Preek in het Gast-huis (Amsterdam-West) op 6 oktober 2013

Preek in de leerdienst van LATE in het Gast-huis op 6 oktober 1953 (mijn zestigste verjaardag)

lezing uit de Sidra Noach: Genesis 10

 

1          Dit zijn de verwekkingen van de zonen van Noach,

Sem, Cham en Jafeth.

Hun werden zonen geboren na de vloed.

2          De zonen van Jafeth: Gomer, Magog, Madai, Javan, Tubal, Mesech en Tiras.

3          De zonen van Gomer: Askenaz, Rifath en Togarma.

4          De zonen van Javan: Elisha, Tarsis, Kittieten en Dodanieten.

5          Uit dezen verspreidden zich de kustlanden van de volken, in hun landen,

ieder naar zijn taal,

naar hun families, in hun volken.

 

6          De zonen van Cham: Kusch, Mizraïm, Put en Kanaän.

7          De zonen van Kusch: Seba, Chavila, Sabta, Raëma en Sabtecha,

de zonen van Raëma: Scheba en Dedan.

8          Kusch verwekte Nimrod, deze begon een geweldenaar te zijn op aarde.

9          Hij was een geweldig jager voor het aangezicht van JHWH;

daarom wordt gezegd:

als Nimrod, een geweldig jager voor het aangezicht van JHWH.

10        Het begin van zijn koningschap was Babel, en Ereck, Akkad en Kalné,

in het land Sinear.

11        Uit dat land trok hij uit naar Assur en hij bouwde Ninevé,

en de stad Rehoboth en Kalah,

12        en Resen tussen Ninevé en Kalah, dat is de grote stad.

13        Mizraïm verwekte de Ludieten, de Anamieten, de Lehabieten

en de Naftuhieten,

14        de Pathrusieten, de Kasluhieten

– vanwaar de Filistijnen zijn uitgetrokken –

en de Kaftorieten.

15        Kanaän verwekte Sidon, zijn eerstgeborene, en Chet

16        en de Jebusiet, de Amoriet, de Girgasiet,

17        de Cheviet, de Arkiet, de Siniet,

18        de Arvadiet, de Zemariet en de Chamatiet.

Daarna verstrooiden zich de families van de Kanaäniet.

19        En de grens van de Kanaäniet was: vanaf Sidon,

wanneer je naar Gerar komt tot aan Gaza,

wanneer je naar Sodom en Gomorra, Adama en Zeboïm komt, tot aan Lasa.

20        Dit zijn de zonen van Cham naar hun families,

Naar hun talen,

in hun landen, in hun volken.

 

21        Aan Sem werden kinderen geboren, ook aan hem,

de vader van alle zonen van Heber,

de broeder van Jafeth, de oudere.

22        De zonen van Sem: Elam, Assur, Arpachsad, Lud en Aram.

23        De zonen van Aram: Uz, Chul, Hether en Mas.

24        Arpachsad verwekte Selah, Selah verwekte Heber.

25        Aan Heber werden twee zonen geboren.

De naam van de ene was Peleg,

want in zijn dagen werd de aarde verdeeld,

en de naam van zijn broeder was Joktan.

26        Joktan verwekte Almodad, Selef, Chazarmaveth en Jaravh,

27        Hadoram, Uzal, Dikla

28        Obal, Abimaël, Scheba,

29        Ofir, Chavila en Jobab.

Al dezen waren zonen van Joktan.

30        Hun woonplaats was vanaf Mesa, waar je naar Sefar komt,

Het gebergte in het oosten.

31        Dit zijn de zonen van Sem naar hun families,

naar hun talen,

in hun landen, in hun volken.

 

32        Dit zijn de families van de zonen van Noach naar hun verwekkingen,

in hun volken.

Van dezen uit verspreidden zich de volken op de aarde na de vloed.

