Preek in de Muiderkerk 20/05/2012

Eerste lezing: Exodus 19 : 1 – 11
Evangelielezing: Johannes 17 : 14 – 26
Beide lezingen uit de Naardense Bijbel

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

De zondag van het weeskind. Zo heet die ene zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren. Dat heeft te maken, met een eerdere tekst uit het evangelie van Johannes, waar Jezus in zijn afscheidsrede tot de leerlingen zegt: Ik zal u niet als wezen achterlaten, ik keer tot u terug. Nog niet zo lang geleden stond er een uitvoerig betoog in het dagblad Trouw van een historicus, die had nagegaan, hoe dat nu zat met het geloof in de terugkeer van Christus. Vroeger dachten ze dat het heel snel zou gebeuren, maar later hebben ze dat verlegd naar de eindtijd. De schrijver meende dat geen van tweeën juist wat en dat de gemeente van Christus, de kerk, de realisering van de wederkomst is. Dan zou Albert Schweitzer toch nog gelijk krijgen, aan wie de beroemde woorden worden toegeschreven: hun was een koninkrijk beloofd en ze kregen een kerk.  Toch spreekt ook Dietrich Bonhoeffer over de kerk als het lichaam van Christus, dat als gemeente existeert. En iets van die opvatting horen we toch ook in de evangelie-lezing van vanmorgen. Het gaat bijna om een soort alternatieve drie-eenheid: God, Jezus en zijn leerlingen. Zoals God hem heeft gezonden, heeft hij zijn leerlingen gezonden. Een heilige eenheid: zoals de Vader en de Zoon één zijn, zo zijn ook de zoon en zijn leerlingen, zo zijn Christus en zijn gemeente één. Nu weet ik niet hoe dat u vergaat, en misschien ben ik ook wel grondig bedorven door mijn politieke kijk op de zaken, maar als ik het woord “eenheid” hoor, ben ik uiterst alert. Want ik weet uit ervaring – misschien moet ik zelfs wel zeggen door schade en schande wijs geworden – als er ‘eenheid’ wordt geroepen, als we de rijen moeten sluiten, dan worden er mensen buitengesloten, dan wordt de wereld opgedeeld in wij en zij, in wie voor ons is en wie tegen ons is en er hoeft maar heel weinig te gebeuren, of er vallen slachtoffers. Maar Jezus heeft geen partij gesticht – al denken sommigen daar tot op de dag van vandaag anders over – hij houdt niet een gloedvolle rede tot zijn aanhangers, maar hij bidt tot God. We worden niet opgeroepen om een verbond te sluiten tegen de boze buitenwereld, we worden opgeroepen om de eenheid te bewaren met deze gans andere God, die in Christus de hele wereld heeft liefgehad en met zichzelf verzoend. Ik bid niet dat gij hen wegneemt uit de wereld. Niet letterlijk in de zin van een gemeenschappelijke hemelvaart, maar ook niet figuurlijk in een zelfgekozen isolement. Jezus mikt op de gemeente, maar omwille van de wereld. In de grote tafelrede, die met dit gebed in het zeventiende hoofdstuk wordt afgesloten, is één van de centrale vragen, waarom God zich in Christus heeft geopenbaard aan de leerlingen en niet aan de wereld. Het had, zo lijkt de suggestie, toch veel gemakkelijker gekund. Meer zoals met Mozes op de Sinaï: een groot blinkend licht, zodat iedereen die het ziet, weet: dit is hem. Maar Jezus gokt op de gemeente. Hij zet alles op de navolging. Hij in mij en ik in jullie in een beweging van liefde en waarheid die zich uitbreidt als een olievlek.
