Preek in de Muiderkerk 10/4/2016

Preek in de Muiderkerk op zondag 10 april 2016 (Misericordia Domini)

Gelezen werd: Jeremia 32, 36-41 en Lucas 24, 36-48

Lieve gemeente,

In de orde van dienst van vorige week die ik toegestuurd kreeg, zag ik dat toen niet volgens het rooster het voorafgaande gedeelte over de Emmausgangers is gelezen. Ik moet het vandaag dus hebben over het tweede gedeelte van een verhaal, waarvan jullie de eerste helft gemist hebben. Gelukkig is het verhaal van de Emmausgangers – veel meer dan dit van vandaag – een dusdanig bekend verhaal, dat ik bijna mocht veronderstellen, dat jullie het wel kenden. Maar om het nog even op te halen heb ik dat verhaal aan de kinderen verteld. Daar spraken die leerlingen dus over, over wat ze hebben gehoord van de Emmausgangers, dat hij met hen mee is gelopen en dat hij hun onderweg de Schriften heeft uitgelegd en dat hun ogen zijn geopend toen hij met hen het brood brak. In het breken van het brood hebben ze hem herkend. Het verhaal heeft een liturgische setting. Het gaat erover hoe wij de aanwezigheid van Jezus kunnen ervaren ook nu hij niet meer in ons midden is. Het is in het breken van het brood. Dat wordt wat mij betreft niet al te sacramentaal uitgelegd. Natuurlijk zal de vroege gemeente waar Lucas zijn verhaal over Jezus voor schreef gedacht hebben aan de eucharistie, maar die eucharistie in de eerste gemeente moet u zich toch vooral voorstellen als de gezamenlijke maaltijd van de gemeenteleden. Wat mij betreft mag u dus even goed aan een gemeentemaaltijd als aan een avondmaal denken. Waar die gemeenschap werkelijk beleefd wordt, daar is hij zelf in hun midden. Ik zou natuurlijk correct en formeel kunnen zeggen: daar is hij als het ware zelf in hun midden, maar dat is wel erg prozaïsch, het gaat om de beleving, en die beleving is echt. Nu is daar vanaf het allereerste begin verschillend over gedacht en dat heeft ook geresulteerd in hele verschillende verhalen over zijn verschijningen. Mattheus vertelt er helemaal niet over. Marcus heeft het over drie verschijningen, eerst aan Maria, dan aan twee mensen onderweg en tenslotte aan de elf. Het lijkt alsof Lucas, deze summiere aanduiding van Marcus heeft opgepakt om in drie uitvoerige verhalen uit te werken. Johannes mist het verhaal van de Emmaüsgangers, maar vertelt van drie verschillende verschijningen aan de leerlingen, eerst aan de tien, dan aan de elf als ook Thomas erbij is en tenslotte aan het meer van Tiberias, waar hij net als in ons verhaal brood en vis eet. Johannes vertelt nadrukkelijk, dat Jezus verschijnt terwijl de deur gesloten was, daarmee suggererend, dat zijn lichaam toch van een andere aard was geworden, terwijl Lucas dat niet vertelt en er alle nadruk op wil leggen, dat hij het echt is, dat hij geen geest is. Wat daarmee volgens mij vooral gezegd wil worden is, dat je de aanwezigheid van Jezus in het midden van zijn gemeente niet af moet doen als verbeelding. Het gaat echt ergens over, het doet wat met de mensen. De Franse filosoof Alain Badiou heeft als niet gelovig, postmodern denker een boek over Paulus geschreven. In zijn filosofie speelt het begrip évenement, event, een belangrijke rol. Een gebeurtenis is op zichzelf nog geen evenement, pas als het verteld wordt en er betekenis aan wordt gegeven wordt het dat en hoe meer betekenis eraan gegeven wordt hoe groter dit evenement wordt. Voor Badiou is Paulus degene die de opstanding van Christus (overigens zonder een later verhaal over een leeg graf) tot een evenement, tot een gebeuren dat de geschiedenis ingrijpend