Overweging in de Ark (Amsterdam-Noord) op witte donderdag 17/4/2014

Overweging tijdens de dienst van Schrift en Tafel in de Ark (Amsterdam-Noord) op Witte Donderdag, 17 april 2014. Gelezen werd naar het alternatieve Eerste Dagrooster Daniël 7, 1-14 en Mattheus 26, 57-68.

Lieve Gemeente,

 Dit keer niet het bekende verhaal over de voetwassing uit Johannes 13, maar het gesprek van Jezus met Kajafas en een overweging over de mensenzoon uit Daniël, die door Jezus wordt aangehaald. Een klein fragment uit het prachtige lijdensverhaal van Mattheus, dat we toch vooral kennen vanwege de weergaloze bewerking ervan door Johann Sebastian Bach. Het beeld dat Mattheus ons schildert van het lijden van Christus is meer nog dan bij bijvoorbeeld Johannes het beeld van een zwijgende Christus. Hij ondergaat het lijden, hij verweert zich niet. Als ze aandringen spreekt hij één keer tegen Kajafas de hogepriester en één keer tegen Pilatus de stadhouder. Kajafas vraagt hem, bezweert hem, dat hij hem bij de levende God moet zeggen of hij de Christus is, de zoon van God. En Pilatus vraagt hem of hij de koning der Joden is. Hij geeft ze beiden bijna hetzelfde antwoord: tegen Kajafas zegt Jezus: Gij hebt het gezegd en tegen Pilatus: Gij zegt het. Dat is een vreemd antwoord. De traditie wil, dat dit moet worden begrepen als een “ja, zo is het”, maar dat is niet wat Jezus zegt, zo wordt het weliswaar wel door Kajafas en door Pilatus begrepen, want Kajafas beschouwt het als het “bewijs” dat hij God heeft gelasterd en Pilatus laat het schrijven op zijn  kruis: INRI, Jesus Nazaraios, Rex Ioudaeorum. Jezus van Nazareth, de koning der Joden. Maar is het wel een ja? De uitdrukking: Jij zegt het, of jij hebt het gezegd, kan – ook een beetje afhankelijk van de intonatie – op twee manieren begrepen worden: Je zègt het, in de zin van: zo is het òf: Jij zegt het in de zin van: your words not mine, zoals een Amerikaanse uitlegger vertaalde. Het is van allebei een beetje. De eerste die in het evangelie van Mattheus had beleden: Gij zijt de Christus, de zoon van de levende God, was natuurlijk Petrus. En die uitspraak wordt voluit bevestigd door Jezus: Zalig zijt gij, Simon Bar Jona, want vlees en bloed heeft jou dat niet geopenbaard, maar mijn Vader die in de hemelen is. Maar is de waarheid in de mond van Petrus, een waarheid die hem door God zelf geopenbaard is, ook waarheid in de mond van Kajafas, die op zoek is naar een reden om hem te doden. Jij zegt het. Hem is het niet door God geopenbaard, maar in zijn mond is het een beschuldiging. Het woord Christus is de vertaling van het woord Messias. Het betekent allebei “Gezalfde”. In het vroegere Jodendom werd daarmee de koning bedoeld. De eerste koningen, Saul en David worden door de profeet Samuël gezalfd. Het zijn gezalfden en ze worden in de psalmen “Zoon van God” genoemd. Niemand haalde het in zijn hoofd om te denken, dat daarmee aan een lijfelijke afstamming van God werd gedacht. “Mijn Zoon zijt Gij, ik heb u heden verwekt” is een intronisatie-spreuk. Als de koning koning wordt, dan wordt hij op dat moment door God als Zoon verwekt, vanaf dat moment moet hij op aarde voor zijn volk zorgen, zoals God dat vanuit de hemel doet. In het latere Jodendom als er na de ballingschap geen zonen van David meer als koning op de troon zitten, wordt de naam Messias een verwijzing naar de gedroomde koning, die recht en gerechtigheid zal herstellen. Ook die Messias is een Zoon van God, maar ook dan natuurlijk niet in letterlijke zin. In het christendom is de gewoonte ontstaan om van Jezus, de Zoon van God, God de Zoon te maken. En dat is in de oren van iedere Jood godslasterlijk, want ze hebben het op de dorpels van hun huizen en op de band op hun voorhoofd geschreven: Sjema, Jisraeel, Adonai Elohenu, Adonai Echad. Hoor Israël, de Heer is uw God, de Heer is één. God is één en niet twee of drie. Als iemand in de bijbel “zoon van God” wordt genoemd, dan wordt daarmee bedoeld: iemand die in alles is als God, een mens naar Gods hart. “Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie ik een welbehagen heb”. Hij is het. Wie wil weten hoe God is, hij is zò, liefdevol, erbarmend, trouw tot in de dood, zoals Jezus het ons getoond heeft. En gelijk daarna zegt Jezus: van nu af aan zult ge de mensenzoon zien, zittend ter rechterhand van de Kracht en komend op de wolken. Vergis je niet, Kajafas, de zoon van God is een Mensenzoon, de mensenzoon waarover de profeet Daniël gedroomd heeft. Als alle beestachtige rijken voorbij zijn gegaan, dan zal er één die lijkt op een mensenzoon verschijnen op de wolken en hij zal regeren met recht en gerechtigheid voor eeuwig en altijd. Wat zegt Jezus hier? Hij legt uit wat hij bedoelt met: Jij hebt het gezegd. Als jij had geweten wat je zei en ook maar even gedacht zou hebben, dat ik werkelijk de Zoon van God was, dan zou je weten, dat het niet aan jou is mij te oordelen, maar dat je uiteindelijk als alle mensen onder het oordeel van deze mensenzoon bent gesteld. Zijn komst verwachten wij, de komst van de mensenzoon, die zoon van God is, niet een tweede, een andere God, maar de ware mens, de nieuwe Adam, die in alles leeft in het beeld en in de gelijkenis van God. Als Jezus in het evangelie van Mattheus de inzettingswoorden van het avondmaal uitspreekt, de inzettingswoorden die tegelijkertijd de berachas, de zegenbedes zijn, die elke gelovige Joodse huisvader uitspreekt over brood en wijn, dan zal hij ook zeggen, dat hij niet meer van de vrucht van de wijnstok zal drinken, tot hij die nieuw zal drinken in het koninkrijk van God. Dat koninkrijk van God is niet de hemel, maar is het koninkrijk dat aanbreekt bij de verschijning van de mensenzoon, een koninkrijk dat neerdaalt uit de hemel om gevestigd te worden hier op aarde. Iedere keer als wij de wijn drinken bij het avondmaal, denken we aan deze komst, dromen we van dat koninkrijk, krijgen er als het ware een voorsmaak van. Daarom zullen we straks tegen elkaar zeggen als we elkaar de beker aanreiken: de wijn van het koninkrijk! Het koninkrijk dat niet het einde van de mensheid betekent, maar de definitieve verschijning van de ware mens, het mensenkind, dat kwaad met goed vergeldt. Dat koninkrijk verwachten wij. Maranatha, kom Heer Jezus kom, kom spoedig. Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.