Preek in de Ark (Amsterdam-Noord) 13/11/2011

Preek in de Ark (Amsterdam-Noord) op 13 november 2011

 

 

Profetenlezing: Ezechiël 34 : 11 – 17

 

11        Want zo zegt de Heer, de Eeuwige:

Zie, ik zal zelf naar mijn schapen vragen en naar ze op zoek gaan.

12        Zoals een herder op zoek gaat naar zijn kudde

op de dag, dat hij te midden van zijn verspreide schapen is,

zo zal ik op zoek gaan naar mijn schapen.

Ik zal ze redden uit alle plaatsen waarheen ze verspreid zijn

op  de dag van donkere wolken.

13        Ik zal ze uitleiden uit de volkeren, ze bijeenbrengen uit de landen

en ze brengen naar hun land.

Ik zal ze weiden op de bergen van Israël,

bij de waterstromen en in alle bewoonbare plaatsen van het land.

14        In goede weide zal ik ze weiden

en op de hoge bergen van Israël zal hun weideplaats zijn.

Ze zullen daar neerliggen in een goede weideplaats

en ze zullen grazen in de voortreffelijkste weide op de bergen van Israël.

15        Ik zal zelf mijn schapen weiden en ik zal ze zelf doen neerliggen,

spreekt de Heer, de Eeuwige.

16        Het verlorene zal ik zoeken,

het afgedwaalde zal ik terugbrengen,

het gebrokene zal ik verbinden

en het zieke zal ik versterken,

maar het welgedane en het sterke zal ik wegvagen.

Ik zal ze weiden zoals het hoort.

17        En u, mijn schapen,

zo zegt de Heer, de Eeuwige:

Zie, ik ga oordelen tussen kleinvee en kleinvee,

tussen de rammen en de bokken.

 

Evangelielezing: Mattheüs 25 : 31 – 46

 

31        Wanneer de Zoon des mensen zal komen in zijn heerlijkheid

en al de engelen met hem

dan zal hij zitten op de troon van zijn heerlijkheid,

32        en voor hem zullen al de volkeren verzameld worden

en hij zal hen van elkaar scheiden, zoals de herder de schapen van de bokken scheidt,

33        en hij zal de schapen aan zijn rechterhand zetten, maar de bokken aan zijn linkerhand.

34        Dan zal de koning zeggen tot hen, die aan zijn rechterhand zijn:

Komt, gij gezegenden van mijn Vader,

Beërft het koninkrijk, dat u bereid is vanaf de grondlegging van de wereld,

35                    want    ik ben hongerig geweest        en gij hebt mij te eten gegeven

ik ben dorstig geweest           en gij hebt mij te drinken gegeven

ik was een vreemdeling          en gij hebt mij geherbergd

36                               naakt                                      en gij hebt mij gekleed

ik ben ziek geweest                en gij hebt mij bezocht

ik was in de gevangenis         en gij zijt tot mij gekomen.

37        Dan zullen de rechtvaardigen hem antwoorden en zeggen:

Heer,

wanneer          hebben wij u hongerig gezien en hebben u te eten gegeven

of dorstig en hebben u te drinken gegeven;

38                    wanneer          hebben wij u als vreemdeling gezien en hebben u geherbergd,

of naakt en hebben u gekleed;

39                    wanneer          hebben wij u ziek of in de gevangenis gezien,

en zijn wij tot u gekomen?

40        En de koning zal antwoorden en hun zeggen:

Voorwaar, ik zeg u,

voor zoveel gij dit één van deze mijn geringste broeders gedaan hebt,

hebt ge het mij gedaan.

41        Dan zal hij ook zeggen tot hen, die aan zijn linkerhand zijn:

Gaat weg van mij, gij vervloekten,

in het eeuwige vuur, dat de duivel en zijn engelen bereid is,

42                    want    ik ben hongerig geweest        en gij hebt mij niet te eten gegeven

ik ben dorstig geweest           en gij hebt mij niet te drinken gegeven

43                               ik was een vreemdeling          en gij hebt mij niet geherbergd

naakt                                      en gij hebt mij niet gekleed

ziek en in de gevangenis        en gij hebt mij niet bezocht.

44        Dan zullen ook zij antwoorden en zeggen:

Heer,

wanneer hebben wij u hongerig of dorstig of een vreemdeling of naakt of ziek

of in de gevangenis gezien,

en hebben u niet gediend?

45        Dan zal hij hun antwoorden en zeggen:

Voorwaar, ik zeg u,

voor zoveel gij het niet aan één van deze geringsten gedaan hebt,

hebt ge het ook mij niet gedaan.

46        En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn,

maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven.