heeft veranderd, gemaakt. Zo werkt geschiedenis, het is een historie, iets dat verteld wordt. Als het niet verteld wordt, wil dat niet zeggen dat het niet gebeurd is, maar het had dan net zo goed niet gebeurd kunnen zijn, want als het niet verteld wordt, raakt het vergeten. Op 3 mei aanstaande komt bij mij in het leerhuis Paul van Tongeren vertellen over zijn tante Jacoba van Tongeren. Zij was de door de Duitsers nooit gevonden nummer 2000, de leidster van de verzetsgroep Biblia 2000, die gelieerd was aan onze Hervormde Gemeente Amsterdam. Maar na de oorlog kwam er wel een monument voor Van Randwijk, de leider van de Vrij Nederlandgroep, maar Jacoba van Tongeren, misschien in heel Nederland wel de enige vrouw die leiding heeft gegeven aan een zo grote verzetsgroep, werd vergeten, ook door onze kerk. Hoewel ik kerkhistoricus ben en over de kerk in de Tweede Wereldoorlog heb gepubliceerd, had ik in meer dan dertig jaar predikantschap in Amsterdam, nooit iets over haar gehoord of gelezen. Totdat begin vorig jaar haar neef besloot de dagboeken van zijn tante uit te geven en ook het door hem gereconstrueerde verhaal van de Groep 2000 op te schrijven. Inmiddels heeft het boek een vierde druk, heeft het verzetsmuseum zich ontfermd over de nalatenschap van Jacoba van Tongeren en is er in Nieuw West een brug naar haar vernoemd. Vergeten is ballingschap, gedenken bevrijding! Opstanding moet gevierd worden, het verhaal over de opstanding moet verteld worden, want zonder dat verhaal, zonder dat het levend wordt gehouden is het niet eens meer van belang om je af te vragen of het echt gebeurd is. Het moet beleefd, het moet gevoeld worden, betast me maar, ik ben het echt! Hij vraagt om iets te eten en hij eet voor hun ogen een moot gebakken vis. Lucas wil nog eens benadrukken hoe echt het is. Een geest kan niet eten, want hij heeft geen lichaam. Hij eet brood met de Emmaüsgangers en vis met de leerlingen. De vijf broden en twee vissen staan hen weer helder voor de geest. Daar leren we het: in de vijf boeken van Mozes, in de profeten en in de psalmen. Geeft gij hen te eten, luidde toen de opdracht. Hoe moeten ze die opdracht nu begrijpen, hoe moeten ze dit wonder van de opstanding begrijpen, waar ze zelfs in hun vreugde nog maar nauwelijks in geloven  kunnen. Zoals aan de Emmaüsgangers, verwijst hij ook hun naar de Schriften. “Alles wat over mij geschreven staat in de Wet van Mozes, de profeten en de psalmen moet worden vervuld”. Dat is in dit verhaal een cruciale zin, die gemakkelijk kan worden misverstaan. Het beroemdste misverstand is dat heel het Oude Testament over Jezus zou gaan en dat we dikke boeken vol kunnen schrijven over “De Christusverwachting in het Oude Testament”. Maar dat staat er niet, er staat: “alles wat over mij geschreven staat”, dat wil zeggen: er staan dingen in het oude testament, ik denk hier bijvoorbeeld aan het verhaal over de lijdende knecht des Heren, die ook al zijn ze oorspronkelijk terecht verstaan als over het volk Israël, ook over mij, als een ware zoon van Israël, begrepen kunnen worden. Het gaat om een herinterpretatie van de Schriften. Dat wordt helemaal duidelijk als hij vervolgt: zó staat geschreven, dat de Christus moet lijden en ten derde dage opstaan uit de doden. Nu kunt u met een vergrootglas alle boeken van Mozes en de profeten en de geschriften naspeuren, maar u zult deze tekst niet vinden. Huub Oosterhuis, die een vertaling met aantekeningen heeft gemaakt van Lucas, schrijft er bij: “zo staat geschreven, namelijk eerder in dit evangelie”, maar dat vind ik te