De gemeente is niet uit de wereld. Het zal duidelijk zijn, dat het hier niet om hun afkomst gaat. Natuurlijk zijn alle leerlingen afkomstig uit de wereld, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, maar ze hebben zich niet vereenzelvigd met de wereld. Ze leven niet in de logica van de wereld, die zegt, dat ieder mens nu eenmaal zijn eigen belang nastreeft en ook het beste weet hoe hij of zij dat doen moet. Ja natuurlijk, dat was de logica van Adam Smith, maar hij formuleerde het alsof het een natuurwet was en het wordt  tot op de dag van vandaag ook als een natuurwet beschouwd. Zo zijn mensen nu eenmaal en zo zit de wereld nu eenmaal in elkaar. We zouden het misschien wel anders willen, maar, om met de grote Bertolt Brecht te spreken: ‘aber die Verhältnisse, die sind nicht so’. Daarom haat de wereld ze. Omdat ze zich niet neerleggen bij z.g. ijzeren logica’s. Omdat ze het niet vanzelfsprekend vinden, dat een mens zeven dagen per week en vierentwintig uur per etmaal beschikbaar moet zijn voor zijn baas, omdat – hoop ik – ze niet geloven in de god die economie heet en een ieder zijn of haar plaats in de wereld aanwijst. En toch, al zijn ze niet van deze wereld, ze kunnen ook niet los van deze wereld staan. Ze zijn er tegelijk onlosmakelijk mee verbonden, dat is door meer dan alleen de zwaartekracht. En die verbondenheid is buitengewoon gevaarlijk. Bijna zonder dat ze er erg in hebben, worden ze wel van deze wereld, nemen ze wel de wetten en voorschriften van deze wereld, van de nu eenmaal gegeven menselijke natuur, over en dus luidt het gebed van Jezus niet dat ze worden weggenomen uit de wereld – dat zal niet gaan – maar dat ze behoed worden voor de boze. Of daar “de boze” of “het boze” vertaald moet worden, dat laat de Griekse tekst niet horen, er staat precies hetzelfde als in het Onze Vader. De neiging van de bijbel is om de dingen als personen voor te stellen, maar je moet hier niet al te snel een soort anti-god, een satansfiguur voorstellen, want voordat je er erg in hebt is er een goede God en een kwade God en is de mens in plaats van een verantwoordelijk wezen een speelbal geworden in een dramatische strijd die zich boven zijn hoofd afspeelt. Behoed worden, dat is: geheiligd worden in de waarachtigheid. En er wordt ook gezegd, hoe dat gebeurt. Uw woord is een en al waarachtigheid.  U hoort, ik volg hier de vertaling van Pieter Oussoren die niet spreekt van waarheid, maar van waarachtigheid. Op zich is waarheid natuurlijk helemaal niet fout, maar in ons taalgebruik is dat woord wat vervlakt. Waar of niet waar, alsof het om een quizvraag gaat. Gods woord is waar, daarmee wordt natuurlijk ook gezegd, dat het geen leugen is, maar er wordt veel meer mee gezegd: dat het betrouwbaar is, dat het geen loos woord is, dat je er iets aan hebt, dat je er iets mee kunt. Dat waarachtige woord is het woord, dat Jezus aan zijn  leerlingen heeft gegeven. Het is het woord dat hij zelf belichaamt – hij is dat woord – en omdat het het ene woord van God is, is het niet anders dan heel het woord van God, is het ook het woord dat God op de Sinaï heeft geopenbaard aan Mozes, zijn knecht. Het is een woord om mee te gaan, een woord dat gehoord maar meer nog gedaan moet worden. En in dat horen en dat doen van het woord worden ze geheiligd: daarin wordt het volk Israël geheiligd, geroepen om een volk van priesters te zijn, toegewijd aan dat woord en die praktijk en daarin worden de leerlingen, daarin wordt ook de gemeente geheiligd. Niets is heilig in zichzelf en op zichzelf. Niets is sacrosanct. Je wordt tot iets geheiligd, apart gezet voor een speciale taak, en je wordt door die opdracht, door die taak geheiligd. Geheiligd ben je alleen voor zover je die opdracht uitvoert. Maar hoe wekt dat dan. We hebben dat woord gekregen. Dat woord deugt, het is waar en waarachtig, maar daarmee weten we helemaal nog niet zo precies wat ons te doen staat.