 

Andere lezingen uit de Naardense bijbel, een gedeelte uit de Haftara (Jes. 55, 1-5) en als bijpassende Evangelielezing: Johannes 24, 36 – 44

 

Uitleg

 

Lieve vrienden,

 

De sidra Noach die vandaag  op het rooster staat wordt beheerst door het grote verhaal over de vloed (maar liefst drie hele hoofdstukken) en het verhaal over de torenbouw van Babel, maar daartussen staat het verhaal over Noach en zijn jongens. Eerst het verhaal over Noachs dronkenschap en hoe Cham bij het zien van zijn vaders naaktheid opeens denkt te weten waar Abraham de mosterd haalde. Dat verhaal eindigt met de vervloeking van Cham en meer nog van zijn nakomeling Kanaän. En daarna volgt het hoofdstuk dat in de regel wordt voorzien van het opschrift: de volkerenlijst. En inderdaad met enig kunst en vliegwerk – en ik kan u zeggen dat de rabbijnse uitleggers zeer bedreven zijn in dit kunst en vliegwerk – kun je zo tellen, dat je precies uitkomt op zeventig volkeren en o wordt dit het verhaal over hoe na de vloed die drie zonen van Noach weer uitgegroeid zijn tot een grote wereldbevolking. Er zijn pogingen gedaan om bij elke naam na te gaan welk volk in de moderne tijd daarbij zou horen. Zo is al ergens in de elfde eeuw bedacht, dat je bij Aschkenaz, één van de zonen van Jafeth, zou moeten denken aan Duitsland. En als gevolg daarvan worden de Noord- en Middeneuropese Joden, die hun duitsachtige Jiddisch spreken aangeduid als Aschkenazische Joden, in tegenstelling tot de Sefardische Joden uit Spanje en Portugal. Maar hoe kunstig deze interpretaties ook zijn, en ik geloof ook zeker dat de schrijvers geprobeerd hebben alle hun bekende namen van volkeren tot in de verste uithoeken van wat zij toen als de bewoonde wereld beschouwden, een plek te geven in deze opsomming – mij lijkt niet dat dit alles is wat over deze lijst gezegd zou moeten worden. Zou dat het geval zijn, dan was het misschien wel aan te bevelen om dit gedeelte over te slaan, zoals – naar ik mij herinner – vroeger dikwijls bij allerlei geslachtsregisters werd gedaan. Ik denk dat we verder komen als we proberen de structuur van dit hoofdstuk voor ogen te krijgen.  En dat moet wel een beetje lukken want ik heb al wat geholpen met witregels in de tekst. We hebben een openingsvers en een afsluitend vers en daartussen drie delen van ongelijke lengte. Het deel over de kinderen van Jafeth is veruit het kortste. Het gaat over de kustlanden – soms wordt er ook wel met eilanden vertaald – , Jafeth krijgt de uiteinden van de wereld, vanuit Israël gezien Verweggistan. Naast Aschkenaz komen we hier ook de naam Tarsis tegen. Over Paulus wordt gezegd dat hij van Tarsis is en over Jona dat hij zich inscheept naar Tarsis. En of we dat dan in Spanje localiseren of in Klein-Azië, het is een gigantische zeereis om er te komen. Het is East of Eden, het land waar je naar toetrekt, weg van voor het aangezicht van Adonai. Daarna komt Cham. Vanwege de vloek die over hem en zijn zoon Kanaän is uitgesproken door Noach zou je verwachten, dat hij er bij de verdeling wel bekaaid af zou komen, maar het tegendeel is het geval. Egypte, Babylonië, Assyrië, alles wat rijk en machtig is of was in de tijd dat het verhaal werd opgetekend valt aan Cham toe. In de veelheid van namen en volken springen er twee uit: Nimrod en Kanaän. Nimrod was de eerste geweldenaar op aarde. Zijn koningschap begint in het land Sinear. Die naam Sinear komt straks terug in het verhaal over de torenbouw van Babel. Het is het land van Nimrod. Als alle bewoners van de wereld daar zouden samenklonteren rond die toren dan zouden ze allemaal leven onder de knoet van Nimrod. Hij pakt het voortvarend aan, het begint in Babel en gaat vandaar naar Assur (bewandelt in omgekeerde volgorde de weg van de wereldrijken, eerst Assyrië dan Babylonië. Hij bouwt wereldsteden, metropolen, centra van de macht. Als het klopt – en we hebben weinig redenen om daaraan te twijfelen – dat dit verhaal is geschreven in of kort na de ballingschap, dan is het rijk van Nimrod het rijk waar de joden in ballinschap verblijven, het noordrijk weggevoerd naar Assyrië, het zuidrijk weggevoerd naar Babel. En dan is er Kanaän. Wat hij precies verkeerd heeft gedaan wordt niet duidelijk. Dat hij alleen maar vervloekt wordt omwille van de zonde van zijn vader is niet erg geloofwaardig, maar het gaat hier ook niet om wat hij precies gedaan heeft, maar het gaat om zijn landsgrens. Binnen welke grens woont hij: Vanaf Sidon, wanneer je naar Gerar komt tot aan Gaza (waar Gaza ligt hoef ik u helaas niet uit te leggen) dat is in noord-zuid-richting, wanneer je naar Sodom, Gomorra, Adama en Zeboïm komt tot Lasa, dat is in west-oost-richting. En u begrijpt het al: ze wonen precies in het hele gebied, dat Israël als het hare beschouwt. Alles is op. Het goud van Scheba en Chavila, de metropolen van Babel en Ninevé, de rijke Nijldelta en het gebied tussen de Eufraat en de Tigris. Overal zitten de nakomelingen van Cham, de Nimrods en de Kanaäns.

