Preek in de Nieuwendammerkerk op zondag 10 november 2024. Gelezen werd: Leviticus 19, 1-2, 9-18 en Marcus 12, 28-34.
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
De Schriftgeleerden, zowel de Farizeeën als de Sadduceeën proberen Jezus te vangen op woorden. Eerst hebben ze hem de vraag voorgelegd of ze belasting mogen betalen aan de keizer en Jezus heeft ze meesterlijk geantwoord met: Geef de keizer wat des keizers is, en God wat Godes is. Daarna komen de Sadduceeën met een absurde casus over de opstanding, waarin ze zelf niet geloven, waarop Jezus ze een even briljant antwoord geeft: God is niet een God
van doden, maar van levenden. En dan komt er een andere Schriftgeleerde, die zich kennelijk heeft geërgerd aan het vervelende gedoe van zijn collega’s. Hij heeft het aangehoord en vastgesteld dat Jezus goed geantwoord heeft. Anders dan de collega’s wil hij hem daarom een serieuze vraag stellen. Wat heet, misschien wel de belangrijkste vraag die überhaupt gesteld kan worden. Wat is het grootste gebod. Dat is niet een juridische vraag en eigenlijk ook geen theologische vraag, het is de vraag naar waarover het werkelijk gaat in het leven. Het Joodse geloof draait om 613 geboden, die met elkaar de uitwerking van de tien geboden zijn en een gids vormen hoe je goed kunt leven. In het christendom werd daar heel lang misprijzend over gedaan. Het Jodendom was een wettisch geloof, met een heleboel voorschriften waar een mens zich toch niet aan houden kon, maar gelukkig was dat met de komst van Jezus en het christendom allemaal voorbij. Zij waren kennelijk vergeten, dat Jezus over de wet, over de tora, had gezegd dat daarvan geen tittel of jota verloren zou gaan en dat Jezus dan ook geen christen was, maar tot aan zijn dood aan het kruis een gelovige en overtuigde Jood. Het christendom ontstond later, vooral onder invloed van de apostelen Paulus, Petrus en Johannes. Tegen de Sadduceeën met hun strikvragen had Jezus gezegd: Jullie dwalen wel zeer, maar tegen deze Schriftgeleerde zegt hij niet: Je zit er helemaal naast het gaat helemaal niet over de wet, het gaat alleen over het geloof. Integendeel: hij neemt de vraag volkomen serieus en geeft het antwoord, dat waarschijnlijk iedere vrome Jood gegeven zou hebben. Hij verwijst naar de tekst in Deuteronomium 6 : 4-5 van het z.g. Sjema-Jisraël, de enige geloofsbelijdenis van het Jodendom dat als gebedstekst een nieuwgeboren joods kindje in het oor wordt gefluisterd en het laatste is dat een stervende in het oor gefluisterd krijgt. Het is een gebod, maar niet alleen in de zin van ‘dat moet je doen’ maar meer in de zin van een leefregel. De allerbelangrijkste leefregel. En het is ook een heel ingewikkeld gebod, hoe eenvoudig het ook klinkt. Als het grote gebod had geluid: Je moet een altaar voor de Eeuwige je God bouwen of een beeld voor hem oprichten en daar iedere dag offers brengen en gebeden uitspreken, dan was het duidelijk geweest, maar dat is nu juist wat hen niet geboden wordt. Sterker nog ze mogen helemaal geen afbeelding of voorstelling van God maken. En dat kan ook eigenlijk niet, want God is anders – de grote theoloog Karl Barth zou zeggen ‘Ganz anders’- dan alles wat wij op de aarde kennen. We weten niet hoe die er uit ziet, we weten niet of het een hij, een zij of een het is. We noemen hem in onze gebeden wel ‘hij’, of soms ook ‘zij’, maar dat is verlegenheid, omdat we werkelijk niet zouden weten hoe we iemand of iets anders aan zouden moeten spreken. De enige beschrijvingen van God, die geen beeld of voorstelling bevatten, kennen we uit de brieven van Johannes. Hij heeft er twee: ‘God is liefde en God is geest’. Inderdaad