Preek in de Opgang (Amsterdam-Osdorp) 19/06/2011

Preek op zondag 19 juni 2011 in de Opgang, Amsterdam-Osdorp (Zondag Trinitatis)

 

 

Eerste lezing Exodus 34, 4-9 (vert. Oosterhuis/Van Heusden,  En dit zijn de namen)

 

4          Hij (Mozes) hakte twee tafels van steen zoals de vorige.

Mozes stond op, vroeg in de morgen,

hij ging opwaarts, de berg Sinaï,

zoals JHWH hem opgedragen had.

Hij nam in zijn hand de twee stenen tafelen.

5          JHWH daalde af, in de wolk.

Hij ging staan, daar bij hem.

Hij riep de naam JHWH.

6          JHWH ging zijn aangezicht voorbij,

hij riep:

JHWH is JHWH,

                        godheid, erbarmend en genadig,

                        lankmoedig en overvloeiend van vriendschap en trouw,

7                      vriendschap tot het duizendste geslacht bewarend,

                        misdaad, ontrouw, zonde dragend,

                        maar die de schuldige houdt aan zijn schuld,

                        die de misdaad der vaderen op de kinderen en op de kindskinderen verhaalt,

                        op het derde en op het vierde geslacht.

8          Haastig boog Mozes zich ter aarde,

wierp zich neer

9          en sprak:

Als ik genade heb gevonden in jouw ogen, Heer,

ga dan mee, Heer, in ons midden,

want een hardnekkig volk is dit,

vergeef toch onze misdaden en onze zonden

en maak ons tot jouw eigendom.

 

Tweede lezing: Mattheus 28, 16 – 20 (vert. Naardense bijbel)

 

16        Maar de elf leerlingen

maken voort naar Galilea,

naar de berg waar Jezus

hen heeft ontboden,

17        en als ze hem zien

bewijzen ze hem hulde,

al twijfelen sommigen.

18        Jezus komt naderbij

en spreekt tot hen; hij zegt:

Mij is gegeven alle gezag

in hemel en op aarde;

19        maakt dan voort, maakt

alle volkeren tot leerlingen,

hen dopend in de naam

van de Vader en van de Zoon

en van de heilige Geest,

20        hen onderrichtend in het bewaren

van al wat ik u heb geboden;

en zie, ik ben met u,

al de dagen, tot aan de voleinding

van de wereld.

 

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

 

