Kontekstueel 29/5 (mei 2015): Bonhoeffer en Visser ’t Hooft

Artikel in Kontekstueel, tijdschrift voor gereformeerd belijden nu. Nummer 29/5 (mei 2015) was geheel gewijd aan Dietrich Bonhoeffer i.v.m. zijn zeventigste sterfdag op 9 april.

Dietrich Bonhoeffer en Willem Visser ’t Hooft

In de periode (vanaf het najaar van 1940 tot aan zijn arrestatie in april 1943) dat Dietrich Bonhoeffer om een oproep voor actieve dienst in het Duitse leger te voorkomen, verbonden is aan de Abwehr (de contraspionagedienst van het leger), heeft hij drie reizen naar Zwitserland gemaakt. Op elk van deze reizen heeft hij Karl Barth ontmoet en de gesprekken[i] met hem zijn van grote invloed geweest op de ontwikkeling van zijn Ethik. Maar tijdens de beide eerste reizen (in maart en in september 1941) heeft hij daarnaast ook uitvoerig gesproken met Willem Visser ‘t Hooft[ii]. Deze ontmoetingen zijn daarom van groot belang, omdat die niet alleen eveneens invloed hebben gehad op zijn ethiek[iii], maar tevens iets duidelijk maken van de manier, waarop Bonhoeffer zijn oecumenische contacten gebruikte voor de opdrachten, die hij formeel van de Abwehr, maar informeel van de militaire verzetsgroep onder leiding van Oster en Canaris kreeg. De grote vraag voor de verzetsgroep was: wat gebeurt er, wanneer wij erin zouden slagen om Hitler uit de weg te ruimen? Zouden de Geallieerden dan bereid zijn een onmiddellijke wapenstilstand te ondertekenen en met een nieuwe regering in Duitsland te onderhandelen over de voorwaarden voor vrede? Om daar meer helderheid over te krijgen, zou men in de eerste plaats in Londen natuurlijk op de hoogte moeten worden gebracht van het feit, dat er zo’n verzetsgroep bestaat en ervan overtuigd, dat de geplande staatsgreep van deze groep kans van slagen heeft. Via zijn contacten in Genève zou Bonhoeffer George Bell, de bisschop van Chicester en voorzitter van de oecumenische raad voor Life and Work, kunnen bereiken, die vanaf 1937 zitting heeft in het Britse Hogerhuis. Deze informatievoorziening zou, omdat ze erop gericht is de publieke opinie te beïnvloeden en dus niet binnenskamers te blijven, zo in zijn werk moeten gaan, dat de identiteit van de informatiebron (en daarmee het dubbelleven van Bonhoeffer) niet onthuld wordt, omdat Bonhoeffer anders niet naar Duitsland terug zou kunnen gaan. Tijdens het eerste bezoek in maart ’41 informeert Bonhoeffer Visser ’t Hooft (en ook Adolf Freudenberg, die zich in Genève bezig houdt met vluchtelingenwerk) uitvoerig over de situatie in Duitsland. Op basis daarvan stuurt Visser ’t Hooft een bericht naar Engeland (‘Notes on the state of the church in Europe’), waarin in de paragraaf over Duitsland o.a. Niemöller, Wurm en Marahrens met name worden genoemd, maar de naam van de informant nadrukkelijk verzwegen wordt[iv]. Hij bespreekt dit ook uitvoerig met zijn collega op het secretariaat van de Wereldraad William Paton[v], die daarover in de zomer van 1941 bij de SCM-Press een boek publiceert: The Church and the New Order[vi]. In dit boek wordt een poging gedaan, om te bedenken hoe het zou moeten gaan na het einde van de oorlog. Er worden doelen gesteld voor vrede (‘peace aims’) en er wordt uitvoerig geanalyseerd, hoe Europa in deze benarde situatie terecht is gekomen. De vooroorlogse status-quo noemt Paton met een citaat van een niet bij name genoemde zwarte predikant uit Amerika: “the mess we are in”. Vervolgens formuleert hij met uitvoerige citaten van kerkleiders en de door hem buitengewoon gewaardeerde president Roosevelt de uitgangspunten van de nagestreefde nieuwe orde en welke stappen er genomen moeten worden om die te bereiken. In grote lijnen is Bonhoeffer niet ongelukkig met dit boek, maar er schuilt een opvatting in, die hem niet zint. Deze komt het helderst tot uitdrukking in een voetnoot op pag. 75 van het boek: “It may be urged as conceivable that the totalitarian systems might collapse from internal causes, but there seems little hope that the anti-totalitarian forces which exist can become effective except after a major reverse”. Begin september