Preek in de Johanneskerk (Amersfoort) op 31/03/2013

Preek met Pasen in de Johanneskerk (Remonstrants-Doopsgezinde-Vrijzinnig Protestantse gemeente) te Amersfoort

Gelezen was Johannes 20, 1 -18

Lieve mensen,

Het paasverhaal van Johannes wijkt in heel veel opzichten af van dat van de andere evangelisten, ook al verwerkt Johannes ook delen van hun verhaal in zijn weergave. Een van de opvallendste verschillen is de grote rol die Johannes in zijn evangelie heeft weggelegd voor Maria van Magda­la en over haar en haar rol in het verhaal zou ik het vanmorgen met u willen hebben. Als u thuis een Rembrandt-bijbel heeft dan kent u wellicht de tekening die Rembrandt heeft gemaakt van de ontmoeting tussen Maria van Magdala en de opgestane Jezus. Toen ik de liturgie onder ogen kreeg, zag ik dat daar was gekozen voor een tekening van Ferdinand Bol, een leerling van Rembrandt, die zeker heel goed naar de tekening van Rembrandt heeft gekeken. Heel lang heft men gedacht dat ook de Bol van onze liturgie eigenlijk een Rembrandt was, maar het hardste bewijs daartegen is nu juist, dat Rembrandt nooit zichzelf kopieerde. Rembrandt en ook Bol speelt met het misver­stand, dat Maria meent dat hij de tuinman is en tekent Jezus met een hoed op en een schop in zijn hand en Maria geknield bij zijn voeten. Misschien heeft Rembrandt het evangelie van Johannes wel heel erg goed gelezen. Je krijgt vaak als je naar zijn Bijbelse taferelen kijkt de indruk dat hij het Bijbelverhaal niet alleen uit wil beelden, maar ook uit wil leggen. Johannes is namelijk de enige die bij zijn verhaal over de begrafenis van Jezus vertelt, dat Jezus begraven werd in een hof, in een tuin. Terwijl alle anderen het hebben over een graf dat in een rots was uitgehouwen, noemt Johannes die rots niet, maar alleen de hof en het feit, dat in dat graf nog nooit iemand was bijgezet. Zou Johannes wellicht die hof noemen, omdat hij weet dat hij ons verderop in het verhaal wil laten horen, dat Maria meende dat het de hovenier was? Maar als dat zo is, dan vond Johannes het dus ook een heel erg belangrijk thema en was het meer dan een vergissing van Maria, die vanwege de tranen in haar ogen niet gelijk zag, dat het Jezus was. Dan heeft Johannes een bedoeling met die tuin en herschrijft hij het paasverhaal tot wat ik met een variant op het beroemde gedicht van Van Eijk de tuinman en de dood, zou willen noe­men: het verhaal van de tuinman en het leven.

Zoals ik al zei: Johannes kent alle opstandingsverhalen en aan de kern, dat Simon Petrus en Maria van Magdala de eerste getuigen van die opstanding zijn, doet hij ook niets af, maar verder vertelt hij zijn eigen verhaal. Een verhaal, waarin naast Simon Petrus de leerling die Jezus liefhad een belangrijke rol speelt. Hij heet hier zelfs “de andere leerling, die Jezus liefhad”, wat sommigen ertoe heeft gebracht, dat behalve Johannes ook Maria van Magdala een leerling was die Jezus liefhad. Dat gaat misschien wat ver, maar zeker is wel, dat deze Maria, van wie elders verteld wordt dat Jezus bij haar zeven duivelen had uitgedreven, door Johannes een centrale rol krijgt toebedeeld. Bij het kruis stond zij er ook al, daar was ze één van de drie Maria’s, maar toen viel de volle nadruk natuurlijk op die andere Maria, de moeder van Jezus, die daar diepbedroefd bij het kruis stond, waaraan haar zoon hing. Vol­gens andere evangelisten en volgens vele paasliederen, waren het ook drie Maria’s die in de vroege paasmorgen naar het graf gingen, anderen noemen twee Maria’s en Salomé, maar Johannes heeft genoeg aan deze ene Maria, zij uit Magdala, de Magdaleense. De aanduiding Maria Magda­lena gebruik ik liever niet omdat dat Magdalena dan klinkt als een soort tweede naam, terwijl het bedoeld is om te laten horen uit welke plaats ze kwam. Iedereen kent natuurlijk inmiddels het wereldberoemd geworden verhaal van de Da Vinci Code van Dan Brown, waarin geclaimd wordt, dat Jezus een relatie onderhield met Maria van Magdala en dat deze later naar Frankrijk zou zijn gekomen en zelfs een kind van Jezus gedragen zou hebben. Al wordt dit door geen enkel oud document, zelfs niet door het gnostische Evangelie van Maria, gesteund, we mogen toch aannemen, dat Maria een bijzondere band had met Jezus. In ieder geval een zo bijzondere band dat zij samen met Jezus’ moeder bij het kruis staat en volgens alle evangelis­ten hoort bij de vrouwen die als eerste getuige zijn van de opstanding. Maria weet de tuin te vinden, en ze ziet de steen weggehaald van het graf. Maar dit veroorzaakt kennelijk geen vreugde maar grote paniek. Ze rent naar Simon Petrus en Johannes en zegt tegen hen: Ze hebben de Heer weggehaald uit het graf en we weten niet waar ze hem hebben gelegd. Dan volgt de hele scene van Johannes en Petrus die om het hardst naar het graf lopen, om zo de alleroudste paastraditie in ere te houden, die zegt: De Heer is waarlijk opgestaan en door Simon Petrus gezien.