dat kun je niet tekenen tenzij abstract en je kunt het zeker niet vastpakken of met iets anders vergelijken. En die God, die we niet kunnen zien en niet kunnen aanraken, die we alleen indirect kennen door de woorden, die Mozes en de profeten hebben opgeschreven, die God moeten we liefhebben met alles wat in ons is. Met ons hart, dat is voor Bijbelse begrippen, het centrum van ons willen en handelen, met heel je ziel, dat is met heel je concrete leven, want ziel is wat een mens tot levend wezen maakt, met heel je verstand (jazeker er moet over nagedacht worden) en met heel je kracht (als je meer kunt dan moet je ook meer). Hoe doe je dat? Weet u het, weet ik het? Nee we moeten er van dag tot dag over nadenken hoe dat moet, zoals we volgens de vervolgtekst uit Deuteronomium ook bij dag en bij nacht na moeten denken over de geboden die God ons heeft opgedragen. Je moet dus bewust leven. Bij wat je denkt en doet en zegt, moet je je steeds opnieuw afvragen: heb ik hiermee God lief, is dit wat God van me vraagt. Wie zo leeft, heeft God lief.
En het tweede dat hieraan gelijk is: Heb je naaste lief als jezelf. Ik was heel blij dat het rooster van de Eerste Dag, waaraan ik me in principe altijd houd, dit keer niet de tekst uit Deuteronomium als lezing uit het Eerste Testament ernaast had gezet, maar deze lezing uit Leviticus, waarvan het laatste vers luidt: Heb je naaste lief als jezelf. Ik ben daar daarom zo blij mee, omdat door de beide teksten uit Leviticus en Marcus naast elkaar te zetten een groot misverstand uit de weg wordt geruimd. Maar al te vaak is gedacht – en werd soms ook gezegd – dat de God van het Oude Testament een strenge god was, die zijn volk met name heel veel geboden had opgelegd, maar de God van het Nieuwe Testament, en niet zelden werd Jezus zelf als die god van het Nieuwe Testament neergezet, die zou het over naastenliefde hebben en zo een heel ander geluid laten horen. Mag ik het vanmorgen heel hard en duidelijk zeggen: kletskoek. Het tweede gebod, dat over de naastenliefde, komt ook uit de tora, uit de boeken van Mozes, zoals we vanmorgen gehoord hebben en Jezus is er de uitlegger van. Hij zegt, geheel in overeenstemming met de tora, deze twee zijn gelijk aan elkaar. Het zijn niet zo zeer twee geboden als wel één dubbelgebod: Je moet God en je naaste liefhebben. O ja, hoor ik dan vaak en las het nog in de commentaren bij de tekst uit Marcus, de verticale en de horizontale lijn. Nee de geboden zijn één: ze zijn allebei horizontaal en verticaal: Wie zijn naaste niet liefheeft, kan ook God niet liefhebben, lezen we in de eerder genoemde brief van Johannes. En wie de naaste liefheeft, handelt daarmee naar het gebod van God en heeft zo ook God lief. Daarom kon ik vanmorgen onmogelijk de tekst uit Marcus lezen uit het NBV, want het Griekse woord ‘deutera’, dat – zoals ieder die ook maar een paar klassen gymnasium heeft gehad weet – ‘tweede’ betekent. Zoals bijvoorbeeld Deuteronomium tweede wet betekent, dat woord wordt in het NBV vertaald met het ‘op één na belangrijkste’. Dan heb je de tekst werkelijk niet begrepen, want dan breng je een rangorde aan. Wat zou u ervan zeggen, als ik hier zou verkondigen dat het eerste testament het belangrijkste is en het tweede het op een na belangrijkste. Ik sluit niet uit dat u terecht boos de kerk uit zou lopen. Nee, Jezus wil nu juist zeggen, dat de beide geboden even belangrijk zijn, ja dat ze eigenlijk niet uit elkaar gehaald mogen worden. In zijn afscheidsrede zal Jezus tegen zijn leerlingen zeggen: dit gebod geef ik jullie, dat jullie elkaar liefhebben! Zou hij dat zeggen over het op één na belangrijkste gebod?