Daarom begint het laatste deel van het verhaal ook anders. We lezen niet direct: de zonen van Sem…, of: dit zijn de verwekkingen van Sem. Nee, in plaats daarvan staat er: Aan Sem werden kinderen geboren, ook aan hem. En u voelt gelijk het probleem. Zal er in de wereld van de Nimrods nog plaats voor hen zijn, krijgen zij ook hun eigen plek onder de zon of zullen ze leven in de verstrooiing, in de diaspora? De opvallende constructie: aan Sem werden kinderen geboren, ook aan hem, kwamen we in het boek Genesis al één keer eerder tegen en wel in een soortgelijk verhaal. In het slot van het vierde hoofdstuk wordt ons verteld over het Kaïnitisch mensdom, over de wereld die – ook daar ondanks zijn vervloeking – beheerst wordt door de nakomelingen van Kaïn, Zoals hier bij de nakomelingen van Cham Nimrod centraal staat, stond daar bij de nakomelingen van Kaïn Lamech centraal. De schreeuwlelijk, die een man doodslaat om een wond en een jongen om een striem. Hij krijgt drie zonen: Jabal, Jubal en Tubal-Kaïn, vrij vertaald: meer en meer en nog meer Kaïn. En dan krijgt Eva nog een kind: Seth (inderdaad de tweede naam van mijn jongste kleinzoon), degene die in de plaats kwam van Abel, omdat Kain die had doodgeslagen. En dan volgt er: Aan Seth, ook aan hem werd een zoon geboren: Enosch, mensenkind. In die dagen begon men de naam des Heren aan te roepen. Omwille van het kwetsbare mensenkind, het kleine piepeltje, zoals Dick Boer placht te zeggen, omdat hij het op de een of andere manier moet overleven in de wereld waar de Kaïns het voor het zeggen hebben, daarom roepen wij de eeuwige aan, Heer ontferm U. Zo ook Sem, ook aan hem worden kinderen geboren. Er is eigenlijk geen plek voor ze. Hij is de vader van alle kinderen van Heber, van heel het volk van de Hebreeërs, het slavenvolk, dat zucht onder de slavernij in Mizraïm, dat is Egypte, of onder de ballingschap in Assyrië of Babel. Waar in het vorige gedeelte Nimrod en Kanaän centraal stonden, staat in dit gedeelte Heber centraal, Heber is als Enosch, het mensenkind dat moet overleven in de wereld van de machthebbers. Tegenover de landsgrens van Kanaän staat de woonplaats van Joktan, de zoon van Heber, hij woont in het oosten, in de bergen. Iedere morgen wordt hij wakker en slaat zijn ogen op naar de bergen. Vanwaar zal mijn hulp komen? En wellicht dat er één van zijn broers of zussen is, die terugzingt: Mijn hulp is in de naam van de Heer. Vanuit het oosten houdt hij de blik gericht op Jeruzalem, en jaar in jaar uit zeggen ze het tegen elkaar: volgend  jaar in Jeruzalem. Zolang de Nimrods het voor het zeggen hebben – en vergis je niet: de Nimrods hebben het voor het zeggen tot op de huidige dag – is er voor hen geen hoop. Maar om met Walter Benjamin te spreken: “omwille van de hopelozen is ons de hoop gegeven”. Dat ik toch vandaag op deze plaats het lievelingscitaat van mijn vriend en leermeester Bert ter Schegget mag uitspreken. Omwille van het kleine piepeltje, omwille van het slavenvolk, omwille van alle kinderen van Heber, roepen wij de naam des Heren aan. Hij is de hoop van de hopelozen. Hij heeft in zijn almacht besloten niet om almachtig te zijn, maar om zich