Preek in de Muiderkerk op 14/5/2015

Preek in de Muiderkerk op 14 mei 2015 (Hemelvaartsdag).

Gelezen werd Ezechiël 1, 1-5a en 26-28a en Luc. 24, 49-53

Gemeente van Christus,

In de tijd dat ik dominee was van de Amstelkerk hielden we nooit diensten op Hemelvaartsdag en toen ik dominee in Noord was werd er elk jaar één van de kerken uitgekozen waar een oecumenische viering was. Ik was één keer liturg. En zo preek ik na drieëndertig jaar predikantschap voor het eerst van mijn leven op Hemelvaartsdag. Moet dat wel, dienst op Hemelvaartsdag? Of kunnen we dat problematische gegeven, waar we maar weinig raad mee weten maar beter overslaan? Zelf vond ik het spannend om met die vraag geconfronteerd te zijn en ik bedacht, dat als we er als christelijke kerken niets mee doen, dat het dan wel zo reëel zou zijn om deze vrije dag in te leveren ten gunste van laten we zeggen het Suikerfeest, waar moslims meer werk van maken dan wij van Hemelvaartsdag. Maar als we het wel serieus nemen, waar hebben we het dan over? Het woord hemelvaart is geboren in een tijd dat wij ons het universum simpel voorstelden als een wereld beneden, die we aarde noemden en een wereld boven die we hemel noemden en eventueel nog een onderwereld, die daar weer onder lag. De later ontstane idee, dat mensen na hun dood naar de hemel gingen, gold toen nog niet. Zeggen dat iemand naar de hemel was gegaan, betekende dus niet, dat iemand was overleden en nu hierboven was, maar dat iemand weggenomen was uit de wereld beneden en opgenomen in de wereld boven, de wereld van God of van de goden. De Joden kenden het verhaal van de hemelvaart van Elia en daar wordt ook wel aan gerefereerd, maar ze kenden ook de verhalen van Ezechiël en Daniël, waar sprake is van “iemand als een mensenzoon” die verschijnt op de wolken. Heel bijzonder is overigens, dat we het hele Hemelvaartsverhaal en daarmee dus ook de Hemelvaartsdag als christelijke feestdag uitsluitend te danken hebben aan de evangelist Lucas, die als enige dit verhaal heeft. Hij vertelt het zelfs twee keer. Zoals u weet schrijft Lucas een boek, dat uit twee delen bestaat. Eerst het evangelie en vervolgens de Handelingen. Het Hemelvaartsverhaal is het laatste verhaal uit het evangelie en het eerste uit Handelingen en slaat daarmee de brug tussen het eerste en het tweede deel van zijn boek. De verhoogde Christus vormt de overgang van het verhaal over Jezus en het verhaal over de leerlingen van Jezus. Misschien is dat een betere aanduiding voor het verhaal: de verhoging van Christus. Die verhoging wordt door Lucas plastisch voorgesteld met twee werkwoorden: Jezus ging weg en hij werd omhooggedragen. Voor dat ‘weggaan’ gebruikt Lucas een woord, dat wij als leenwoord uit het Grieks ook kennen, di-histèmi, waarvan onze woorden distantie en distantiëren zijn afgeleid. Je kunt natuurlijk niet vertalen, dat Jezus zich distantieert of afstand neemt van zijn leerlingen, want dat wordt zeker niet bedoeld, maar wel wordt daarmee gezegd, dat hij op afstand komt te staan. Dat is het eerste wat we moeten leren, als we proberen de betekenis van het Hemelvaartsverhaal te begrijpen ook wanneer we dat niet of niet meer als letterlijk zo gebeurd kunnen begrijpen: Jezus plaatst zichzelf op afstand. Hij draagt als het ware de verantwoordelijkheid over. Dinsdagavond zag ik op het journaal de overdracht van het fractieleiderschap van Groen Links van Bram van Ojik aan Jesse Klaver. Voor het oog van de televisie en dus van de hele natie, omhelst Van Ojik de dertig jaar jongere Klaver uiterst hartelijk. Als je goed keek, dan zag je dat het niet een formele omarming was, maar dat Van Ojik zijn opvolger werkelijk op de beide wangen kust, zoals een vader zijn zoon kust. Het is een zegenend gebaar: Nu is het jouw beurt, jongen. Je kunt het, ga ervoor! En hij kondigt aan dat hij zelf opstapt uit de fractie. Hij neemt afstand, gunt zijn opvolger de ruimte. Kijk zoiets lees ik in de distantie van Jezus. Hij gaat weg om ruimte voor zijn leerlingen en volgelingen te maken. Op hen komt het nu aan. Of de opgestane Jezus nog voort zal leven, ook als hij niet meer in hun midden is: van hen zal het afhangen. En dan is er dat andere woord: “omhoogdragen”. De meeste vertalingen hebben hier, dat hij werd ‘opgenomen’ in de hemel. Dat opnemen suggereert of het de gewoonste zaak van de wereld is, maar dat is – denk ik – niet juist. Het woord dat Lucas hier gebruikt komt in zijn evangelie maar één keer voor. Als Lucas het verhaal over de hemelvaart in het boek Handelingen nog een keer vertelt dan gebruikt hij een ander woord, dat misschien wel met ‘opgenomen’ vertaald zou kunnen worden, maar hier gebruikt hij een woord, dat zo iets als ‘mee omhoog nemen’ of ‘omhoog dragen’ betekent. Ik vermoed dat Lucas dat doet om een verband te leggen met het verhaal over de “verheerlijking op de berg”. Daar zijn het de leerlingen, dat wil zeggen de drie, Johannes, Jacobus en Petrus, die mee omhoog worden genomen naar de berg der verheerlijking. Ik denk, dat Lucas ons daardoor uit wil leggen, wat hij bedoelt met die ten hemel opneming. Even voor de helderheid – zo goed als ik denk dat wij in de regel proberen ons deze verhalen symbolisch voor te stellen, dat wil zeggen, dat we meer gericht zijn op de vraag wat ons hiermee gezegd wil worden, dan op de vraag wat er precies gebeurd is, zo ben ik ervan overtuigd, dat Lucas, levend in een wereld van een andere tijd, het verhaal letterlijk heeft bedoeld, maar evengoed woorden kiest, die ons duidelijk willen maken, hoe we die ten hemel opneming moeten begrijpen. Opneming in de hemel is in de eerste plaats verheerlijking, verhoging. Het verhaal van Jezus, het verhaal dat zijn leerlingen van dichtbij hebben meegemaakt, dat verhaal is op een hoger plan gebracht. Het verhaal is literatuur geworden. Het is een verhaal geworden, dat zijn betekenis heeft voor mensen, ongeacht of ze het wel of niet zelf hebben meegemaakt, een verhaal waarin ze zich in kunnen leven en waarmee ze zelf aan de slag kunnen. Dat verhaal moet nu de wereld over. Daarover zal Lucas’ tweede boek gaan, hoe dit verhaal van Jeruzalem naar Rome gaat, naar het centrum van de wereld. Waar Jezus niet meer lijfelijk aanwezig is, daar moet zijn lichaam existeren als gemeente. Niet alleen moeten zij dat verhaal van Jezus overbrengen, zij moeten dat verhaal ook leven, het moet aan hen afgelezen kunnen worden.

