Preek in de Nieuwendammerkerk 19/02/2012

Profetenlezing: Jesaja 43 : 18 – 25 (NBG)

Evangelielezing: Marcus 2 : 1 – 12 (vertaling Amstelpreekteam)

1    Hij ging opnieuw Kapernaüm in,
en na verloop van dagen hoorde men dat hij thuis was.
2    Velen verzamelden zich,
zodat er geen ruimte meer was, zelfs niet bij de deur.
En hij sprak tot hen het woord.
3    En zij komen en brengen bij hem een verlamde,
opgetild door vier.
4    Toen zij hem niet konden brengen vanwege de menigte,
haalden zij, daar waar hij was, de bedekking van het dak
en toen ze een gat hadden gemaakt,
lieten ze het bed neer, waarop de verlamde lag.
5    Als Jezus hun vertrouwen ziet,
zegt hij tot de verlamde:
Kind, jouw zonden worden vergeven.

6    Er waren sommige van de schriftgeleerden,
daar gezeten, die overlegden in hun hart:
7        Hoe durft deze zo te spreken?
Hij lastert (God)!
Wie kan zonden vergeven dan alleen God?
8    Meteen wist Jezus in zijn geest
dat zij zo bij zichzelf overlegden en zegt hen:
Wat overleggen jullie deze dingen in jullie harten?
9        Wat is makkelijker te zeggen tot de verlamde:
jouw zonden worden je vergeven,
of te zeggen: sta op, til je bed op en wandel?
10        Maar opdat jullie mogen weten
dat de zoon des mensen volmacht heeft
om zonden te vergeven op aarde,
zegt hij tot de verlamde:
11        ik zeg je:
sta op, til je bed op en ga heen naar je huis.
12    En hij stond op,
tilde meteen zijn bed op
en ging weg in bijzijn van allen
zodat allen ontzet waren en God verheerlijkten en zeiden:
zo hebben wij nog nooit gezien!

Lieve gemeente

Maandag een week geleden zijn Rieta en ik teruggekomen van een tiendaagse studiereis door Israël en de Palestijnse gebieden. Veel mensen hebben me in de afgelopen dagen gevraagd hoe het was en eigenlijk kan ik dat niet in een paar woorden zeggen. Aan de ene kant – en ik bedoel dan de officiële kant, de Israëlische regering enerzijds en de Palestijnse autoriteit van Fatah en Hamas anderzijds – volstrekt hopeloos en uitzichtloos, beide met de hakken in het zand, vastzittend in het eigen gelijk, maar ook in de eigen angst, het eigen veiligheidssyndroom. Gelooft u mij, de muren in hun harten en hoofden zijn nog vele malen hoger dan de fysieke muur, die tussen hun gebieden wordt opgetrokken. Aan de andere kant  – op grond van de gesprekken die we gevoerd hebben, op grond van de vele initiatieven van goede mensen aan beide zijden van die muren, die de moed niet opgeven, die steeds weer nieuwe pogingen doen om mensen toch met elkaar in contact en in gesprek te brengen – op basis daarvan: heel veelbelovend. U begrijpt het is allemaal nog heel vers en ik ben nog maar nauwelijks begonnen met het verwerken van alles wat ik gezien en gehoord heb en tenslotte ben ik hier vanmorgen ook niet uitgenodigd om u over mijn studiereis te vertellen. Maar dat ik er toch mee begin, is omdat het voor mijn gevoel heel veel te maken heeft met de teksten die we vanmorgen met elkaar gelezen hebben. Het vastzitten in het verleden aan de ene kant en de oproep om oog te krijgen