Preek in de Grote Kerk te Drachten 30/12/2012

Preek in de Grote Kerk te Drachten op zondag 30 december 2012 in een speciale “Bonhoefferdienst”.

Gelezen werd, Deut. 6, 1-9, Matth. 5, 17-20 en Jacobus 2, 14-26.

 

Gemeente van onze Heer Jezus Christus, beste mensen,

 

Het is april 1934. Hitler is ruim een jaar aan de macht en Dietrich Bonhoeffer is predikant voor de Duitstalige gemeente in Londen. Hij heeft zich daarheen mede laten beroepen uit frustratie over het feit, dat de protestantse kerk in Duitsland niet bereid is verzet aan te tekenen tegen de anti-joodse maatregelen van de nazi-regering en de discriminatie van gedoopte Joden binnen de kerk. Hij had een predikantenstaking voorgesteld. Als gedoopte Joden geen predikant meer kunnen zijn in onze kerk, dan leggen wij allemaal het werk neer. Maar hij vond weinig medestanders. Ook de kopstukken van de latere Bekennende Kirche, Niemöller, Asmussen en Barth steunen hem niet. Als zij een maand later in Barmen de Bekennende Kirche oprichten, spreken ze zich in de Barmer Theses wel uit voor een onafhankelijke kerk, die niet onder toezicht staat van de nazi-regering of hun duits-christelijke slippendragers, maar er staat geen woord in over de Joden. “Barmen ohne Juden” luidde bij de vijftigste verjaardag de titel van de toespraak van Pinchas Lapide. Franz Hildebrandt is één van de joodse predikanten die zijn baan verliest en een boezemvriend van Bonhoeffer. Bonhoeffer laat hem naar Londen komen en deelt zijn traktement met hem. Hildebrandt zal de oorlog overleven, Dietrich Bonhoeffer zoals we weten niet. Zelf beschouwt hij zijn twee jaar in Londen als een woestijnperiode, een tijd van bezinning om na te denken hoe hij verder moet, een strategie te ontwikkelen voor een verzet, waarvoor hij wel medestanders kan vinden. In die tijd schrijft hij een brief aan zijn Zwitserse vriend Erwin Sutz: “Hoewel ik met alle krachten meewerk in de kerkelijke oppositie, is het me toch volstrekt duidelijk dat deze oppositie maar een heel voorlopig doorgangsstadium is naar een hele andere oppositie. Eenvoudig volhouden in het lijden – daarom zal het dan gaan. Weet u, ik geloof – misschien verbaast u zich daar wel over – dat de hele zaak beslist wordt aan de hand van de Bergrede. Ik heb een paar mensen gevonden, die op dit punt met mij doorvragen. Schrijft u toch gewoon eens, hoe u over de Bergrede preekt. Ik probeer het momenteel – eindeloos eenvoudig en simpel – maar het gaat steeds om het houden van het gebod en tegen het uitwijken. Navolging van Christus – wat dat is, zou ik willen weten – het gaat niet op in ons begrip van geloven. (einde citaat) Navolging is meer dan geloof alleen. En met dat Bonhoeffer dat zegt, weet hij dat hij zich op glad ijs begeeft. Sola fide! Door het geloof alleen! Dat was immers de strijkreet van Luther en het Lutheranisme, waar ook Bonhoeffer deel van uitmaakt. In de Lutherbijbel van 1545 wordt deze beroemde tekst uit Romeinen 3 : 28 met hoofdletters geschreven. So halten wir es nu / das der Mensch gerecht werde / on des Gesetzes Werck / alleine durch den Glauben. Dat woord “alleen” of “alleine” stond niet in de Griekse grondtekst, dat wist Luther donders goed, toch zette hij het in zijn vertaling en alle bewerkers sindsdien – ook die van de Nederlandse Lutherbijbel – hebben het laten staan. De mens wordt gerechtvaardigd, niet omdat hij zich aan de wet houdt, maar door het geloof alleen. Daar valt wel iets voor te zeggen. Het is immers met een kleine variatie een citaat van de profeet Habakuk. Maar er valt ook wel iets tegen in te brengen – we hebben het zojuist gehoord uit betrouwbare bron, de brief van Jakobus die grote vraagtekens stelt bij deze uitspraak. Daar valt met name heel veel tegenin te brengen, wanneer we de term “geloof” of “geloof alleen” zo begrijpen, dat dit vertrouwen los zou staan van de daden die eruit voortvloeien. “Door het geloof heeft Abraham…”, zegt de schrijver van de Hebreeënbrief. “Door zijn werk” zegt Jakobus, maar ze bedoelen precies hetzelfde. Want als Abraham weliswaar geloofd had dat het Gods bedoeling was dat hij op weg zou gaan naar het land dat God hem had gewezen, maar verder rustig in Ur der Chaldeeën was gebleven, dan was er ook geen sprake geweest van het geloof van Abraham en omgekeerd zou Abraham nooit op weg zijn gegaan als hij niet geloofd had, als hij er geen fiducie in had gehad. Naar aanleiding daarvan moeten twee dingen duidelijk zijn: het woord “geloof” moet gelezen worden als fiducie, vertrouwen en niet alleen als het voor waar houden van bepaalde