komen.

Het koninkrijk van God, durven we die beladen woorden nog uit te spreken? En als we dat doen, wat bedoelen we er dan mee. Met het oog daarop, is het een oude traditie dat er op deze zondagen wordt gelezen uit het boek van de Openbaring van Johannes. Niet omdat we daar precies kunnen lezen, hoe dat koninkrijk eruit zal zien en hoe het zal komen. Dat is heel lang wel gedacht, dat het boek Openbaring voorspellingen zou doen over het einde der tijden, zodat telkens opnieuw mensen op grond van wat ze daar hadden gelezen begonnen te roepen dat het einde der tijden nabij was. Nee, in de Openbaring vertelt een schrijver die zichzelf Johannes noemt als de apostel, over zijn visioenen, hoe hij zich dat koninkrijk voorstelt en hij doet dat tegen de achtergrond van de tijd waarin hij leeft. We mogen meekijken en meedenken, maar we houden in de gaten, dat – zoals in het evangelie gezegd wordt – niemand weet van de ure en de tijd dan de Vader. Het koninkrijk wordt in het boek Openbaring voorgesteld als een stad. Johannes ziet die in de geest voor zich. Hij ziet het vanaf een hoge berg en hij noemt die stad Jeruzalem, een nieuw Jeruzalem dat neerdaalt uit de hemel van Godswege. Ik zei al, het is een visioen, het is gezien met het oog van de geest. Je zou bijna kunnen zeggen het is een verlegenheidsoplossing. We weten dat het anders moet op de aarde, dat de grote steden (Johannes noemt Babylon, maar heeft zeker ook aan Rome, het centrum van het Romeinse Rijk gedacht) die nu centra van macht en onderdrukking zijn, iets anders, iets nieuws moeten worden. Zo anders, dat we ons eigenlijk niet voor kunnen stellen, hoe dat ooit zou kunnen en ons daarom maar voorstellen dat het neerdaalt uit de hemel. Het moet van Godswege komen, want anders komt het er nooit van. En tegelijk bedenken we natuurlijk: alles wat van Godswege komt, komt door de inzet, door het werk van mensen, want God werkt door mensen. Ik had het over Babylon of Rome, want ik denk dat de schrijver daar ook aan heeft gedacht. We hebben niet de hele hoofdstukken gelezen, maar als u dat thuis wel doet, dan zult u merken dat het over afmetingen gaat, die van geen kant van toepassing konden zijn op Jeruzalem, dat toen naar onze begrippen een groot dorp was – Amersfoort is bijvoorbeeld vele malen groter, Jeruzalem had in die tijd ongeveer twintigduizend inwoners – er wordt gesproken over een rivier die dwars door de stad loopt, maar Jeruzalem heeft helemaal geen rivier. Zoals u misschien weet is het bekendste boek van de grote kerkvader Augustinus: de stad Gods. En die Stad van God is bij hem het tegenbeeld van Rome, dat in de tijd van Augustinus door de Vandalen wordt verwoest. En hij noemt die Stad Gods ook Jeruzalem, maar het is een nieuw, een beter Rome. Johannes stelt de wereldstad voor als Jeruzalem, het moet dorpsgewijs bewoond worden en tegelijkertijd moet het zo beschreven worden dat we ons niets mooiers voor kunnen stellen, een stad met gouden straten en versierd met edelstenen. Een stad versierd als bruid. Nieuw-Babylon, Nieuw Rome, een wereldstad dat de trekken krijgt van Jeruzalem als de stad van waaruit de tora is uitgegaan. Een open stad, waar niemand wordt buitengesloten. Natuurlijk, we noemen het Jeruzalem, het is de stad naar Gods hart en Gods volk moet er wonen, maar de poorten staan open, dag en nacht, ieder mag er binnenkomen. De stad van de vrede. Mijn vrede laat ik jullie, zegt Jezus, niet zoals de wereld vrede geeft, niet de Pax Romana, maar de echte vrede, de hemelse vrede. Hoort u dat, de hemelse vrede, dat is de echte vrede. Niet omdat we denken dat die vrede in de hemel plaatsheeft, maar omdat die vrede van een zo totaal andere aard is als de vrede die wij kennen, ja zelfs als de vrede die we op 5 mei plegen te vieren, dat we die alleen maar hemels kunnen noemen. We hebben een aantal steekwoorden: de stad van God, de hemelse vrede, het koninkrijk der hemelen. Of we kunnen het ook doen met de prachtige beelden van de profeet Joël: een wereld die tot haar recht komt, de planten en de dieren, alles barst uit van overvloed, heel de wereld jubelt en de kinderen van Sion worden uitgenodigd om in te stemmen met die jubel. Een wereld die klopt, die deugt, die is zoals God haar bedoeld heeft. Geloven we daar nog in?