Dat is natuurlijk in principe teveel gevraagd. Dat kunnen die elf Joodse mannen en hun vrienden en vriendinnen niet, dat kan de kerk niet, dat kunnen ook wij als gemeente van Christus niet. Maar ze zijn niet aan hun lot overgelaten. Ook dat wordt bedoeld met de verhoging van Christus, dat hij op een andere, hogere en heerlijkere manier bij hen aanwezig zal zijn. Nu hij in de geest bij hen aanwezig is, kan hij hun niet meer ontnomen worden. En zie, ik zend over jullie de belofte van mijn Vader. Wat is dat de, de belofte van mijn Vader. Wij denken natuurlijk onmiddellijk: dat is de Heilige Geest, die met Pinksteren zal worden uitgestort, maar dat staat er niet, er staat: de belofte van mijn Vader. In het volgende Hemelvaartsverhaal, dat van Handelingen wordt wel gesproken over “de kracht van de Heilige Geest”. Dat had Lucas ook hier kunnen zeggen, maar hier heeft hij het over de belofte van de Vader. En dat woord ‘belofte’ is ook een woord, dat Lucas alleen hier gebruikt in zijn evangelie. De belofte van de Vader, zou dat niet ook heel Tenach, het beloftevolle verhaal van tora en profeten kunnen zijn. Die belofte geldt nog steeds. Ja die belofte heeft nieuwe betekenis gekregen, het is de belofte van de Vader van Jezus Christus geworden. De belofte van het goede leven op onze aarde, wanneer we leven naar wat ons in Tora en profeten wordt geleerd, die belofte is niet opgeheven, maar die belofte heeft nu een extra aspect gekregen. Van die belofte wordt ons gezegd, dat we aan het verhaal van Jezus Messias kunnen leren, dat het echt kan. Daarvoor hebben we kracht uit den hoge nodig. En daarmee wordt zeker de Heilige Geest bedoeld. Niet als iets totaal nieuws, een soort extraatje voor christenen, maar als de kracht van Gods wonderbare aanwezigheid in onze wereld, zoals die vanaf den beginne is bedoeld, maar die nu ook mag gelden voor ons, die in Jezus Christus het verhaal van deze gans andere God, van de God van Israël hebben vernomen. Hij staat op afstand en hij is omhooggedragen. En dat gebeurt, terwijl hij zijn leerlingen zegent. Dat is de zegen, die hij ons meegeeft: Hij geeft ons de ruimte, maar hij is in de geest steeds aanwezig. Niet als het boze oog, dat vaststelt, wat wij allemaal verkeerd doen, maar in de gestalte van de Heilige Geest, van de Trooster, de Geest van liefde en waarheid. Graag eindig ik met een gedicht van mijn vroegere collega Jaap Zijlstra:

 

Hij stond met beide benen op de grond

Keek dwars door alle vrome onzin heen

Hielp armen en vertrapten op de been

En gaf de uitbuiters het volle pond.

 

Het koninkrijk dat hem voor ogen stond,

Was niet van deze aarde, hij zei neen

Tegen wat wijs en eerbiedwaardig scheen

Maar stug het recht van de geringe schond

 

Wij hebben hem als oud vuil weggedaan,

Tussen hemel en aarde kwam hij te hangen,

Dat was het begin van zijn hemelvaart.

Dat koninkrijk van hem stond ons niet aan –

Zing dus vandaag geen liedjes van verlangen –

Wij veegden het met liefde van de kaart.

 

Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.