Preek en tafelgebed op witte donderdag 2012 in de Ark (Amsterdam-Noord)

Tora-lezing: Exodus 12 : 1 – 14 (NBG)

Evangelie-lezing: Johannes 13 : 1 – 15

(vertaling Jan Nieuwenhuis)

Voor het feest van Pascha
toen Jezus wist dat zijn uur gekomen was
om uit deze wereld over te gaan naar zijn Vader,
toen heeft hij de zijnen in de wereld liefgehad,
tot het uiterste heeft hij hen liefgehad.
En terwijl de avondmaaltijd gehouden werd
en de tegenstander reeds aan Judas, de zoon van Simon Iskariot,
op het hart gedrukt had om hem over te leveren
– in het bewustzijn dat de Vader hem alles in handen had gegeven
en dat hij van God was uitgegaan en naar God terugkeerde, –
stond hij van tafel op en legde zijn kleren af
en nam een linnen doek en omgordde zich daarmee.
Vervolgens goot hij water in het wasbekken
en begon hij de voeten van de leerlingen te wassen
en ze af te drogen met de doek waarmee hij omgord was.
Zo komt hij bij Simon Petrus.
En deze zegt tot hem: Heer, was jij mij de voeten?
Jezus gaf hem ten antwoord:
Wat ik doe, weet je nu nog niet,
maar later zul je het inzien.
Petrus zegt hem: Jij zult mij de voeten niet wassen,
in der eeuwigheid niet!
Jezus antwoordde hem:
Als ik je niet was, zul je geen erfdeel met mij hebben.
Simon Petrus zegt hem:
Heer, dan niet mijn voeten alleen, maar ook de handen en het hoofd!
Jezus zegt hem:
Wie een bad heeft genomen,
hoeft zich niet meer te wassen
– behalve de voeten –
maar is geheel rein.
Ook jullie zijn rein,
maar niet allemaal.
Want hij wist wie hem zou overleveren;
daarom zei hij:
maar jullie zijn niet allemaal rein.

Nadat hij hun voeten had gewassen,
zijn kleren weer had aangetrokken
en weer aan tafel was gaan liggen, zei hij tot hen:
Begrijpen jullie wat ik jullie gedaan heb?
Jullie, – jullie noemen mij:
de meester en de Heer,
en dat zeggen jullie terecht,
want ik ben het.
Wanneer dus ik jullie de voeten heb gewassen,
ik – de Heer en de leermeester,
dan moeten jullie ook elkaar de voeten wassen.
Want ik heb jullie een toonbeeld gegeven,
opdat zoals ik jullie heb gedaan,
ook jullie zullen doen.