 

 

Lieve gemeente,

 

Het is een eeuwenoude traditie, dat de kerk op de laatste zondagen van het kerkelijk jaar, de zogenaamde zondagen van de Voleinding nadenkt over de laatste dingen. Op de allerlaatste zondag, dat is volgende week, staan we stil bij de gestorvenen van het laatste jaar en bedenken dat ook wijzelf sterfelijke mensen zijn, op de andere zondagen staan we stil bij het einde van de wereld. Nu heeft u mij inmiddels het woord “laatste” en het woord “einde” horen zeggen en dat klinkt behoorlijk onheilspellend. Dat komt ook omdat het Nederlands ons hier een beetje in de steek laat. In het Grieks, de taal waarin het Nieuwe Testament is geschreven worden de woorden “eschaton” en “telos” gebruikt. Het eschaton is het uiterste, dat betekent laatste, maar ook definitieve, beslissende en het woord ‘telos’ betekent einde, maar het betekent ook doel. Dat waar het naar toe gaat. Wij – en dan heb ik het zowel over wij in de zin van wij mensen van de kerk als over wij mensen in het algemeen – weten niet hoe het afloopt met de wereld en zelfs niet òf het wel afloopt. Nog niet zo lang geleden was er iemand op de televisie, die uitlegde hoe belangrijk het was, dat er geoefend werd voor een reis naar Mars omdat ergens in de komende honderdduizend jaar de aarde naar alle waarschijnlijkheid geraakt zou worden door een zo grote komeet, dat dit het einde van alle leven op aarde zou zijn en voor het voortbestaan van de soort mens, zou het dan maar beter zijn als we ons hadden verdeeld over meerdere planeten. Voor hetzelfde geld mist die grote komeet onze goede aarde en gaat het nog honderdduizend jaar door. Op voorwaarde dan, dat we er zelf voor zorgen dat de aarde leefbaar en bewoonbaar blijft, want als de elf miljard mensen, die er naar schatting in het jaar 2050 op aarde zullen wonen allemaal een auto en een privé-jet willen hebben, gaat het niet lukken. Kortom, u begrijpt wat ik zeggen wil: we weten niet hoe het afloopt, we weten niet wanneer het afloopt en zelfs niet of het afloopt. Daar gaan volgens mij de zogenaamde eschatologische verhalen, de verhalen over de laatste dingen dan ook niet over. Die verhalen gaan over waar het naar toe gaat, wat beslissend is voor ons, nu al, waar het op aankomt. En over die dingen wordt in beelden, in gelijkenissen gesproken. Ezechiël droomt over een toekomst in het heilige land. Hij droomt in de tijd van de Perzen als het volk Israël zich daar nog in ballingschap bevindt, maar hij ziet in zijn droom een terugkeer naar het beloofde land en God zelf die zijn volk als schapen zal weiden en ervoor zal zorgen dat ze veilig en beschut kunnen wonen. En zegt hij dan aan het eind van het gedeelte dat we vanmorgen met elkaar hebben gelezen: ik zal scheiding maken tussen kleinvee en kleinvee, tussen de rammen en de bokken. Aan de familie Hopman hoef ik dat niet uit te leggen, maar voor wie wat minder goed in die materie zit: een ram is een mannetjesschaap en een bok is een mannetjesgeit. Schapen en geiten zijn geen wilde dieren, maar toch… als er voedsel in zicht is, zijn het de sterkste dieren die de anderen opzij drukken en als eerste aan de troggen zijn. Als er scheiding wordt gemaakt, dan moeten de sterke dieren in bedwang gehouden worden, zodat ook de zwakkere voldoende te eten krijgen. En zo wordt dat scheiding maken tussen rammen en bokken – of bij Mattheus tussen schapen en bokken – beeld voor het oordeel. Er wordt recht gesproken, recht opdat een ieder in vrijheid en vrede zal kunnen leven en niet het recht van de sterkste geldt, want het recht van de sterkste is de wet van de jungle, dat is geen recht, dat is geen wet, dat is de volstrekte rechteloosheid en wetteloosheid. Vrije concurrentie wordt dat wel genoemd, alles mag en alles wat mag wordt ook gedaan, met als één van de gevolgen de crisis, waarin we ons nu bevinden. Dat wil zeggen wereldwijd, want wij horen als land bij de sterkere spelers en drukken dus eerst anderen van het bord af, voordat we er zelf onder te lijden krijgen. Zoals ik al zei, het is een beeld, het is een gelijkenis, die Mattheus vertelt, een gelijkenis over schapen en bokken. Het is een gelijkenis over een laatste oordeel. Het is ook een gelijkenis over de zachte krachten die zeker zullen winnen op het eind. Het is een gelijkenis en een beeld, dat door de eeuwen heen altijd