En na dat verhaal staat opeens Maria weer bij het graf te wenen. Zoals de andere Maria van het Stabat Mater bij het kruis stond te wenen, zo staat hier nu deze Maria, hier denk ik met opzet even niet Maria van Magdala genoemd, want ze vertegenwoordigt ook het verdriet van de andere Maria’s. Daar staat ze. Ze had al zo’n verdriet om de dood van Jezus en nu is ze helemaal het spoor bijster. Van de ontdekking van Simon Petrus heeft ze kennelijk niets gehoord, want ze is nog steeds bezig met hetzelfde thema: de Heer die is weggenomen. Hààr Heer, die is weggenomen. En al huilend bukt ze zich in het graf. En zij ziet niet wat de leerlingen zien, de lege plek en de windselen die daar opgevouwen liggen, maar ze ziet twee boden in het wit. Engelen wordt er meestal vertaald, maar ik geloof niet dat het goed is om ons hier lichtwezens met vleugels voor te stellen. Ze zijn gekleed, in het wit, ze verschijnen als menselijke gestaltes. En u moet het me maar niet kwalijk nemen, ik wil best geloven dat mensen engelen ontmoeten, maar ik ga er dan wel van uit dat die engelen hen in menselijke gedaante ontmoeten. Een mens kan zomaar een bode van God worden, iemand met een boodschap van Godswege. Is het straks niet aan het eind van het verhaal Maria zelf die met een boodschap, dus als een engel, op weg gaat om het mooiste verhaal ooit verteld, het verhaal over de opstanding te gaan boodschappen? Maria herkent ze in ieder geval niet als engelen, dan had ze vast een andere vraag gesteld, of ze zou net als de getuigen in de andere opstandingsverhalen met grote vrees bevangen zijn geweest. Nee, ze heeft nog steeds maar één vraag, hoe het zit met haar Heer, die is weggehaald. En terwijl ze dit zegt draait ze zich om. Johannes tekent het heel plastisch en u moet het zich ook met de beweging erbij voorstellen. In haar grote verdriet wordt ze neer gebukt en kijkt dan het graf in en nu draait ze zich om, achterwaarts zegt Johannes, de andere kant op, met haar rug naar het graf, met haar rug naar de dood, in de richting van het leven. Ze aanschouwt Jezus, die daar staat, maar ze wist niet dat het Jezus was. Ze ziet iemand, die Jezus is, maar door haar niet als Jezus herkend wordt. Waarom? We kunnen er slechts naar raden. Vanwege haar tranen? Omdat de opgestane Jezus er toch anders uitzag dan de Jezus die ze kende? Omdat ze voor zichzelf de mogelijkheid dat een dode weer levend voor haar zou kunnen staan had uitgesloten? Jezus herhaalt wat de boden gezegd hadden. Vrouw, waarom ween je en voegt er dan nog aan toe: Wie zoek je? Niet wat zoek je, zodat ze kan zeggen, het lichaam van mijn Heer, maar wie zoek je. Heer, als u hem hebt weggedragen. Want ze denkt dat hij de hovenier is, de tuinman. En misschien heeft ze ook wel een beetje gelijk. De bomen zingen in de tuin, dichtte Tom Naastepad. Terug in de tuin van Eden, als in de dagen van het begin. Een nieuwe kans, een nieuwe schepping en de opgestane mens, de nieuwe adam, als de tuinman, als de beheerder van deze nieuwe schepping. Het is ook een beetje het Bijbelse beeld van het Hooglied, in de synagoge, de feestrol voor het Paasfeest. Daar gaat de bruid dolend rond door de tuin op zoek naar haar geliefde. Jezus zegt haar: Maria! Hij noemt