Overweging

Lieve Gemeente,

Graag wil ik vandaag op deze bijzondere avond beginnen met een klein verhaaltje, dat ik gelezen heb in de Chassidische Vertellingen van Martin Buber.
Men vroeg aan de Maggid van Zlotzow: “Alle geboden staan toch in de Thora geschreven. Maar de nederigheid die opweegt tegen alle andere deugden wordt daarin niet als een gebod vermeld. Alleen wordt Mozes genoemd omdat hij nederiger is geweest dan alle mensen. Wat betekent dit zwijgen?”
“Als iemand”, antwoordde de rabbi, “nederigheid zou willen beoefenen om een gebod te vervullen zou hij nooit tot ware nederigheid komen. Te denken dat nederigheid een gebod is, is slechts een ingeving van Satan. Die blaast het hart van de mens op: dat hij geleerd is en rechtvaardig en godvruchtig en alle goede werken meester en waard zich boven het volk te verheffen; maar dat zou hoogmoedig zijn en goddeloos handelen, en dat zou een gebod zijn: nederig te wezen en zich met de anderen op één lijn te stellen; en de mens volbrengt dat vermeend gebod en voedt ook daarmee zijn hoogmoed nog.”
Nederigheid kun je niet op bevel doen, want dan is het geen nederigheid. Ik herinner me nog dat één van mijn leermeesters naar aanleiding van het bijbelverhaal, waarin uit wordt gelegd, dat als je een lage plaats inneemt, er een gerede kans is dat je door de gastheer hogerop wordt genood, eindigde met de cynische uitspraak: Van toen af ontstond er een run op de laagste plaatsen! Leert van mij, zegt Jezus, in het evangelie van Mattheus, want ik ben zachtmoedig en nederig van hart. Wat dat betekent “nederig van hart zijn” wordt nergens beter duidelijk gemaakt dan in het verhaal over de voetwassing, dat we vanavond als iedere witte donderdag hebben gehoord. Maar voor dat ik daar wat nader op inga, moet ik wel iets uitleggen om misverstanden over dit begrip ‘nederigheid’ te voorkomen. In ons land geldt nederigheid sinds jaar en dag als deugd, maar vaak werd daarmee dan iets heel anders bedoeld dan het bijbelse begrip nederigheid. Nederigheid werd dan geleerd als een vorm van “je plaats weten”. Je hebt in de wereld nu een keer mensen die hoger en die lager geplaatst zijn en het geeft geen pas om je hoger of groter voor te doen dan je bent. Wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje. Dus weet je plaats en wees nederig. Deze nederigheid houdt mensen klein. De nederigheid waar Jezus het over heeft is een nederigheid, die mensen groot maakt, die het beste in mensen boven roept. Jezus zegt niet: ik ken mijn plaats, ik ben ook maar een onbenullig piepeltje en om dat duidelijk te maken, was ik jullie voeten. Nee, Jezus weet waar hij vandaan komt en waar hij naar toe gaat. Hij is de Heer en als de Heer vernedert hij zich, neemt de gestalte aan van een slaaf van een dienstknecht en dient zijn leerlingen door hen de voeten te wassen. Morgenavond is het in de Joodse gemeenschap overal in de wereld Sederavond, het begin van het Pesachfeest. De maaltijd die Jezus met zijn leerlingen vierde was een Pesachmaaltijd, een sederavondviering. Centraal in deze viering staat de uittocht uit Egypte. Gedenkt dat jullie slaven zijn geweest in Egypte. Het kan haast niet anders of Jezus heeft tijdens zijn sedermaaltijd stil gestaan bij de kern van de viering. Hoe doe je dat gedenken, dat je slaaf bent geweest. Gedenken, dat is meer dan bedenken hoe het vroeger is geweest. Gedenken, dat is je inleven in de situatie, zodat je niet alleen kunt bedenken, maar ook kunt voelen wat het betekent om een slaaf te zijn geweest. Dat is wat Jezus heeft gedaan en hij heeft het zichtbaar gemaakt voor zijn leerlingen. Hij is hun aller slaaf geworden. Hij die de Heer was werd een knecht, daarmee is een bom geplaatst onder elk systeem dat de wereld in wil delen in twee soorten mensen, heren en dienaars, herrenvolken en slaven volken, elite en stemvee. Niet ieder mens is hetzelfde, niet iedereen beschikt over dezelfde talenten, niet iedereen – zo stellen we met pijn in het hart vast – leeft in dezelfde omstandigheden en heeft dezelfde mogelijkheden. Maar dat betekent niet, dat de ene mens minder is dan de andere, dat ie minder waard zou zijn, omdat ie ergens anders geboren is, een andere taal spreekt of er een andere levensovertuiging of godsdienst op na houdt. Wij noemen Jezus onze Heer en meester. Er is een tijd geweest – dat is heel lang geleden in de dagen van het Romeinse Rijk – dat het een politieke uitspraak was, om Jezus Heer en meester, kurios, te noemen. Want als hij de Kurios is, dan is de Romeinse Keizer, die zich graag zo liet aanspreken – dat niet. De belijdenis: Jezus is Heer, hield in, dat de vroege christelijke gemeente geen andere Heer erkende dan deze Heer. Ergens in de tijd dat voor het eerst Romeinse keizers (Constantijn de Grote was de eerste in het begin van de vierde eeuw) christen werden, is die uitleg van de belijdenis verdwenen. Christus als Heer erkennen, betekende vanaf toen je onderwerpen aan de paus en de keizer als de plaatsbekleders van Christus op aarde. Professor Heering, een vooraanstaande remonstrantse theoloog uit de vorige eeuw, noemde dat “de zondeval van het christendom”. We zijn die zonde nog niet te boven, zeg ik maar heel voorzichtig. Maar tenminste éénmaal per jaar, wanneer we met elkaar aanzitten aan de tafel van deze Heer, bedenken we dat met elkaar: dat we slaaf zijn geweest in Egypte, dat er maar één is die we Heer noemen en dat we daarom aanzitten aan een ronde tafel. Een tafel waar niemand aan het hoofd zit, maar waar allen gelijk zijn. Dat is – denk ik – de werkelijke nederigheid, de nederigheid die kenmerkend was voor Mozes en voor Jezus, de nederigheid die weet heeft van dit geheim, dat wij voor het aangezicht van de Eeuwige allen gelijk zijn, allemaal geschapen in zijn beeld. Hij heeft ons een voorbeeld gegeven, niet een gebod, maar een voorbeeld van liefde om na te volgen. De gemeente is de plaats waar die navolging geleerd en geoefend wordt, maar het is bedoeld voor de wereld, dat ook daar het onderste boven zal komen  en de dienaars mogen heersen. Zo moge het zijn. Amen.