voor al het nieuws dat er begonnen is anderzijds, zoals we dat hoorden in de profetie van de tweede Jesaja. En dan de tegenstelling tussen de verlamde man op zijn  bed. Hij kan geen kant op. Hij heeft geen been om op te staan, alles breekt hem bij de handen af, hij heeft alle hoop verloren, hij is verlamd door alles wat er mis is gegaan. En daarnaast die vier vrienden, die tegen alles heen volhouden, die dwars door alle blokkades heenbreken, omwille van hun geloof zal er ook werkelijk wat gebeuren. Maar zult u misschien zeggen: dit zijn genezingsverhalen, dat heeft toch niets met politiek te maken. Dan moeten we de samenhang toch wat nader bekijken. Marcus vertelt in het begin van zijn evangelie een heel aantal van dergelijke genezingsverhalen. Als je ze oppervlakkig bekijkt lijken ze allemaal op elkaar. Iemand is ziek, wordt bij Jezus gebracht en die geneest hem. En zolang we alle aandacht alleen maar op die genezingen richten, bekruipt ons misschien juist een soort onrustig gevoel: dat zie je tegenwoordig niet meer, was Jezus er nu nog maar, dan zou er niet zoveel ziekte en ellende in de wereld zijn. Ik geloof niet, dat het de bedoeling van zijn genezingsverhalen is, dat we die zo lezen. Als het er hem alleen om ging duidelijk te maken, dat Jezus vele zieken heeft genezen, dan had hij het bij die opmerking kunnen laten. Nee, de genezingsverhalen bij Marcus zijn exemplarisch, met elkaar proberen ze duidelijk te maken, wat er mis is in de samenleving. Er heerst in de synagoge een boze geest, in het eigen huis heerst een koortsachtige spanning en buiten wordt hij geconfronteerd met de onreinheid van een samenleving, die de mensheid opdeelt in reinen en onreinen. Volgende week (als hetzelfde leesrooster wordt gevolgd) zullen we horen over een verschrompelde hand, over het niet meer kunnen doen wat er gedaan moet worden en in het verhaal van vanmorgen wordt verteld over een verlamde. De volksgemeenschap, maar ook de geloofsgemeenschap is verlamd. Het heeft geen energie meer, het kan niet meer op zijn benen staan. Van het nieuwe elan, waarover we hoorden bij Jesaja, is weinig meer over. Toen kwam Israël na de ballingschap terug in het eigen land. En de profeet moedigt hen aan om een werkelijk nieuwe start te maken. Blijf niet staren op wat vroeger was, sta niet stil in het verleden. Blijf ook niet steken in alles wat er in het verleden mis is gegaan. God heeft die zonde vergeven, je mag opnieuw beginnen, maak er wat van! Het is weg! De Romeinen zitten in het land. Ze laten je wel je eigen godsdienst, maar dan moet je je in ruil daarvoor houden aan hun regels die zij hebben opgesteld. Geen stennis, geen onrust. Ieder moet zelf maar weten, hoe hij of zij zalig wil worden als de overheid er maar geen last van heeft. Heel het volk en vooral zijn geestelijke leiders zitten vast in deze val. Ze zijn als verlamd, natuurlijk de cultus gaat door, er worden offers gebracht, er worden bijeenkomsten gehouden in de synagoges, maar de spirit is weg, de geest is eruit, de zaak zit zo vast als een huis.