Ooit zag ik een praatprogramma op TV, waar gesproken werd over de bepaald niet altijd even vriendelijke gang van zaken op en rond het voetbalveld. Daarom was door UEFA een campagne opgezet met het woord ‘Respect’ en diverse deelnemers aan het gesprek benadrukten hoe belangrijk ‘respect’ was. Freek de Jonge, die ook was uitgenodigd, vermoedelijk voor een ander onderwerp, schoot uit zijn slof: respect, respect, wat respect, liefde daar gaat het om! Respect betekent te gauw: jij doet jouw ding en ik doe mijn ding en verder laten we elkaar zoveel mogelijk met rust. Maar de tekst uit Leviticus zegt als toelichting op het liefdesgebod ook: wijs je naaste terecht, zodat je geen zonde op hem laadt. Niks in zijn sop gaar laten koken. Als je ziet dat het misgaat, zeg er wat van, want als je niks zegt, ben jij er medeschuldig aan, laadt jij zonde op hem. Oftewel, je kunt horen dat Freek de Jonge, zijn vader was dominee, weet waar het over gaat in de bijbel.
De Schriftgeleerde kan niet anders dan opnieuw vaststellen, dat Jezus het juiste, dat is het Bijbelse antwoord geeft. Natuurlijk, hij is Schriftgeleerde, hij kent de Schrift. Oké hij varieert in zijn antwoord het woord van Jezus een beetje, misschien gebruikte hij een andere vertaling, zullen we maar zeggen, maar hij onderstreept en bevestigd dat antwoord van Jezus wel en daarom zegt Jezus, dat hij niet ver af is van het Koninkrijk van God. Dat doen, God en je naaste liefhebben, daarmee kom je dicht bij het Koninkrijk, dat is – zoals de Schriftgeleerde terecht vaststelt, belangrijker dan het voldoen van je religieuze plichten door offers te brengen en gebeden te zeggen. Dat Koninkrijk is heel dichtbij gekomen in Jezus Messias, die ons die les niet alleen geleerd heeft, ook door ons in contact te brengen met de God van Israël en zijn tora, waarvan geen tittel of jota zal komen te vervallen, maar die les ook ten volle geleefd heeft, ja daarvoor niet alleen geleefd heeft, maar daarvoor ook gestorven is. U kent misschien het verhaal van Abel Herzberg over de joodse onderwijzer Labi, die in Auschwitz de soep niet wilde eten omdat er paardenvlees in zat. Paardenvlees is volgens de joodse spijswetten verboden. Zijn eveneens joodse medegevangenen zeggen hem dat in een crisissituatie die wet niet kan gelden en natuurlijk hebben ze daar gelijk is, maar Meester Labi zegt, dat hij de soep niet zal eten, omdat er geweten moet worden, dat sommige dingen wel en andere niet geoorloofd zijn. In een omgeving, waar alle wetten van God en van mensen met voeten werden vertreden, is die liefde voor de wet – en dus ook liefde voor God, die de wet gegeven heeft– een getuigenis, waarvoor hij desnoods zijn leven wilde geven. Lieve mensen, doe alsjeblieft nooit neerbuigend of hoogmoedig over wetten, die voor onze bestwil gegeven zijn. Geef niet af op de rechtspraak, want om met elkaar in vrede te kunnen leven, zijn in deze nog niet verloste wereld wetten nu eenmaal noodzakelijk, maar bedenk ook steeds dat de liefde het belangrijkste, ja het belangrijkste gebod van God is. Of zoals de apostel Paulus zei: Geloof, hoop en liefde, maar de meeste van deze is de liefde. Amen.