tot de verbeelding heeft gesproken, omdat het beantwoordt aan ons gevoel voor gerechtigheid. De psalmen staan er vol van, over de goddelozen die het voor de wind gaat, en dat gaat het niet over de ongelovige schoenmaker op de hoek, maar het gaat over de schoften, die zichzelf verrijken over de ruggen van anderen (of ze wel of niet in de kerk komen daar gaat het niet over) het gaat erom dat ze van god los zijn, dat ze zich om god noch gebod bekommeren en er dus een puinhoop van maken, waar anderen het slachtoffer van worden. Het gaat niet over Grieken of Italianen, die niet hard genoeg werken. Het gaat over Griekse reders – types als Onassis – multimiljonairs die al tientallen jaren vrijwel geen cent belasting betalen, want anders laten ze hun schepen wel onder Panamese vlag varen. Het gaat over Italiaanse maffia-bazen, die zelf de belastingen innen bij de miljoenen mensen, die betalen om beschermd te worden, dat wil zeggen om niet door diezelfde maffia afgetuigd te worden. En vergis u niet, er is ook hier in Nederland geen enkele multinational die de volle 25 procent vennootschapsbelasting betaalt, want zouden ze daartoe verplicht worden, dan zouden ze uit Nederland verdwijnen. Dat zijn harde woorden, lieve mensen, woorden die u vast niet gewend bent van de kansel te horen, maar hoe zullen we spreken over de scheiding tussen de schapen en de bokken, als we niet benoemen wat de schapen en wat de bokken zijn. Ik geloof in het laatste oordeel. Dat wil niet zeggen dat ik zeker weet, dat er ooit zo’n laatste oordeel zal zijn – maar wat is geloven als je het zeker weet – maar wel dat ik ervan overtuigd ben, dat zo’n laatste oordeel er zou moeten zijn, dat er ooit recht wordt gesproken, dat aan al die kleine piepeltjes die door de jaren heen altijd slachtoffer zijn geweest, uiteindelijk recht wordt gedaan. Het laatste oordeel, tot aan de zestiende eeuw was het een bekend tafereel op vrome schilderijen, maar er werd ook misbruik van gemaakt, door de kerk die er mensen bang mee maakte, die juist die mensen, de arme kleine luiden die van dat oordeel niets te vrezen hadden, bang maakten om er hun laatste stuivers mee af te persen. Dit misbruik, was zo gigantisch dat de Reformatoren onbewust bijna kapten met het geloof in het laatste oordeel. Het ging er alleen maar om of je wel of niet geloofde. Goede werken, dat was Rooms, dat deed er niet toe. Ze zijn daarmee doorgeschoten: als het alleen maar ging om geloven of niet geloven, dan ging het ook alleen maar over godsdienst, over de zondag en wat je door de week deed werd steeds minder relevant. Op zondag, in de kerk, had je het over zaken van het geloof, andere dingen, laten we voor het gemak maar zeggen: zaken en politiek hadden daar niets mee te maken. En daarmee zeiden ze gek genoeg eigenlijk precies hetzelfde als niet-gelovige mensen zeggen als ze het vol vuur hebben over de noodzakelijke scheiding van kerk en staat: godsdienst is privé-aangelegenheid, dat is voor achter de voordeur, of vooruit misschien ook achter de kerkdeur, maar daar moet je het openbare leven niet mee vermoeien. Deze waterscheiding is de Schrift, is het Oude en het Nieuwe Testament volstrekt vreemd. Geloven is in de schrift een kwestie van doen, van gehoorzaamheid, van concrete praxis. Een concrete praxis, waarover je je op de zondag, of in joodse kringen de sabbat, mag bezinnen, die je aan God voor mag leggen in de hoop daarover in de verkondiging iets terug te horen, iets dat je bemoedigt en hoop geeft, zodat je er de komende week weer tegenaan kunt. Ja, als je zo netjes geprogrammeerd bent met aparte vakjes in je hoofd voor geloof en arbeid, kerk en staat, dan moet zo’n gelijkenis over het laatste oordeel wel als een verrassing komen. Dat laatste oordeel, dat is niet een geestelijke rechtbank, die vraagt of je de belijdenis op kunt zeggen en wat je wel of niet precies geloofd, nee dat gaat wel degelijk over wat je gedaan hebt. Het is de zoon des Mensen, die op zijn troon zit. Het is het lam dat regeert en rechtspreekt. En hij maakt onderscheid tussen de schapen en de bokken. Tussen degenen, die steeds opnieuw tot de zwakkeren behoorden en door de anderen aan de kant werden geduwd en de belhamels, de haantjes de voorsten, die altijd allereerst voor zichzelf hebben gezorgd en daarna nog eens voor zichzelf. Dan zal de