Voordat er misverstanden ontstaan een paar verhelderingen: Als we het hebben over het koninkrijk van God en zeker als we dat doen naar aanleiding van de Openbaring van Johannes, dan moeten we het ook hebben over het einde. Er komt iets nieuws, maar dat kan komen doordat het oude voorbij is gegaan. Er is sprake van een einde, in het Grieks, de taal waarin de Openbaring is geschreven, betekent dat woord niet alleen einde, maar ook doel. Einde betekent tot zijn bestemming komen. Het betekent ook dat we ons de geschiedenis niet voorstellen als een eindeloze cyclus, een eindeloze cirkelgang van opgaan, blinken en verzinken, om dan weer op te gaan, te blinken en te verzinken, maar als een geschiedenis, die een begin heeft en een einde, een doel, het gaat ergens naar toe. Maar dat einde is niet de grote wereldbrand, niet de Apocalyps als in de film Apocalypse now, maar de onthulling van Jezus Christus als het centrum van de geschiedenis. Het gaat om zijn toekomst, het gaat om het openbaar worden van de kinderen Gods, alle broeders en zusters van Jezus, dat wil zeggen al die tallozen die zich hebben ingezet voor een betere wereld. Want de komst van het rijk is niet de opheffing van de wereld, maar is er de voltooiing van, ook de wereld komt tot zijn bestemming. En tenslotte het gaat in alle beelden, die wij gehoord hebben om het uitwendige, het uiterlijke. De wereld zoals die aan ons verschijnt, die verandert, we zien haar anders en zullen haar anders beleven, als een nieuwe wereld, een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Het gaat dus niet aan om dit proces helemaal te vergeestelijken, te verinnerlijken, zodat het niet meer om de concrete verandering, maar om een innerlijke verandering zou gaan, ik zal maar zeggen, de bekering van alle mensen, die van binnenuit andere mensen worden. Daarmee wil niet gezegd worden, dat het niet ook om bekering om innerlijke verandering van mensen gaat, maar dat is niet wat bedoeld wordt als we spreken over en dromen van de komst van het koninkrijk. Dan gaat het om een concreet gebeuren in onze concrete werkelijkheid. Er is nog één ding, lieve mensen, dat ik graag met u zou willen overwegen. Johannes ziet in zijn visioen de heilige Stad, te mooi bijna om waar te zijn, en we weten wat het hart, het hoogtepunt, het centrum van die heilige Stad is: de tempel van David. En dan staan daar die ondoorgrondelijke zin: En een tempel zag ik in haar niet! De stad Gods, de hemelse vrede, de komst van het koninkrijk betekent in de visie van Johannes ook het einde van de tempeldienst, het einde van de religie, het einde van de kerk. Niet omdat wij moderne mensen ons zover hebben ontwikkeld dat we haar niet meer nodig hebben, maar omdat ook de religie en de kerk tot haar bestemming zijn gekomen. Ze zijn niet meer nodig omdat God alles zal zijn in allen en in de Stad van God de mensen leven bij het licht van God en van het Lam. Dat betekent, dat wij als gelovige mensen nadenken over religie en over de kerk in het teken van haar opheffing. Kerk is alleen kerk als zij kerk is voor anderen, zei Dietrich Bonhoeffer en Willem Visser ’t Hooft, de oprichter en eerste algemeen secretaris van de Wereldraad van Kerken, had het over: Heel de kerk voor heel de wereld. De kerk is er niet voor zichzelf, ze heeft zichzelf niet te dienen en ze hoeft zichzelf niet in stand te houden, ze heeft slechts te horen naar het Woord van de ene, die ons zijn vrede heeft beloofd. Waar de vrede, de echte, die van het koninkrijk, groeit en allen en alles ervan doordrongen en doortinteld raken, daar treedt de kerk als institutie meer en meer terug. En dat koninkrijk, zoek het niet te ver, niet te ver in de tijd en niet te ver in plaats. James Baldwin noemde het met de titel van éen van zijn romans: Just above our heads, in het Nederlands werd dit boek vertaald als: bijna binnen handbereik. Stel je voor: de aarde produceert nog steeds voldoende voedsel voor al haar bewoners (for everyones need, not for everyones greed, zei Gandhi: genoeg om in ons aller behoefte te voldoen, niet om ons aller hebzucht te bevredigen). Vrede is mogelijk, alle oorlog is voorbij als wij dat met zijn allen willen. Dat koninkrijk, het hoogste ideaal, is tegelijkertijd bijna de grootste vanzelfsprekendheid, onbegrijpelijk dat we er niet voor gaan. En tegelijk beseffen we dat het in al zijn eenvoud steeds weer het allermoeilijkste is gebleken. Dat is de paradox waarin we leven. Misschien lukt het niet zomaar, het lukt zeker niet zomaar, daarom zal het bij wijze van spreken uit de hemel neer moeten dalen, maar geef de droom niet op. Laat deze hoop, die het werkelijke fundament is van alle godsdienst die niet uit is op haar eigen glorie, niet verloren gaan. Koester dit mosterdzaadje, zodat het bewaard blijft totdat het groeien kan. Blijf eraan werken, blijf ervoor bidden: Uw rijk kome…. Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.