Preek in de Nieuwendammerkerk op 27/10/2013

Preek in de Nieuwendammerkerk op zondag 27 oktober 2013. Gelezen werd  1 Koningen 21 (in de vertaling van het Amstelpreekteam, zoals gepubliceerd in Tegengif van Ad van Nieuwpoort en Marco Visser) en Lucas 18, 9-14 in de vertaling van Huub Oosterhuis en Alex van Heusden.

 

Lieve gemeente,

 

De wijngaard van Nabot! Het is één van de meer bekende verhalen uit de Bijbel. Wie het woord ‘wijngaard’ hoort, denkt direct aan Nabot en wie de naam Nabot hoort, denkt aan de wijngaard. Toch speelt Nabot in het hele verhaal maar een kleine rol. Hij spreekt maar één zin uit en die kunnen we heel kort samenvatten. Nabot zegt nee! Hij zegt nee tegen de koning en door nee te zeggen tegen de koning, zegt hij nee tegen het hele systeem, dat met koning Achab en koningin Izebel dominant is geworden in Israël en – zo moeten we er maar gelijk bij zeggen – dat tot op de huidige dag in vrijwel de hele wereld is gebleven: het systeem, dat wij economie noemen en dat zegt dat in principe alles te koop is, als je er maar het juiste prijskaartje aan hangt. Probleem is natuurlijk wel, dat in onze samenleving vrijwel niemand daar een probleem van maakt en met de zakelijke ogen van de eenentwintigste eeuw bekeken, begrijpen we dan ook helemaal niets van Nabot. Hij kan er een betere wijngaard voor terug krijgen en als hij dat niet wil, dan kan hij er ook geld voor krijgen. Hij hoeft zijn prijs maar te noemen. Ja inderdaad zijn prijs, niet in de eerste plaats de prijs van de wijngaard, maar zijn prijs, want – dat weten we immers – iedereen heeft zijn of haar prijs: bied ze een beter salaris, doe er een bonus bovenop, iedereen gaat om en zo verkopen we onszelf, of zo u wilt onze ziel. Wat is er aan de hand met die Nabot, waarom ligt ie dwars? Hij heeft daar één woord voor, het woord “erfdeel”! Dat ene woord verwijst naar een wereld, een andere wereld, een wereld die er misschien wel nooit is geweest, maar een wereld waarvan we dromen. Een wereld in overeenstemming met het woord van God. In het boek Jozua krijgen we te horen, hoe het land verdeeld moet worden, wanneer het volk Israël eenmaal is gearriveerd in het beloofde land. Iedere stam krijgt zijn eigen gebied en binnen de stam elke familie. Een eerlijke verdeling en die verdeling moet in stand blijven. Het onvervreemdbare erfdeel moet daarvoor garant staan. Dat erfdeel zegt niet: dit was van mijn vader en dus heb ik daar recht op. Dit woord ‘erfdeel’ herinnert aan die God, over wie wij zeggen: “De aarde is des Heren”. En als de aarde van God is, dan hebben wij die dus in bruikleen, en iets dat je in bruikleen hebt, kun je niet zo maar kopen of verkopen naar het je uitkomt. Sterker nog, als het toch verkocht moet worden, omdat een familie aan lager wal is geraakt, dan moet het met het jubeljaar weer terugkomen bij de oorspronkelijke gebruikers. Nu zal het best waar zijn, dat dit prachtige systeem nooit echt gefunctioneerd heeft, maar het staat wel in de boeken van Mozes en dat betekent dat er een intentie is aangegeven, hoe we met grondbezit, met geld, met goederen om zouden kunnen gaan. Een eigen wetmatigheid van de economie – zoals die in onze tijd schering en inslag is geworden, als je die ontkent, dan ben je niet helemaal goed bij je hoofd  – zo’n wetmatigheid is dan eigenlijk niet denkbaar. Dan zou immers de economie tot god, tot afgod worden. En dat is nu precies wat er met Israël in de tijd van Achab is gebeurd. Er wordt gesproken over de Baälscultus, die via koningin Izebel in Samaria is ingevoerd en het lijkt dan net alsof we te maken hebben met een jaloerse God, die het niet kan hebben dat we een andere god aanbidden, maar afgoderij heeft maatschappelijke consequenties. Deze God staat voor een bepaalde manier van naar de werkelijkheid kijken, zoals die is vastgelegd in de tora. Andere goden aanbidden, betekent deze bevrijdende zienswijze loslaten en opnieuw in de macht komen van farao-achtige heersers, die dus ook anders denken over de samenleving. Dat is misschien wel één van de grootste misvattingen, dat we denken dat het verschil tussen de dienst aan de God van Israël en de afgodendienst een puur godsdienstig geschil is, maar dat is maar een klein aspect van het conflict, het gaat om veel meer, het gaat om een complete levenswijze, over hoe je in de wereld staat. Iemand die in de bijbel goddeloos wordt genoemd is niet per se iemand, die op filosofische gronden het bestaan van opperwezens ontkent, maar is iemand die door zijn gedrag laat blijken dat hij aan god noch gebod doet, dat hij leeft ten koste van zijn medemens ook wanneer hij oprecht gelooft in het bestaan van een god. En zo is iemand die andere goden aanbidt, die afgoden dient, niet alleen een dienaar van de Baäl, maar ook van Mammon en Moloch, de god van het geld, de god die mensenoffers, die kinderoffers vraagt. Daartegen zegt Nabot nee, hij zegt niet alleen nee tegen de koning, maar ook nee tegen de Mammon, tegen de economie van Izebel. Er was ooit in het jaar 1955 in Montgomery Alabama een zwarte vrouw, ze heette Rosa Parks, die niet opstond voor een blanke in de bus, maar die nee zei tegen de buschauffeur en tegen heel het systeem dat gebaseerd was op rassenscheiding. Door haar simpele ‘nee’ kwam een gigantische busboycot tot stand, die het begin vormde van een geweldloze strijd onder leiding van dominee Martin Luther King, die uiteindelijk geleid heeft tot de afschaffing van de rassenscheiding in de Verenigde Staten. Ik moet altijd denken aan het prachtige gedicht van Remco Campert:

Verzet begint niet met grote woorden
maar met kleine daden

zoals storm met zacht geritsel in de tuin
of de kat die de kolder in zijn kop krijgt

zoals brede rivieren
met een kleine bron
verscholen in het woud

zoals een vuurzee
met dezelfde lucifer
die een sigaret aansteekt

zoals liefde met een blik
een aanraking iets dat je opvalt in een stem

jezelf een vraag stellen
daarmee begint verzet

en dan die vraag aan een ander stellen

Wie ‘nee’ zegt, stelt een vraag, stelt de beslissende vraag naar de legitimiteit van dit systeem. Wie ‘nee’ zegt zal daar allicht de gevolgen van ondervinden. Even lijkt het nee van Nabot effect te hebben. De koning druipt af, is diep teleurgesteld omdat hij misschien diep in zijn hart wel beseft, dat Nabot het gelijk aan zijn kant heeft, dat er nu eenmaal wetten in Israël zijn, die geëerbiedigd moeten worden, maar hij is er kapot van, want jaloezie is ziekmakend. Het kleine groene duiveltje, zeggen mijn dochters, als ze het hebben over de jaloezie, waar ze tegen vechten, maar niet altijd in de hand hebben. Hij eet niet meer, hij drinkt niet meer, wat is het allemaal nog waard als hij dat ene niet mag hebben. De Schrift weet heel goed wat jaloezie teweeg kan brengen. Ze hebben het niet voor niets opgenomen in de Tien Woorden in de samenvatting van de tora: Gij zult niet begeren….  Wij hebben dit gebod niet overgenomen, hoe zouden we, wij leven in een samenleving, waar de begeerte de spil is waarop onze economie draait, we moeten meer begeren, meer willen, meer consumeren, want anders, ja wat anders, anders groeit onze economie niet meer. Maar wie heeft er gezegd dat een economie moet groeien, misschien is genoeg soms ook genoeg, misschien hebben we ook in onze samenleving mensen nodig die ‘nee’ zeggen, die zeggen: basta, genoeg is genoeg. Maar dan komt Izebel. Ben jij nou een koning? Zal ik je eens leren hoe je zoiets aanpakt. We doen hem een proces aan, we vinden wel een aanklacht, hij heeft God en de koning beledigd. Eigenlijk staat er gezegend, maar dat woord kan in het Hebreeuws zowel positief als negatief gebruikt worden. De zegen nageven, kunnen wij nog zeggen, maar hij heeft – bedoelen ze daarmee – de eer van God en van de koning aangetast. Volgens Izebel zijn die twee onlosmakelijk met elkaar verbonden: wie de koning te na komt, komt ook God te na. En er zijn altijd wel mensen te vinden, Belialskinderen worden ze genoemd, nietsnutten, mensen die voor geld alles doen wat je wilt, die een vals getuigenis willen afleggen. U hoort het gaan. Achab overtrad het gebod: gij zult niet begeren. Op instigatie van Izebel lappen we alle geboden aan onze laars. Gij zult geen vals getuigenis afleggen tegen uw naaste, gij zult niet doden, gij zult niet stelen. Het gebeurt allemaal: Er wordt een vals getuigenis afgelegd tegen Nabot en op grond daarvan wordt hij omgebracht en vervolgens wordt de wijngaard gestolen. Want die wijngaard moet een moestuin worden. Daarmee is alles gezegd: Israël moet onder Achab en Izebel een ander soort land worden. De wijngaard is het bijbelse beeld voor het beloofde land, ieder onder zijn wijnstok en zijn vijgenboom, een leven in rust en vrede met elkaar. Weg met die wijngaard, met de traditie van wijnstokken die van generatie op generatie worden doorgegeven, wij willen een moestuin, we hebben geen geduld, we willen snel resultaat, morgen in de winkel, het liefst. Is dat niet de diepste oorzaak van de crisis waarin we verkeren, dat diegenen die onze economie aansturen geen geduld hebben, en altijd kiezen voor het gewin op de korte termijn, ook wanneer dat verlies op de iets langere termijn betekent?