Maar nu is Jezus weer in Kapernaüm, het gerucht gaat uit, dat hij thuis is, en allen stromen toe. Net als toen hij voor het eerst in Kapernaüm was, loopt de stad te hoop bij de deur, maar zelfs voor de deur is geen plaats meer. Ze zijn gekomen om iets te beleven, iets nieuws te horen, iets nieuws te zien, maar met dat ze dat doen, versperren ze de toegang. Jezus spreekt het woord, het vernieuwende woord van de komst van het Koninkrijk, maar degene die dat bevrijdende woord het hardst nodig heeft, de verlamde, die exemplarisch is voor heel de gemeenschap, voor hem is geen plaats meer. Hij wordt gedragen door vier vrienden. Letterlijk staat er “opgetild”, zoals hij straks zijn bed zelf op zal tillen. Zij laten het er niet bij zitten. Zij willen het nieuwe begin, leggen zich niet neer bij de verlamdheid en leggen zich ook niet neer bij de opstopping voor de deur. Waar geen weg is, moet een weg gemaakt worden. Dan maar via het dak en zo komt de verlamde door het opgebroken dak neerdalen in het huis. Jezus ziet hun vertrouwen! Dat is geloof, tegen alles in blijven vertrouwen op de komst van het koninkrijk, doorgaan tegen de stroom in, het moet en het zal, met minder nemen we geen genoegen. Dat is de spirit van Jesaja: blijf niet staren op wat vroeger was, er kan iets nieuws beginnen, de lammen zullen lopen, de blinden zullen zien. Het woord is aan de doven, de waarheid aan de droom. En hij zegt: Kind, je zonden zijn je vergeven! Bedoelt Jezus, dat die verlamde daar ernstig gezondigd heeft en daarom verlamd is. Nee, natuurlijk niet. De zonde die tot deze verlamming heeft geleid is net zo exemplarisch als de verlamming zelf. Het volk gelooft er niet meer in, dat is zijn zonde en dat leidt tot de verlamming. Maar deze vier vrienden, zij geloven er wel in en daarom is er uitzicht op werkelijke vernieuwing. Zo kan er nieuw begin worden gemaakt, de zonden zijn vergeven. En natuurlijk verwachten we ook niet anders, dan dat de verlamde bevrijd van deze zware last, enthousiast overeind komt. Maar het verhaal wordt onderbroken. Iedere vernieuwingsbeweging zal er mee moeten rekenen, dat ze altijd op weerstand stuit, op weerstand van mensen die om wat voor reden dan ook alles het liefst bij het oude zouden laten. Het zijn de theologen, sommigen uit de schriftgeleerden, die tussenbeide komen. Ze zeggen het niet hardop, maar God hoort ze brommen. Jezus doorziet hun stil protest. Hij ziet ze denken en kent hun weerstand. Zonden vergeven, dat kan God alleen. Bezwaren tegen verandering worden niet zelden in streng theologische termen geformuleerd. Wat is gemakkelijker, te zeggen je zonden zijn je vergeven of sta op en wandel. Het lijkt een retorische vraag. Natuurlijk, zullen de schriftgeleerden zeggen, dat het veel gemakkelijker is om te zeggen, je zonden worden je vergeven, maar of dat werkelijk eenvoudiger is? En dan laat Marcus Jezus heel precies uitleggen, waarom hij zijn genezingsverhalen vertelt. De formulering is een mengeling tussen een uitspraak van Jezus en een commentaar van Marcus. Over Jezus wordt zowel in de eerste persoon (ik) gesproken als in de derde persoon (hij). Opdat jullie mogen weten, dat de Zoon des Mensen volmacht heeft om op aarde zonden te vergeven, zegt hij, Ik zeg je, sta op, til je bed op en wandel. De genezingsverhalen zijn er om duidelijk te maken, dat in Jezus werkelijk het koninkrijk nabij is gekomen. Het gaat niet om het wonder, maar om het teken! De hindernissen moeten uit de weg geruimd worden, de verlamdheid moet opgeheven worden. Heel het zondige verleden, heel het bij de pakken neerzitten, al dat ” het is nooit wat geweest en het zal ook nooit wat worden”, de mens is nu een keer toch zondig en daar helpt geen lieve moeder aan. Dat moet allemaal van de baan, wil er werkelijk iets nieuws kunnen beginnen, wil het koninkrijk van God weer in het vizier komen. Daarvoor is in de eerste plaats nodig, dat de zonden