U ziet de kleur is wit, wit als in de paastijd en wit als bij de grote feesten van de kerk, maar het feest van vandaag is een beetje een stiefkindje in de kerk geworden. Sinds de veertiende eeuw is de zondag na Pinksteren zondag Trinitatis, het feest van de heilige Drievuldigheid. Drie-eenheid, een term die maar moeilijk uit te leggen. Een term bovendien, die hoe hard we ook zoeken niet in de bijbel voorkomt. Want gezocht is er, daarom is waarschijnlijk voor deze zondag de evangelielezing uit het slot van Mattheus  gekozen, want hier wordt gesproken over het dopen in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Maar het simpele feit dat die drie daar naast elkaar genoemd worden, wil natuurlijk nog niet zeggen, dat het daar over de drie-eenheid gaat. Nee, drie-eenheid komt niet voor in de bijbel, maar is vastgelegd op de eerste oecumenische concilies uit de vierde eeuw na Christus. Dat dit dogma van de drie-eenheid de toen toch al heel erg diepe kloof met het Jodendom alleen maar vergrootte, omdat voor hen dat dogma indruiste tegen de enige belijdenis, die zij er op na hielden: Sjema Jisraëel, Adonai elohenu, adonai echad. Hoor Israël, de Eeuwige is onze God, de Eeuwige is één, daarover maakten Constantijn en de zijnen zich weinig zorgen. Sterker nog, dat gold in die dagen als een voordeel. In dezelfde tijd werd de Paasdatum vastgesteld, op de eerste zondag na volle maan in de lente. Een wat moeilijke formulering, maar het moest, vond men, in ieder geval zeker zijn, dat die datum nooit samen zou vallen met het Joodse Pesachfeest. En zo kregen we een Joodse God en een christelijke God, de eerste was één en de tweede was drie of drie-enig. Ik moet u eerlijk bekennen, dat ik er persoonlijk van overtuigd ben, dat Jezus niet geloofd heeft in een drie-enige God, en dat hij zichzelf wel als Zoon van God, maar nooit als God heeft beschouwd (dan zou immers de aanklacht waarvoor hij veroordeeld werd terecht zijn geweest). Voor Jezus bestond er geen christelijke God, maar alleen de God van zijn Vaderen, de God van Abraham, Isaak en Jacob. Bedoel ik hiermee dan te zeggen, dat die drie-enigheid onzin is en dat dus ook het feest van vandaag een overbodig feest is? Nee, dat niet. Ik probeer het uit te leggen. Voor mij is triniteit een manier van denken, een manier om God te denken. Voor ons die niet uit de Joden zijn, voor ons die niet zomaar thuis zijn bij de God van Israël, loopt de weg tot God via Jezus; via hem en zijn volgelingen zijn wij betrokken geraakt bij dit verhaal en bij deze God. Daarom kunnen wij God en Jezus niet los denken. Wij hebben in Jezus iemand gezien die voor ons zichtbaar maakte wie God was en hoe God was. Daarom horen die twee onlosmakelijk bij elkaar. In heel de Schrift en in de traditie van het Jodendom is sprake van de Geest van God. De joden hebben het over Sjechina, dat betekent: Aanwezigheid en drukt precies uit wat er met Heilige Geest bedoeld wordt, niet een vreemde spookachtige verschijning, maar de manier waarop God bij de mensen aanwezig is. Iets dat gevoeld en beleefd, maar niet gezien kan worden. U begrijpt uit deze omschrijving, dat deze Geest natuurlijk niet los van God gedacht kan worden. Dus drie-enigheid als een manier om duidelijk te maken, hoe wij God denken, daar is helemaal niets op tegen. Problematisch wordt het pas, als er gezegd wordt dat het dogma van de drie-enigheid zegt hoe het wezen van God eruit ziet, daar waar onze theologie probeert het geheimenis van God vast te leggen in woorden. Zo is hij, hij is drie-enig. Nee, zo kan hij gedacht worden. De Eeuwige, de god van Israël, hij is één, hij is uniek, daar mag geen twijfel aan zijn, anders raken we in een hopeloos conflict met heel het Oude Testament. In Jezus en door Jezus hebben wij hem leren kennen als ook onze God en in zijn Geest is hij aanwezig daar waar liefde woont en twee of drie in zijn