U weet misschien, dat morgenavond de Nederlandse uitgave van de Ethiek van Dietrich Bonhoeffer wordt gepresenteerd. Omdat ik daar nogal vol van ben, wil ik er ook hier iets over zeggen, juist omdat ik denk dat het alles te maken heeft met waarover we het hier naar aanleiding van dit gedeelte uit Exodus en Johannes hebben. Ik heb jarenlang (tussendoor natuurlijk) aan die vertaling gewerkt en ik heb daar juist daarom met zoveel enthousiasme aan gewekt, omdat het boek stilstaat bij precies diezelfde vraag. Bonhoeffer heeft daarvoor, al in 1937 zijn boek over de Navolging geschreven. Het is een uitleg van de Bergrede en de strekking van die uitleg is duidelijk. Het gaat in de kerk om de navolging van Christus. Dat is niet – zoals in protestantse kringen zo eenvoudig gezegd wordt  – een kwestie van geloof alleen, maar ook van doen, van geloof en gehoorzaamheid. En als hij dat schrijft denkt Bonhoeffer nog dat een kerk, die Christus navolgt, een kerk is die bereid is het lijden dat over haar komt te dragen en de slachtoffers te ondersteunen. Maar in 1940 is de wereldoorlog uitgebroken en Hitler heeft binnen drie maanden de Benelux en Frankrijk veroverd en de Franse troepen hebben gecapituleerd.  Hitler staat op het toppunt van zijn macht. Wat betekent navolging nu? Nog steeds alleen bereidheid om het lijden te dragen, maar worden de slachtoffers daarmee nog geholpen. Moet hij maar simpelweg dienstweigeren en zich ter dood laten veroordelen. Dan begint Bonhoeffer te schrijven aan zijn ethiek. Hij meldt zich bij de Abwehr, de militaire contraspionage, omdat hij dan niet in actieve oorlogsdienst hoeft en juist op een plaats zit waar hij iets voor het verzet kan betekenen. En ondertussen probeert hij onder woorden te brengen, wat ethiek is, wat ‘goed’ en ‘kwaad’ mg heten in een tijd waarin het onrecht regeert. Het onrecht van die wereld waar hij zich niet van los kan maken en waar hij toch niet door meegesleept mag worden. Hoe ziet navolging van Christus er concreet uit. Wel in de wereld (Bonhoeffer spreekt liever over ‘de werkelijkheid’, om ieder misverstand dat je er ook buiten zou kunnen staan uit te sluiten), maar niet van de wereld. Tot minstens drie keer toe begint hij overnieuw, om het zo nauwkeurig mogelijk op formule te brengen. Het gaat er niet om of ik goed ben, maar of ik de wil van God doe, maar hoe weet ik wat de wil van God is? Ja, natuurlijk we hebben de bijbel. We hebben de Bergrede en we hebben de Tien Geboden, maar daar staat nog niet zomaar in te lezen, wat ik in een concrete situatie wel of niet moet doen. Uiteindelijk komt hij tot de kern, tot twee kernbegrippen: Liefde en verantwoordelijkheid. We moeten in liefde voor God en de medemens en in concrete verantwoordelijkheid voor onze medemens en verantwoording afleggend tegenover God, doen wat we voor goed en nodig houden. Zelfs als dat indruist tegen alles wat ons als goed en vroom is bijgebracht. Bijvoorbeeld besluiten tot hoogverraad, ja een moordaanslag voorbereiden. Niet omdat we een nieuwe wet stellen, en precies menen te weten wat goed en kwaad is, wat we wel en wat we niet mogen doen, maar omdat we uiteindelijk een daad zullen moeten stellen op genade of ongenade, maar hopend op vergeving als we toch verkeerd besloten zouden hebben. Dat is navolging. Of misschien is het als met de weg naar Ithaka, het gaat niet alleen om de eindbestemming, maar ook om de reis ernaartoe. Wat navolging is, dat is de weg van een christenmens, zijn zoektocht naar wat God van hem vraagt. Een ethiek kan daarbij niet een leerboek zijn, waarin alle antwoorden staan, maar een gids die hem helpt op zijn reis. We hebben een woord meegekregen voor onderweg, Jezus heeft ook ons dat woord van de God van Israël gegeven, een woord dat één en al waarachtigheid is. Daarmee kunnen we voort, zoals het lied zegt, maar die waarachtigheid wil er steeds opnieuw aan ontworsteld worden,. Het is net als met de eenheid, waarvan in dit gedeelte steeds weer gesproken wordt. Die eenheid is niet een gegeven, maar moet al doende ontstaan. De eenheid is het resultaat van de trouw en de waarheid en voor al deze zo wezenlijke begrippen geldt dat het woorden ‘in actu’ zijn, alleen in de praktijk van het doen blijken ze trouw en waarachtig en leiden tot eenheid. Opdat de liefde waarmee Gij mij hebt liefgehad in hen mag wezen en ikzelf één met hen. Daar gaat het om. Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.