ontving Visser ’t Hooft het boek in Genève en tijdens zijn tweede Zwitserland-reis in diezelfde maand bestuderen Bonhoeffer en Visser ’t Hooft dit boek en besluiten het te gebruiken als mogelijkheid om een ander geluid in Engeland te laten klinken. Dat het boek van Paton veel minder wijd werd verbreid dan gehoopt was en dat dus ook de discussie erover niet al te veel aandacht kreeg in de Engelse pers, konden zij natuurlijk niet weten. Nog in Genève schrijft Bonhoeffer een commentaar op het boek, getiteld: “Gedanken zu William Patons Schrift ‘The Church and the New Order’”. Dit memorandum van Bonhoeffer wordt niet gepubliceerd, maar op basis van dit memorandum schrijft Visser ’t Hooft een wat uitvoeriger artikel met als titel “The Church and the New Order in Europe”, dat onder zijn naam wordt gepubliceerd, al begint hij met de volgende formulering[vii]: “De volgende overwegingen over het vraagstuk van de naoorlogse orde in Europa representeert het denken van twee christenen van twee naties die tegenover elkaar staan in deze oorlog.” Het bijzondere van deze werkwijze is, dat Bonhoeffer zich nu vrijmoediger uit kan spreken over de situatie in Duitsland dan hij zelfs in de formuleringen van zijn Ethik kon doen. Bonhoeffer begint met zijn respect uit te spreken voor het werk van Paton en wijst op het belang van het nu al denken over de periode na de oorlog. Duitsland, zegt hij, is daar op dat moment niet aan toe. Men voelt zich zo volstrekt onzeker over alles, dat men geen moment nadenkt over de toekomst, “wat op zijn beurt een sterk apocalyptische houding  tot gevolg heeft”. Het spreken door de nazi’s over een duizendjarig rijk heeft natuurlijk apocalyptische trekken, maar dat geldt ook voor die tegenstanders, die alleen maar de complete ondergang van de westerse beschaving voor ogen hebben. En dan komt hij in reactie op de door Paton geformuleerde vredesdoeleinden snel ter zake. De eerder geciteerde voetnoot van Paton stond bij een opmerking in de tekst: “The first point means in effect that there must be victory”[viii]. En dat is nu precies waar Bonhoeffer over valt. Hij heeft zich in grote lijnen geïdentificeerd met de verzetsgroep van Oster en Canaris. Binnen deze groep van hoge officieren en vooraanstaande, ten dele adellijke Duitsers is naast hun afkeer van het nationaalsocialisme het belangrijkste argument om een staatsgreep voor te bereiden het voorkomen van een desastreuze Duitse nederlaag, met mogelijk nog ernstiger gevolgen voor het land dan die van de Eerste Wereldoorlog. Het is duidelijk dat binnen deze groep het vooruitzicht van een onvoorwaardelijke overgave en een totale ontwapening het enthousiasme voor een staatsgreep niet zal vergroten. Bonhoeffer, die zelf al heel lang heeft begrepen, dat hij niet anders kan doen dan hopen op een nederlaag van zijn land, formuleert voorzichtig: “desondanks moet duidelijk zijn, dat de recent door de Engelse radiopropaganda sterk benadrukte eis van een eenzijdige ontwapening van Duitsland een ongunstige uitwerking heeft op de situatie in Duitsland. Omdat als je de verschillende krachten in ogenschouw neemt uitsluitend het militaire apparaat in staat is het huidige regime terzijde te schuiven (iedere opstand van arbeiders zou door de SS bloedig worden neergeslagen), zou men daar rekening mee moeten houden bij het bekendmaken van de vredesdoelen.” Visser ’t Hooft formuleert dit zo mogelijk nog helderder en directer (met instemming van Bonhoeffer): “De houding van de belangrijkste groepen die tegen het regime zijn, maar die tegelijkertijd goede patriotten zijn, hangt af van het antwoord op de vraag: hoe zal Duitsland worden behandeld wanneer het de oorlog verliest?” Wie dit leest (althans wie enigszins ingevoerd is in de thematiek), begrijpt natuurlijk gelijk: hier wordt niet een boek van Paton gerecenseerd, hier wordt een voorstel tot onderhandelen gedaan. Het is uitstekend als Paton het leest (hij zal het ook lezen en zeer begripvol reageren), maar nog belangrijker is het dat deze ‘recensie’ onder ogen van bisschop Bell en daarmee in de hoogste