radicaal in te zetten voor het kleine en kwetsbare mensenkind. In de profetenlezing wordt gesproken over het eeuwige verbond waarmee God zich inzet voor allen die hongeren en dorsten naar gerechtigheid. En natuurlijk is dit als haftara gekozen om dat daarmee herinnerd wordt aan het verbond van de regenboog, dat God sluit met Noach. Moet ik het op deze feestelijke dag nog hebben over het grote verdriet, dat alles ook zomaar heel anders kan zijn? Ja natuurlijk, dat mogen we niet vergeten, dat ook de kinderen van Heber als ze eindelijk terug gekomen zijn in hun land tot onderdrukkers kunnen worden, dat de landsgrenzen van de Palestijnen, van de Kanaäniet, zo ver opgeschoven kunnen worden, dat ze in een onleefbare situatie komen te zitten, in Gaza als een opeenhoping van hopeloze, uitzichtloze mensen? Ook dan is Hij de hoop van de hopelozen. Met hen en namens hen, wachten wij op het openbaar worden van de kinderen Gods, op de komst van de Mensenzoon, op de messiaanse tijd. Van die dag en dat uur weet niemand, maar we worden opgeroepen op wakker te blijven, om waakzaam te zijn, want wellicht zijn er tekenen, dei we niet mogen missen. Het gaat, denk ik, om een actieve waakzaamheid. Je ogen open houden en je handen uit de mouwen steken. Niet de andere kant op kijken, als Marokkaanse Nederlanders, of mensen die de Koran lezen, als tweederangs worden weggezet. Niet werkeloos toezien als alles wat ons dierbaar is wordt geofferd op het altaar van de Mammon, onze economie! Wakker zijn, wakker zijn. Ik moest denken aan het citaat uit Alfred Döblins Berlin Alexanderplatz, dat ik destijds voor in mijn dissertatie zette: “Wenn Krieg ist, und sie ziehen mich ein, und ich weiss nicht warum, und der Krieg ist auch ohne mich da, so bin ich schuld, und mir geschieht recht. Wach sein, wach sein, man ist nicht allein. Die Luft kann hageln und regnen, dagegen kann man sich nicht wehren, aber gegen vieles andere kann man sich wehren. Da werde ich nicht mehr schrein wie früher, das Schicksal, das Schicksal.“  Niet het Schicksal, niet het noodlot regeert, maar Hij regeert. Es wird regiert, zouden wellicht de laatste woorden zijn geweest van de grote Karl Barth. Het gaat ergens heen. Theologisch gesproken, schrijft Dietrich Bonhoeffer, is de schepping ons verleden en het Rijk Gods onze toekomst. Het ziet er nog helemaal niet naar uit, de Nimrods lijken nog alle macht te hebben, maar het Woord wil deze wereld omgekeerd, zegt dat wie nu heersen knecht zullen zijn. Ik ben onder de predikanten van Amsterdam zeker niet de meest vrome, met Reve twijfel ik aan alles, maar aan dit ene probeer ik me vast te houden: het gaat ergens heen. Het wordt nog wat met dat Rijk van Hem, soms voel ik er iets van, soms zie ik er iets van, maar vaak ook helemaal niet. Ik probeer waakzaam te blijven in een wereld, die er heel anders uitziet dan toen ik haar voor het eerst zag.  Zal er in deze steeds hardere en zakelijke wereld, waarin mijn kleinkinderen opgroeien, plaats blijven voor het kleine mensenkind, voor Esau Seth bijvoorbeeld? Ik geloof erin, ik moet wel. Zonder dat zou ik niet verder kunnen. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.