Nabot zei ‘nee’, Nabot maakt geschiedenis, want de profetie geeft hem gelijk. Daar is Elia, de Tisbiet, als steeds duikt hij op uit het niets, hij is er als hij nodig is. Zoals het ‘nee’ van Rosa Parks, tot een grote zaak werd gemaakt door de profetische inzet van Martin Luther King, zo maakt Elia een zaak van het ‘nee’ van Nabot. Hij zegt Achab de waarheid: je hebt gemoord en in bezit genomen. Dat is niet het einde van Nabot, maar het begin van het einde van Achab. Jij die niet wilde weten van de betekenis van het ‘erfdeel’ in Israël, voor jou zal er geen erfdeel zijn in Israël. Het zal uit zijn met jouw koningschap en met dat van koningin Izebel. Maar dan gebeurt er iets verrassends. Achab voelt zich aangesproken door het woord van Elia. Hij scheurt zijn kleren, en gaat in zak en as, zoals ooit ook de koning van Assyrië in het grote Ninevé zich zal bekeren. En God stelt zijn oordeel bij, zoals hij ooit ook deed met het oordeel over de hoogmoed van Salomo: niet in jouw tijd, maar in dat van je zoon zal het oordeel komen. Er is genadetijd voor Achab, want er zal vreugde zijn in de hemel over één zondaar die zich bekeert.

Waar staan wij in dit in onze ogen bijna onbegrijpelijke conflict tussen Achab en Nabot? Hebben we oog en oor voor het ‘nee’ van Nabot, of is hij een sukkel, een dief van zijn eigen portemonnee, iemand die niet goed heeft begrepen hoe de economie werkt? Denken we dat alles is orde is, zolang de economie maar draait, dat het geloof in die god van de bijbel, die deze wereld het liefst omgekeerd, totaal anders zou zien, een zaak is voor achter de voordeur, en dat we het in de kerk omgekeerd vooral niet over economie of over politiek zouden moeten hebben? Dat kan, maar dan staan we niet in de traditie van Elia en Martin Luther King, maar in de traditie van Izebel, van Moloch en Mammon, en moeten we ons afvragen wat ons geloof in God dan eigenlijk nog inhoudt. Daar staan ze met z’n tweeën: de farizeeër en de tollenaar. De Farizeeër is zich van geen kwaad bewust, hij vervult zijn religieuze plichten, dat hij zijn medemens niet ziet, ja dat hij blij is dat hij anders is, beter dan al die anderen, acht hij geen zonde. De tollenaar weet dat hem veel vergeven moet worden, hij weet dat ie op het verkeerd pad is. En hij werpt zich neer. En, zo concludeert de evangelist Lucas, hij daalde af als een rechtvaardige, de ander niet. Geloven is doen, is keuzes maken, is om vergeving vragen, voor jezelf en voor anderen. Geloven is soms ook ‘nee’ zeggen, nee tegen onderdrukking, nee tegen discriminatie, nee tegen een systeem dat gebouwd is op begeerte en diefstal. Want met dat ‘nee’ van het geloof spreken we tegelijk een ‘ja’ uit: een ja tegen de schepping van God, een ja tegen de liefde van Jezus Christus, een ja tegen de heilige Geest, die in ons een vuur wil ontsteken, een vuur dat brandt voor vrede en gerechtigheid, voor liefde en mededogen. Dat er iets van dat pinkstervuur blijft branden heel het jaar door, daar bidden we om. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.