naam verzameld zijn. Dat willen we uitdragen, dat moeten we ook uitdragen, niet als een anti-joods evangelie, maar als een schuchter: “zo begrijpen wij dat” en zo kunnen we ermee uit de voeten. Dat is, wat Jezus en zijn leerlingen ons hebben geleerd. Het zijn de geboden van Jezus, die we hebben te bewaren. Dat moeten wij, die uit de volkeren zijn, leren: dat geboden er zijn om te bewaren en om te doen. Het zijn geen wetten in de zin van harde voorschriften, waar je je aan te houden hebt, maar het is een manier van leven die je bij wordt gebracht en die je een heel leven lang mag bewaren en met je mee dragen, zodat je er iets aan hebt op het moment dat je dat nodig hebt. Het zal niet toevallig zijn, dat Mattheus als enige van de evangelisten de opgestane Jezus zijn  leerlingen laat ontbieden naar een berg in Galilea. Mattheus is immers de evangelist van de Bergrede. En de Bergrede is bij uitstek het gebod dat Jezus aan zijn leerlingen geleerd heeft om te bewaren. Maar die Bergrede is ook: de Tora opnieuw, de wet van Mozes, de goede onderwijzing van de Eeuwige, die aan het volk Israël is gegeven opdat zij daaruit zouden leven, die Tora, die in de loop der jaren niet zelden was misverstaan als een eindige hoeveelheid regels, waaraan je je heel precies had te houden, die Tora opnieuw. Want van die Tora, zo laat Jezus in diezelfde Bergrede weten, zal geen tittel of jota verloren gaan. De onderwijzing van Jezus, is als het ware een update van de onderwijzing van Mozes en de God van Jezus is geen andere dan de God van Mozes, de Ene, de Eeuwige. De doop is dan ook niet – zoals het oude doopformulier ons zeer ten onrechte voor wilde houden – in de plaats van de besnijdenis gekomen, maar de doop is iets anders dan de besnijdenis. De besnijdenis, als teken van het verbond dat de Eeuwige met Israël heeft gesloten, blijft in stand maar blijft ook voorbehouden aan de kinderen Israëls. De doop is vanaf Johannes de doop tot bekering. De doop van mensen die zeggen: ik heb begrepen dat ik halt en rechtsomkeert moet maken op de weg, waarop ik me bevond, ik wil iemand worden van de andere weg, de weg van Jezus, de weg van de Bergrede, die ten diepste ook de weg van de God van Israël is. En omdat dit zo is, mogen we zo iemand dopen in de naam van de Vader (de God van Israël), de Zoon (Jezus van Nazareth, de mens die ons de weg heeft gewezen naar die God van Israël) en de heilige Geest, die onder ons en in ons leeft en ons alles in herinnering brengt, wat Jezus ons geleerd heeft en die daardoor Gods aanwezigheid bij ons is. En zo in het vasthouden aan die woorden en aan die manier van leven, in het bewaren van zijn geboden, zo is Jezus bij ons aanwezig, is hij met ons, alle dagen en richt hij onze harten op de Vader, de ene en eeuwige God. Hem heeft niemand gezien en we kunnen zijn bestaan ook niet bewijzen. Hij heeft ons zijn gebod gegeven, ja tot twee keer toe heeft hij ons de geboden geschonken, waarmee wij staande kunnen blijven in een wereld, die zonder die geboden een uitzichtloze jungle zou zijn, waar de sterksten het altijd voor het zeggen zouden hebben. Mozes wist het heel zeker: Als hij zelf niet mee zou gaan in hun midden, dan zouden ze het niet redden. Mozes begeerde God te zien, op de een of andere manier de zekerheid te hebben dat hij het was en dat hij bij hen was. En dan volgt dat ontroerende moment: Mozes waagt het erop. Hij roept de naam JHWH. De naam die niemand uit moet spreken, die wij als we hem in de tekst tegenkomen vervangen door Adonai of Heer of Eeuwige. De vier letters die alleen de hogepriester één keer per jaar op de grote verzoendag uitspreekt in het heilige der heiligen. Hij provoceert God eigenlijk, hij wil God verleiden om iets van zich te laten zien. En God gaat aan hem voorbij, en als hij voorbijgegaan is, zodat hij hem alleen nog van achteren kan zien, roept hij: JHWH is JHWH,