politiek kringen van Engeland terecht komt. In grote lijnen formuleert Visser ’t Hooft in dezelfde geest en stijl als Bonhoeffer deed in zijn memorandum, maar er is één opvallend verschil, wat mij althans als iemand die zich uitvoerig met Bonhoeffers ethiek heeft bezig gehouden, onmiddellijk opviel. Waar hij reageert op Patons hoofdstuk over ‘The chaos behind the war’, heeft hij het over – en daarbij citeert hij zichzelf uit al wel door hem geschreven, maar vanzelfsprekend nog niet gepubliceerde fragmenten uit de Ethik – ‘das Chaos der ethischen Begriffe’. Visser ’t Hooft neemt deze formulering niet over, maar spreekt over ‘moral confusion’. Ik sluit niet uit, dat achter deze verschillende formuleringen ook verschillende opvattingen schuilgaan. Paton beschrijft in het desbetreffende hoofdstuk wat hij beschouwt als de morele neergang (en secularisering) in de tijd van de Weimar-republiek. Hij ziet het nationaalsocialisme als de laatste etappe van een al eerder ingezet en steeds verder doorgevoerd afscheid van het traditionele geloof in God, zoals dat altijd had bestaan in het christelijke Europa[ix]. Bonhoeffer gaat hier niet uitvoerig op in, maar maakt wel duidelijk dat hij deze opvatting niet deelt als hij schrijft: “De chaos van de ethische begrippen[x] in Duitsland is niet zo zeer ontstaan door de openlijk verklaarde vijandschap tegen de christelijke ethiek – die is veeleer verhelderend en in zoverre welkom[xi]-; de diepste oorzaak van de ethische verwarring ligt eerder in het feit, dat de opperste ongerechtigheid, zoals die door het nationaalsocialistische regime wordt belichaamd, zich kon kleden in het gewaad van de relatieve historische en sociale gerechtigheid.” En dan legt hij uit dat Hitler zich mede als een “satan in de gestalte van de engel van het licht” door het optreden van de geallieerden. In de hele periode van de Weimarrepubliek viel er over de bepalingen van het verdrag van Versailles niet te onderhandelen, Duitsland zou bloeden tot de laatste cent, maar met dat Hitler aan de macht kwam, kwam opeens alles op losse schroeven te staan. Het Saarland werd weer Duits, waar Duitsland in gebreke bleef bij het verrichten van herstelbetalingen, werd daar niet moeilijk over gedaan en uiteindelijk kon hij ongestraft de vroeger Duitse gebieden en soms ook meer dan dat terugnemen. Bonhoeffer is hier ongehoord scherp (Visser ’t Hooft zwakt het – opnieuw met instemming van Bonhoeffer – in zijn bewerking af en dat zal wel dienstbaar zijn geweest aan de diplomatieke bedoeling) als hij schrijft: “Dat het Hitler mogelijk werd, zich te presenteren als de volstrekker van een relatieve historische gerechtigheid, ligt niet in het geringste in de bereidwilligheid van Engeland om aan Hitler vanaf 1933 als die concessies te doen, die het aan de Weimarrepubliek had geweigerd. Daardoor stond Engeland – daarin zeker gesterkt door de loyaliteit van wijde kerkelijke kringen in Duitsland – aan de kant van Hitler en tegenover zijn binnenlandse oppositie”. Het zijn deze formuleringen, die verhelderend zijn voor het verstaan van Bonhoeffers ethiek. Daarom heeft hij het daar niet over een ‘morele verwarring’ of over de ‘chaos die aan de oorlog voorafging’ maar over de ‘chaos van de ethische begrippen’. Het is inderdaad maar een kleine schare die doorzag, dat hier een satan in de gestalte van een engel van het licht verscheen, maar Bonhoeffer hoorde bij die kleine schare en was zich daarvan bewust. Hij kan hier – ook in zijn ethiek – niet openlijk over spreken of schrijven (hij kon überhaupt niet openlijk spreken of schrijven, want hij had een ‘spreek- en schrijfverbod voor het hele Duitse Rijk’), maar hij benut de mogelijkheden van zijn reizen naar het buitenland en het dubbelleven, dat hij leidt als agent van de Abwehr, om deze waarheid in ieder geval in het buitenland bekend te laten worden. En verbonden als hij is met de militaire verzetsbeweging, hoopt hij dat deze kennis in met name Engeland ertoe zal leiden, dat ze die verdisconteren in hun benadering van wat er na de oorlog zou moeten gebeuren.