uitspraken of opvattingen, want als je er vertrouwen in hebt, dan ga je ervoor, dan doe je iets, dan ga je op weg…  Dat is geloof en gehoorzaamheid, dat is navolging, je houden aan de wet, doen wat God van je vraagt. Het tweede is dat het in deze teksten gaat om rechtvaardiging, dat wil zeggen dat je als rechtvaardig, als gerechte, wordt gezien in de ogen van God. Het wordt je tot gerechtigheid gerekend. Dat is iets anders dan dat je daardoor zalig wordt, de hemel verdient, of wat er door de eeuwen heen wel niet alleemaal mee is verbonden. Inderdaad die opvatting van geloof en gehoorzaamheid, als vertrouwen in de toekomst en niet als iets waarmee we de hemel willen verdienen, gaat niet op in ons begrip van geloven, want wij hebben geloven door de eeuwen heen teruggebracht tot een opvatting voor achter de voordeur of desgewenst achter de kerkdeur. Rechtvaardiging door die vorm van geloven zou volgens Bonhoeffer goedkope genade zijn. En, zo schrijft hij in zijn boek over de Bergrede, deze goedkope genade heeft de kerk meer schade berokkend, dan welke leer van de goede werken ook. Met dat het geloof achter de voordeur verdween, deed het er niet meer toe, wat we wel of niet deden. Het ging immers om het geloof. Dat ook Paulus, de grote kampioen van het sola fide, direct op deze tekst liet volgen, dat de wet daarmee niet werd opgeheven, maar juist in werking gesteld, daar had niemand het meer over. Dietrich Bonhoeffer is bezig het te ontdekken aan de hand van zijn studie over de Bergrede. Het gaat gewoon, heel simpel, om het houden van de geboden en tegen het uitwijken. Uitwijken is in dit verband: alle redenen die wij kunnen bedenken om niet in te stemmen met de eenvoudige gehoorzaamheid aan de wet die ons ten leven is gegeven. “Meent niet dat ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden / ik ben niet gekomen om ze te ontbinden, maar om ze te vervullen”. In zijn commentaar in het boek Nachfolge herinnert Bonhoeffer eraan dat de grote gnostische en anti-joodse ketter Marcion, deze tekst had veranderd en voorstelde om te lezen: “Meent ge, dat ik gekomen ben om de wet of de profeten te vervullen? Ik ben gekomen om te ontbinden en niet om te vervullen.” We weten allemaal allang dat niet de tekst van Mattheus een “joodse vervalsing”, zoals Marcion dacht, van het evangelie is, maar de tekst van Marcion een anti-joodse vervalsing en toch, zegt Bonhoeffer, hebben ontelbaren sinds Marcion het woord van Jezus zo gelezen en uitgelegd. Bonhoeffer wist wat hij zei, hij had in Berlijn de grote Adolf van Harnack nog meegemaakt, die openlijk pleitte voor rehabilitatie van Marcion en afschaffing van het Oude Terstament. Geen tittel of jota! Tora en profeten blijven maatgevend. Jezus betrekt ons die uit de heidenen zijn niet alleen bij de God van Israël, maar ook bij de tora, de onderwijzing ten leven. In zijn Ethik zal Bonhoeffer schrijven, dat doordat de Jood Jezus deel uit is gaan maken van de geschiedenis van het Avondland, het Oude Testament ook onze “voorgeschiedenis” is geworden. Wie de Joden wil verdrijven uit Europa, verdrijft ook Christus uit Europa. En dan volgt de meest besproken zin uit zijn hele Ethiek: “De Jood houdt de Christusvraag open”. Een bijna mysterieuze zin, die ik zo begrijp, dat de Joden ons doorlopend de kritische vraag voorhouden, in hoeverre onze praktijk strookt met onze opvatting, de Hij de Messias is. Als Christus als gemeente existeert, moet dat aan zijn gemeente te zien zijn. Het gaat niet alleen om hun geloof, maar ook om hun gehoorzaamheid. Het spreken over “goede werken” is in onze kerken sinds de reformatie volstrekt taboe, maar “goede werken” staan alleen onder kritiek, voor zover gemeend wordt dat we daarmee onze zaligheid kunnen verdienen. In die zin is het onderscheid tussen Paulus en Jacobus veel kleiner dan wij denken. Als het aan Luther had gelegen werd die brief van Jacobus niet gelezen. “Een strooien brief”, schreef hij erover, maar ik zie die met Bonhoeffer als een noodzakelijke aanvulling op Paulus, niet omdat hij iets totaal anders zegt dan Paulus, maar omdat hij terecht waarschuwt voor een verkeerd verstaan van Paulus. Bonhoeffer zegt hierover, dat Paulus de mensen ervoor wil waarschuwen, dat ze menen, dat het met hun wel goed zit, omdat ze zoveel goede werken doen, terwijl Jacobus omgekeerd juist wil waarschuwen voor een soortgelijke hoogmoed van het geloof: Wij hebben het ware geloof, ons kan niets gebeuren. Het gaat zowel Paulus als Jacobus erom, dat de mens werkelijk leeft uit de genade en niet uit zichzelf.”