haar naam. Meer is niet nodig. Is het niet ook de evangelist Johannes die Jezus laat zeggen: ik ben de goede herder en mijn schapen kennen mijn stem. Maria herkent zijn stem. Wat er allemaal precies wel en niet gebeurd is in die ene nacht, Johannes beschrijft het niet en ook de andere evangelisten geven er een weinig helder beeld van, maar een ding is zeker: Maria wordt nog steeds aangesproken door Jezus, ze hoort zijn stem nog, ze hoort zijn stem weer. Rabbouni, mijn rabbi, mijn leermeester. Dat betekent “lieve meester” vertaalt Jan Nieuwenhuis. En dat is ook wel goed, want dat “mijn” wat in de toevoeging zit, dus niet Rabbi, maar Rabbouni, heeft iets teders. U kunt bijvoorbeeld over Alke zeggen dat is de dominee, maar als u zegt: “dat is mijn dominee” dan klinkt dat opeens veel intiemer. Zo zegt Maria: Mijn meester, mijn rabbi, lieve meester. Ik dacht dat ik u kwijt was, maar u bent het, want u spreekt me aan.  Wellicht, dat ze – zoals Rem­brandt haar schilderde, voor hem neerge­knield is en hem bij zijn voeten vast wilde houden. Dezelfde voeten die ze met mirre had gezalfd en met haar haren afgedroogd. Misschien dat Jezus daarom zegt “houdt mij niet vast”. Hij is niet opge­staan, om gewoon opnieuw bij haar en bij zijn leerlingen te zijn, zoals hij dat voor zijn dood was. Opstanding is niet, gewoon weer verder gaan met leven. In die zin bestaat er geen opstan­ding. Opstanding is een ander leven beginnen. Voor Jezus is dat “opgaan naar de Vader”. Zo was heel het lijdensverhaal bij Johannes begonnen op de avond voor zijn dood, toen Jezus wist dat hij uit deze wereld over zou gaan naar de Vader. Zijn Vader is ook Onze Vader. Zijn God is onze God. Pasen gaat over de opstanding van Jezus, maar Pasen is ook het verhaal dat definitief voor ons duidelijk wil maken wie of wat God is: de God van Jezus, de God van de opstan­ding, de God van de liefde ten einde toe. De God, die niet accepteert dat de machten ons dreigen met de dood, maar de dood overwint, opdat het mensenkind, zijn lieve kind, maar in hem alle mensenkinderen, zullen leven. De God van de opstanding is de God van de opstand tegen de dood. De God die ons oproept, om ons er niet bij neer te leggen, dat er continenten zijn, waar van elke twee kinderen er één sterft. We kunnen niet vrolijk zingen over Christus onze Heer, die verrees, als we ons niet willen inzetten voor de verrijzenis van het geknechte mensenkind in Syrië, Afghanistan, het Palestijnse vluchtelingenkamp of waar ook ter wereld. Onze lieve meester heeft ons een weg gewezen, opdat wat hij voor ons heeft gedaan, wij ook voor anderen zouden doen. De weg van de liefde ten einde toe, de weg die zelfs door de dood, door de moord op Golgotha, niet gestopt kon worden, is de weg waarop we geroepen zijn hem na te volgen. Ik heb u, zo sprak Jezus aan de tafel van het laatste avond maal, aan de tafel waar hij de voeten van zijn leerlingen heeft gewassen, een voorbeeld gegeven, opdat zoals ik jullie heb gedaan, ook jullie zullen doen. Die opdracht staat, het is onze taak in de wereld. Daartoe is hij opgestaan, om zijn leerlingen voor te gaan op hun weg door de wereld, de weg van de liefde, de weg van God. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.