[i] Dietrich Bonhoeffer, Schweizer Korrespondenz 1941-42. Im Gespräch mit Karl Barth. Herausgegeben und kommentiert von Eberhard Bethge, Theologische Existenz Heute nr. 214, München 1982. Hierin lezen we onder andere, dat Bonhoeffer zich in heeft gespannen om Barth samen met Wilhelm Vischer en Alfred de Quervain een ‘Weihnachtsheft’ te laten schrijven als hart onder de riem voor de Bekennende Kirche (of althans dat deel van de Bekennende Kirche dat nog steeds iets opheeft met de theologie van Barth. Het thema voor Barth zou zijn geweest: ‘christliche Verantwortung’, het sleutelwoord voor de ethiek, die Bonhoeffer aan het schrijven is.

[ii] Zij kenden elkaar van eerdere oecumenische conferenties. Behalve in Bethges grote biografie (Eberhard Bethge, Dietrich Bonhoeffer, Eine Biographie, 9e druk München 2005) valt hierover ook te lezen in de memoires van Visser ’t Hooft (W.A. Visser ’t Hooft, Memoires, Amsterdam/Brussel 1971)

[iii] Vooral voor het hoofdstuk over de ‘Möglichkeit des Wortes der Kirche aan die Welt’ (DBW 6, Ethik, München 1992, pag. 354-364, ned. vert. Aanzetten voor een ethiek, Zoetermeer 2012, pag. 253-260)

[iv] In een brief aan Bethge van 5 juni 1961 schrijft Visser ’t Hooft: Es handelt sich um “’Notes’, die ich Ende März 1941 nach England schickte. Der Teil über Deutschland reflektiert sicher die Gespräche mit Dietrich“. (DBW 16, pag. 166)

[v] William Paton (1886-1943) had een groot aandeel in de wederopbouw van de Student Christian Movement in Engeland na 1910 en werd nadat hij geruime tijd in India had gewerkt (waar hij o.a. van 1922 tot 1926 de eerste secretaris was van de Nationale Raad van Kerken in India) secretaris van de Wereldzendingsbond. Omdat het in de bedoeling lag, dat deze uiteindelijk geïntegreerd zou worden in de Wereldraad van Kerk (wat uiteindelijk pas in 1961 gerealiseerd zou worden) werd hij als collega van Visser ’t Hooft ook toegevoegd aan het secretariaat van de Wereldraad van Kerken in oprichting.

[vi] William Paton, The Church and the New Order, London 1941.

[vii] Vanaf nu worden in dit artikel de citaten uit het memorandum van Bonhoeffer en uit het artikel van Visser ’t Hooft in vertaling weergegeven. Het oorspronkelijke Duits van Bonhoeffer en het oorspronkelijke Engels van Visser ’t Hooft zijn beide te vinden in DBW 16, respectievelijk pag. 536-541 en 541-549. Waar sprake is van letterlijke aanhaling wordt dit met dubbele aanhalingstekens aangegeven.

[viii] Paton, The Church and the New Order, pag. 75.

[ix] Opvallend is dat deze opvatting na de oorlog ook werd verdedigd door christenen in Duitsland. Degene die hiervoor de toon zette was Walter Künneth met zijn in 1947 verschenen boek Der Große Abfall.

[x] DBW verwijst hier naar Ethik, pag. 379, omdat daar de term “ethische chaos” voorkomt, maar inhoudelijk is dit toch vooral een verheldering van wat hij schrijft in het hoofdstuk over de ‘Ethik als Gestaltung’, waar hij het heeft over “het boze in de gestalte van het licht”.

[xi] Volgens mij bedoelt Bonhoeffer hier te zeggen: Zeiden ze maar openlijk dat ze lak hebben aan Decaloog of Bergrede, maar in plaats daarvan hebben we te maken met een Führer, die zegt ‘het werk des Heren’ uit te voeren.

 

Dr. Wilken Veen (1953) is sinds 1982 predikant van de Protestantse Kerk van Amsterdam, als wijkpredikant in de Amstelkerk (tot 1997) en Amsterdam-Noord (tot 2008) en sinds 2006 als predikant voor Leerhuiswerk voor de PKA in haar geheel. Hij promoveerde in 1991 op een studie over de Duitse Kerkstrijd (Collaboratie en Onderwerping, het Duitse protestantisme in 1933) en schreef o.a. een boekje over de theologie van Bonhoeffer (Dietrich Bonhoeffer, een stap verder dan de kerk) en vertaalde samen met Gerard den Hertog de Ethik van Bonhoeffer (Aanzetten voor een ethiek).

 

Dit bericht is geplaatst in Publicaties. Bookmark de permalink.