vergeven worden, dat al die hindernissen wegvloeien en er ruimte komt voor geloof, voor hoop in de toekomst. Als teken daarvan zal de verlamde lopen. Zo horen genezing en verkondiging bij elkaar. Iedereen staat versteld! Zoiets hebben we nog nooit gezien, vertaalt het NBV, maar dat is slordig, hier moet je absoluut letterlijk vertalen: zo hebben wij nog nooit gezien. Dat is ook de verbazing over het wonder, maar het is tegelijk het besef: dit vraagt om een andere manier van tegen de dingen aankijken. Vergeving, dat is niet alleen een zaak van God van de hemel, het is ook iets dat op aarde moet gebeuren. Gelijk in de hemel, alzo ook op de aarde. Daarom moet die verlamde van boven naar beneden neergelaten worden, we moeten het ervaren die beweging van de hemel naar de aarde. En “Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij onze schuldenaren vergeven.” Werkelijke vernieuwing begint met vergeving. Vergeving doorbreekt de impasse, de verlamdheid. Vergeving hoort bij de Zoon des Mensen, die ene, de Heer in ons midden, die werkelijk grenzen en tegenstellingen kan doorbreken, in wie noch Jood of Griek, noch slaaf of vrije, noch mannelijk of vrouwelijk meer is. Maar het is ook de volmacht van de mensenzoon, het mensenkind. Het is onze roeping en onze opdracht om hindernissen uit de weg te ruimen. Dat is toch wat Johannes de Doper roept aan het begin van het Marcus-evangelie: Maakt recht de weg des heren, ruim de hindernissen uit de weg. Die hindernissen, die bestaan uit zonden uit het verleden, die moeten vergeven worden. Een nieuw begin, dat is samen leven uit de vergeving en daarvan tekenen oprichten. Ons niet meer verlamd zijn, ons nieuwe enthousiasme, ons vernieuwde geloof in de toekomst, in de komst van het Rijk, moet daarvan het teken zijn. En dan kom ik nog even terug op de huidige toestand in Israël en de Palestijnse gebieden. Ik zei al: het is enerzijds volstrekt hopeloos en anderzijds buitengewoon veelbelovend. De situatie lijkt wel wat op die van Palestina in de tijd van Jezus. De zaak zit vast, muurvast. Vrijwel iedere paar maanden ontstaat er ergens in Palestijns gebied een nieuwe nederzetting En vergis u niet, die nederzetting is niet alleen een zaak van ultra-orthodoxe joden, die met een beroep op de Thora een stuk grond van de Palestijnen in bezit nemen, het zijn niet zelden gewone moderne Joden, die de gelegenheid te baat nemen om voor relatief weinig geld een stuk grond in bezet gebied te verwerven en daar niet meer of minder dan een villa neer te zetten. En terwijl wij bij nederzetting denken aan avonturiers met huifkarren en caravans, ontstaan er op de Westbank zwaar bewaakte villawijken, die fungeren als slaapstad voor Israëli’s met een goede baan in Jeruzalem. Een caravan kun je zo weer weghalen, hun huizen niet. De grond hebben ze gepacht van de staat en de huizen erop staan geregistreerd als hun wettig eigendom. Wie ze weg wil hebben zal ze uit moeten kopen en geen Palestijn kan dat betalen. De zaak zit vast en ondanks het feit dat het aantal terroristische aanslagen godzijdank serieus is teruggelopen, wordt veiligheidsbehoefte aangevoerd als argument om muren te bouwen en Palestijnen buiten te sluiten. Wie doorbreekt deze muur, wie springt eroverheen of hakt er een gat in, zoals die vier vrienden een gat in het dak hakten? Ik heb veel geloof gezien in Israël, geloof in de zin van fiducie, vertrouwen in de toekomst, moed om iets nieuws te beginnen, zowel bij joden als bij christenen en moslims. Willen we iets doen vanuit Nederland, dan zullen we hun initiatieven moeten steunen. Eenzijdige acties hetzij Pro-Israël hetzij Pro-Palestijns helpen niet, maar staan – zo leerden wij daar – eerder oplossingen in de weg. Laten we de moed niet opgeven, laten we ons geloof niet opgeven. Zie ik ga iets nieuws beginnen. Het is al begonnen, zie je het niet!  Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.