godheid, erbarmend en genadig,

lankmoedig en overvloeiend van vriendschap en trouw,

vriendschap tot het duizendste geslacht bewarend,

misdaad, ontrouw, zonde dragend,

maar die de schuldige houdt aan zijn schuld,

die de misdaad der vaderen op de kinderen en op de kindskinderen verhaalt,

op het derde en op het vierde geslacht.

Zo is hij. Zo presenteert God zich. Hij wil dat het goed gaat met de mens en daarom wil hij samenvallen met zijn onderwijzing. Daaraan houdt hij vast, niet omdat hij een wrekende God is, maar juist omdat hij erbarmend en genadig, lankmoedig en overvloeiend van vriendschap en trouw is. Juist daarom houdt hij de schuldige aan zijn schuld. Niet omdat hij hem ten onder wil laten gaan in zijn schuld, maar omdat hij duidelijk wil hebben, dat het een onvoorstelbare puinhoop wordt in onze wereld, wanneer wij deze grondbeginselen van barmhartigheid, vriendschap, trouw en liefde voor de zwakste los zouden laten. Die God, dat is de God van de berg, de God van de Sinaï, de God van de tora. Daarom ontbiedt Jezus zijn leerlingen naar de berg. Of het dezelfde berg is? Dat zal wel niet, want de Sinaï ligt bij mijn weten niet in Galilea, maar het roept wel de herinnering op aan de onderwijzing van op de berg. Dat is het gebod van Jezus, dat samenvalt met het gebod van God. Dat wordt ons tot op de dag van vandaag onderwezen, waar zijn Geest bij ons aanwezig is. Het feest van de drie-enigheid vieren is niet het bestaan van een omstreden dogma vieren, maar is die gedroomde eenheid bewaren in ons doen en in ons handelen, in ons spreken en in ons leren. Als Mozes die woorden hoort werpt hij zich ter aarde om God hulde te bewijzen, zoals ook de leerlingen dat doen voor de opgestane Jezus. Maar staat er dan: al twijfelen sommigen. De griekse tekst, ik heb het nog speciaal nagekeken, staat deze vertaling toe. Meestal wordt er vertaald, “maar sommigen twijfelden”, dat laatste is ook niet verkeerd vertaald, maar het zou het misverstand kunnen wekken, dat er twee groepen leerlingen zijn, een aantal dat Jezus hulde bewijst, of – zo kun je het ook vertalen – hem aanbidt en anderen die twijfelen. Terwijl de tekst bedoelt: allen aanbidden hem, maar sommigen (van degenen die hem aanbidden) twijfelen. Beste mensen, deze tekst is mij dierbaar. Deze tekst legt een heel klein bommetje onder alle dogmatisme en al het denken van mensen, die zo precies weten hoe de dingen in elkaar zitten, alsof ze bij God zelf in de keuken hebben gekeken. Nee, sommigen, ja zelfs sommigen van de leerlingen van de apostelen, twijfelen. Dat wil niet zeggen, dat ze niet meedoen, dat ze niet meevieren, maar ze weten het nog niet zo zeker. Het hele verhaal over Thomas ontbreekt bij Mattheus. Hij wil er niet eentje uitpikken om te zeggen, dat is de ongelovige Thomas. Nee, hij identificeert zich ten dele met Thomas, noemt geen namen, maar zegt: al twijfelen sommigen. Zo mogen we op weg gaan zelfs als we twijfelen, ja zo mogen we voortmaken, vertaalt Piet Oussoren, want er is haast bij, er staat nogal wat op het spel. Er is een wereld te winnen, niet omdat wij zo nodig zieltjes moeten winnen, maar omdat we ons zorgen maken om die wereld. Omdat we zien wat er gebeurt, hoe Joden, christenen en moslims, die allen weet hebben van de ene boodschap van liefde en barmhartigheid die aan Mozes, aan Jezus en aan Mohammed is gebracht, hoe die elkaar hopeloos in de weg zitten en elkaar op leven en dood dreigen te bestrijden en dat vaak ook al gedaan hebben. Er zijn  geboden die bewaard moeten worden. Niet onze waarden en normen, maar de geboden van de Sinai en de Bergrede, waarnaar ook in de Koran wordt verwezen, die simpele waarheden, die zeggen: als je elkaar loslaat, als je elkaar niet lief wilt hebben, ga je er met elkaar onder door. Dat moet bewaard worden en dat moet uitgedragen worden in deze verkillende wereld, die ons wijs wil maken, dat iedereen maar voor zichzelf moet zorgen en ons daarbij ook nog voorliegt dat God dan wel voor ons allen zal zorgen. Dat is niet zoals het in de Bijbel staat. En dat zou de kerk eigenlijk ook moeten zeggen. Ach wat, niks eigenlijk, het is haar taak om dat te zeggen. Waar mensen met liefde voor elkaar zorgen, daar is God, daar wordt het geheim bewaart van een leven dat waarde heeft in de ogen van de Eeuwige. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.