Gij gelooft dat God één is, gij doet schoon, vertaalt Tom Naastepad de tekst uit de Jacobusbief. Ook de demonieën geloven en zij sidderen. Geen tittel of jota zal verloren gaan, dat wil zeggen dat het centrale Credo, ik zou hopen niet alleen van Joden, maar ook van christenen is en blijft: Sjema Jisraeel, adonai elohenu, adonai echad. Hoort Israël, Adonai, onze God, Adonai is één. Dat is niet de abstracte vaststelling, dat we allemaal deel uitmaken van een monotheïstische godsdienst. Nee hij is uniek, enig in zijn soort, omdat hij zich met heel zijn goddelijkheid in wil zetten voor de menselijkheid. Pas op, zegt Jacobus, maak er geen dode formule van, maak er geen ideologie van. Als je gelooft dat hij één is, dan geloof je dat de God van de bevrijding, de God van de uittocht, nog steeds een bevrijder-God is. Dan leef je uit dat geloof, dan laat je je inschakelen, want zoals Christus als gemeente existeert, bestaat ook de Eeuwige bij de gratie van het feit, dat er mensen zijn van goede wil, die doen wat hij van hen vraagt. Mensen die dat niet doen, om zich daarop te beroepen, die het zelfs niet doen om daarmee de hemel te verdienen of het Koninkrijk te beërven, maar als vanzelf. “Als een slaapwandelend gebeuren” noemde Bonhoeffer dat ooit. In plaats van het meer bewuste begrip Navolging, treedt dan in de ethiek het begrip van de verantwoordelijkheid. De mens is er niet meer op gespitst om het goede te doen, maar uit liefde en verantwoordelijkheid voor zijn medemensen doet hij zonder dat hij erop uit is of er zich ten volle van bewust is het goede. In het laatste stuk voor de ethiek, waaraan Bonhoeffer werkte voor zijn arrestatie, we hebben daarvan geen tekst maar alleen een notitie op papier, spreekt Bonhoeffer van het Gebod van God, dat ook als een engel in de slaap kan functioneren. Wie in liefde en verantwoordelijkheid zo dicht bij de waarheid en bij Christus leeft, krijgt het als het ware ingefluisterd in zijn slaap, wat hem te doen staat . Misschien is dat wel de gerechtigheid, die overvloediger is dan die van de Schriftgeleerden en Farizeeën, de gerechtigheid om niet, zonder er beter van te worden, als het ware vanzelf, bijna onbewust gedaan. Dat alles is overigens nooit een garantie dat wij het goed doen en dat wij het goede doen, ethiek blijft een waagstuk, het waagstuk van de concrete daad, die wij in geloof en gehoorzaamheid, wetend van en hopend op vergeving moeten wagen. In navolging is Bonhoeffer die weg gegaan en het heeft hem uiteindelijk zijn leven gekost. Maar als ergens het evangeliewoord geldt, dat wie bereid is zijn leven te verliezen, dat die het zal behouden, dan wel hier: hij leeft voort, als navolger van Christus, als man die het waagde een stap te zetten, in verzet te komen, een stap verder dan de kerk, ook dan de Belijdende Kerk. Wat zullen wij dan zeggen, lieve mensen, is hij gerechtvaardigd door zijn geloof of door zijn werken? De vraag stellen, doet deze rechtvaardige uit de volkeren al tekort. Een dilemma dat de wereldkerk eeuwenlang in haar greep hield, werd door zijn theologie en meer nog door zijn voorbeeld, een heel klein beetje dichter bij een oplossing gebracht. Laten we daarachter niet teruggaan, maar voortgaan op die weg. Tegenstellingen uit het verleden overwinnen, omdat ze in het licht van de werkelijkheid in Christus eigenlijk al hebben afgedaan. Zo zou Bonhoeffer, zoals Dorothee Sölle ooit voorspelde niet de theoloog van de twintigste, maar van de eenentwintigste eeuw worden. Zo moge het zijn. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.