koning, want de mensenzoon, degene die er zelf aan onderdoor is gegaan, die zal de koning blijken te zijn, die regeert en spreekt recht, dan zal de koning zeggen: Kom, gezegenden van mijn  Vader, beërf het koninkrijk dat voor u bereid is vanaf de grondlegging van de wereld. Mattheus gebruik dat woord beërven, waarvan in het Oude Testament steeds sprake is, als het gaat over het beloofde land. Vanaf het allereerste begin is dat de bedoeling is geweest: alles omgekeerd, de knechten die mogen heersen, de laatsten die eersten worden. En dan komt de fundering van het oordeel. Want ik ben hongerig geweest en dorstig, ik was vreemdeling, ik was ziek, ik was in de gevangenis en jullie hebben mij te eten en te drinken gegeven, onderdak en kleren en mij opgezocht en verzorgd. En dan zullen de rechtvaardigen – want dat zijn ze, voor ons waren het losers, mensen die de gezonde VOC-mentaliteit misten, die niet durfden door te pakken, maar hier heten ze de rechtvaardigen, de tsadikim, de mensen door wie de wereld in stand blijft. Die rechtvaardigen zullen zeggen: wanneer hebben wij u hongerig of dorstig of naakt of ziek of in de gevangenis gezien en hebben u te eten en te drinken gegeven, kleding en onderdak en u opgezocht. En de koning zal hen antwoorden: Voor zoveel jullie dit aan de geringste van mijn broeders hebben gedaan, hebben jullie het mij gedaan. Gerechtigheid, die bewust wordt gedaan om er beter van te worden om er de hemel mee te verdienen, dat is geen gerechtigheid, het gaat niet om loon naar werken volgens een van tevoren vastgestelde afspraak. Het gaat om dat wat de rechtvaardigen als vanzelf hebben gedaan, uit de goedheid van hun harten, ze hebben er niet eens bij stil gestaan, ze vonden het vanzelfsprekend. En dan komen ook de anderen: zij hebben dat alles niet gedaan. En ook zij zijn zich niet bewust geweest van wat ze niet hebben gedaan. Als vanzelf hebben ze eerst aan zichzelf gedacht. Natuurlijk waren ze niet solidair, dat woord stond niet eens in hun woordenboek, alles wat ze deden en alles wat ze niet deden was zoals dat tegenwoordig zo mooi en godbetert positief bedoeld heet: “welbegrepen eigenbelang”. Als we miljarden aan Griekenland geven is dat geen solidariteit maar welbegrepen eigenbelang. Als we die miljarden niet uitgeven aan ontwikkelingssamenwerking is dat ook geen solidariteit maar welbegrepen eigenbelang. En daar zijn we nog trots op ook. Maar Heer, wanneer hebben wij u arm of hongerig of naakt of ziek of in de gevangenis gezien en hebben u niet gediend. Let u vooral op het verschil in antwoord. Zij zeggen niet: en hebben u niet te eten, te drinken enzovoort gegeven, maar “en hebben u niet gediend”. Dat hadden ze namelijk best willen doen, hem dienen en daarvoor beloond worden, dat zou wel een goede investering zijn geweest. En zo deelt de wereld zich op in schapen en bokken. De laatsten lijken het te maken met hun welbegrepen eigenbelang, waarvan ze ons ook nog wijs willen maken, dat dit uiteindelijk het beste voor de hele wereld is, maar het leven wordt op die manier een hel, waarin iedereen over zijn schouder moet kijken en iedereen uiteindelijk het slachtoffer wordt in een gigantisch piramidespel, waarin geleefd wordt op kosten van de toekomst, op kosten van een generatie na ons. Maar de rechtvaardigen zullen het koninkrijk beërven. Het ziet er niet uit, het oogt niet, het is een simpelweg doen wat je hand vindt om te doen, maar dat draagt de kiem in zich van een eeuwig leven, een leven dat overeind blijft, dat uiteindelijk tot de vrede leidt. Het is een gelijkenis, het is een beeld, maar ik klamp me daaraan vast. In deze wereld waar het eigenbelang regeert, waar het enige geloof en het enige vertrouwen dat telt, het geloof in onze economie is, daar moeten we durven te spreken van dat andere geloof, een geloof niet alleen voor de zondag en voor de kerk, dat geloof in de toekomst, fiducie, faith, vertrouwen op de rots van ons heil, het zekere weten: er wordt geregeerd, niet door dollar of euro, maar door de mensenzoon, het geslachte Lam, die komt in zijn heerlijkheid om te oordelen over de levenden en de doden. Wij worden opgeroepen om nu al te leven vanuit zijn toekomst en zijn toekomst tegemoet, in brood en wijn, in liefde en vrede, totdat hij komt voorgoed. Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.