gemakkelijk. Volgens mij wil Lucas hier zeggen, dat als je heel de Tenach goed leest, en Jezus opent je verstand zodat je het ook verstaan kunt, dan zal je begrijpen, dat het wel zo moest gaan als het gegaan is. Heel de Tenach is een verhaal van opstanding, een verhaal dat begint bij Abraham: Sta op en ga… en zo is het steeds gegaan. Steeds opnieuw heeft het volk het erbij laten zitten en steeds opnieuw is hun aangezegd: Sta op en ga. Een nieuw begin is mogelijk. Jeremia spreekt erover in de diepste duisternis van de ballingschap. Jullie denken wel, we zijn  overgeleverd aan de koning van Babel, hij beschikt over ons lot en dat betekent weinig goeds, maar zo is het niet. Ik zal jullie verzamelen uit alle plaatsen, waarheen jullie verstoten zijn en ik zal jullie terugbrengen naar het land van jullie vaderen. Ik zal jullie goeddoen, Ik zal jullie tot God zijn en jullie zullen mijn  volk zijn. Hoe had je dan kunnen denken dat aan dit verhaal over Jezus, de mensenzoon, die wet en profeten heeft vervuld, dat wil zeggen helemaal geleefd vanuit dit opstandige, dit opstandingsverhaal, wel een abrupt einde zou komen, dat hier geen vernieuwing, geen opstanding mogelijk was. Jullie moeten van nu af aan Tenach en Evangelie verkondigen, want het is van begin tot eind opstandingsverhaal, dat is dat je in naam van de Opgestane bekering predikt tot vergeving van zonden. Want dat is opstanding, dat je opstaat en een nieuw leven begint, dat is dat je je bekeert, een nieuwe weg inslaat en dat je zonden, alles wat stond voor je oude uitzichtloze leven, is weggedaan. Dat is een verhaal waar de wereld aan zou kunnen genezen. Je begint in Jeruzalem, want de Thora gaat uit van Jeruzalem. Het moet van daaruit wel de hele wereld over, maar je mag nooit denken dat je het ergens onder een eikenboom aan de IJssel hebt gevonden. Het is een door en door joods verhaal. Maar dat joodse verhaal mag (desnoods zonder bronvermelding) ook in moderne termen verteld worden, het moet zo verteld worden, dat het begrepen kan worden. Bonhoeffer was bezig een prachtig verhaal te schrijven en te vertellen over de navolging van Christus en de plaatsbekleding, toen hij opeens bedacht – en dat geldt nu nog veel meer dan in zijn tijd – dat dit allemaal woorden waren waar een modern geseculariseerd mens niets meer mee kon. Toen heeft hij dat Bijbelse en theologische begrip ‘plaatsbekleding’ vertaald met ‘verantwoordelijkheid’. Geschiedenis (en dat was voor hem die ene geschiedenis van God die zich in Christus met de wereld had verzoend), geschiedenis begint waar mensen de verantwoordelijkheid op zich nemen voor andere mensen en voor hele gemeenschappen. We moeten dat andere, moeilijker theologische verhaal niet vergeten (dat mogen we – en moeten we – in kleine kring als geheime discipline bewaren), maar we moeten het ook zo zeggen, dat we verstaan kunnen worden. Zo staan we als gelovige mensen in een geseculariseerde wereld. Het is vandaag onze taak om in de wereld van de arbeid en van de computers en van de politiek duidelijk te maken wat ‘opstanding’ betekent. Dat mag zelfs zonder dat we het woord gebruiken. Dat moet in deze tijd misschien wel zonder dat woord te gebruiken, maar het moet wel gedaan worden. We zijn getuigen, we hebben het woord van de opstanding gehoord, we hebben de aanwezigheid van de Opgestane in ons midden gevoeld als echt en voelen dat steeds opnieuw als we als gemeente bij elkaar zijn om zijn opstanding te vieren en erover te praten, wat dat voor ons hier en nu betekent. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.