Tafelviering

Praefatie:
V.    De Heer zal bij u zijn
G.    DE HEER ZAL U BEWAREN
V.    Verheft uw harten
G.    WIJ HEBBEN ONS HART BIJ DE HEER
V.    Laat ons dankzeggen de Heer onze God
G.    HIJ IS ONZE DANKBAARHEID WAARDIG

Tafelgebed
Ja Gij zijt onze dankbaarheid waardig,
goede en barmhartige God,
omdat gij voor ons als een vader en moeder wilt zijn,
omdat gij ons allen aanspreekt als uw kinderen,
leden van het ene huisgezin van de kinderen Gods,
en we dus door uw grote mensenliefde
mogen delen in de genade,
die gij eerst en vooral had bedoeld voor uw volk Israël,
maar waarin gij vanaf het begin een plaatsje had ingeruimd
voor al het ongeregelde volk, dat mee op weg wil naar uw land,
naar uw toekomst, naar een wereld in vrede.
Daarom, trouwe God, zegenen wij uw grote naam
en met profeten en apostelen,
met al uw mensen, zingen we daarom uw lof

HEILIG….. (zie dienstboek)

Ja, gezegend zijt gij, Heer onze God,
en gezegend is Hij, die komt in uw naam,
Jezus Messias, een kind uit uw volk,
die de weg van uw volk is gegaan
als de lijdende knecht in de wereld.
Die ook in ons midden steeds opnieuw aanwezig is,
als de Heer die knecht werd,
als ons aller dienaar,
die ons zo – door de minste te willen zijn –
heeft geleerd, de andere wet van uw koninkrijk,
de leer van liefde tegen beter weten in,
van vrede die niet wordt bevochten met speren en zwaarden,
van gerechtigheid die opbloeit
waar recht en vrede elkaar met een kus begroeten.
Zo heeft hij geleefd en is ons voorgegaan,
dat is hij niet uit de weg gegaan,
ook niet toen hij daarvoor wel moest lijden.
Zo heeft hij op de avond voor zijn dood
het brood genomen en daarover een zegening uitgesproken
Gezegend zijt Gij, Heer onze God, Koning van de wereld,
die het brood voortbrengt uit de aarde.
en het rondgedeeld aan zijn vrienden,
zeggend, neemt, eet allen hiervan,
dit is mijn lichaam voor jullie,
doet dit tot mijn gedachtenis.
Evenzo na de maaltijd nam hij de beker,
sprak er de zegening over uit:
Gezegend zijt Gij, Heer onze God, koning van de wereld
die geschapen hebt de vrucht van de wijnstok.
gaf die rond en zei:
Dit is het nieuwe verbond in mijn bloed,
doet dit zo dikwijls jullie die drinken
tot mijn gedachtenis.

ALS WIJ DAN ETEN…. (zie dienstboek)

Bijeen tot zijn gedachtenis
bieden wij U aan
deze tekenen van brood en wijn,
en bidden wij U, Heer:
Zend uw Geest in ons midden,
de Geest, die levend maakt,
die ons uit de duisternis tot het licht roept,
uit de doodsheid van ons bestaan
tot een nieuw leven in U.
Maak ons zo tot zusters en broeders
van Jezus Messias,
dienstbaar aan elkaar,
elkaar liefhebbend
en zo belijdend uw heilige Naam:
Gij, die er wilt zijn
met ons en voor ons en in ons.
Gezegend zijt Gij, o God
nu en alle dagen
en in uw Rijk dat komt
door Jezus Christus, onze Heer.
Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.