Maarten den Dulk, Geloof, gebod, gebed, Skandalon 2015, 30 pag. €9,95. ISBN 9789492 183125.
Om te beginnen sinds kort één van de kleinste boekjes in mijn boekenkast. In welgeteld dertig pagina’s, als je in- en uitleiding eraf haalt blijven er twintig over, probeert Maarten den Dulk antwoord te geven op drie centrale filosofische vragen: “wat kan ik weten / wat moet ik doen / wat mag ik hopen?”. Dat is razend knap en er is geen woord Frans bij. Waarmee de auteur maar weer eens laat zien, dat je geen “alledaagse taal” hoeft te spreken, om voor iedereen verstaanbaar te zijn. Hij bespreekt in dit ultrakorte bestek, de drie belangrijkste teksten van het christendom: de Apostolische geloofsbelijdenis, de Tien Woorden en het Onze Vader. Van de Tien Woorden maakt hij ook nog een mooie eigen vertaling. De toon is die van een soort apologie (in de goede zin van het woord): de schrijver wil laten zien, dat het ook voor een modern mens niet vreemd is, om zich hiermee bezig te houden, sterker nog: dat je het zelfs kunt lezen als een korte samenvatting, hoe je bewust en sociaal met elkaar om kunt gaan in een moderne democratische rechtsstaat. Kortom een mooi (voor de omvang wat prijzig) boekje om te lezen en weg te geven! Wat me wel van het hart moet: ik vind de vertaling (natuurlijk de schrijver zegt gelijk, dat er ook diverse andere mogelijkheden zijn, maar hij kiest toch bewust voor deze) van de Godsnaam met “Liefste” helemaal niets. ‘Eeuwige’, ‘Ene’ of zelfs ‘Heer’, wat mij betreft allemaal beter. Ik ben een beetje allergisch voor iedere poging, waarbij de verhouding met de Eeuwige in het erotische of romantische vlak wordt getrokken. Ik geef toe, dat ik eeuwen van traditie en zelfs een deel van de bijbel tegen me heb, maar ik erger me er aan: God is mijn liefste niet en mijn liefste is geen god voor me (al komt ze – ik geef het toe – wel in de buurt).
Tenslotte een wat ernstiger punt van kritiek. Maarten moet weten dat er in 1949 door Kleijs Kroon een boek is geschreven met dezelfde titel en hetzelfde thema. Ook in dat boek worden Geloofsbelijdenis, Tien Woorden en Onze Vader besproken. Als je ze naast elkaar legt, zou je zelfs de indruk kunnen krijgen dat Maarten een ‘update’ van het boek van Kroon heeft willen schrijven voor mensen van deze tijd en met een omvang, die misschien zelfs de computergeneratie tot lezen zou kunnen verleiden. Ook Kroon hangt zijn betoog op aan drie centrale vragen. Bij hem luiden die: “Wie is God voor ons / Wat heeft God met ons voor / Wat doet God ons dus verwachten?” Waarom dit mooie kleine boekje niet geschreven ter eer en nagedachtenis van Kleijs Kroon? Zijn naam wordt zelfs niet genoemd. Jammer!
Lieven de Cauter, Metamoderniteit voor beginners. Filosofische memo’s voor het nieuwe millennium, Vantilt Nijmegen 2015, 256 pag. € 19,95. ISBN 978 9460 042102.
Door ons mederedactielid Tiers Bakker werd ik al eens eerder opmerkzaam gemaakt op het werk van de Brusselse filosoof Lieven de Cauter (geb. 1959), hoogleraar cultuurfilosofie aan de KU Leuven. Dus schafte ik het bovengenoemde boek aan en zelden heb ik meer plezier gehad aan een boek over filosofie, dan sinds ik hierin begonnen ben. De aanduiding ‘voor beginners’ schrikte me nog net niet af (hoewel: als er ‘voor dummy’s’ had gestaan, had ik het waarschijnlijk laten liggen) en laat u zich er als lezer niet door misleiden. ‘Voor beginners’ betekent in dit geval: voor mensen die niet een graad in de filosofie hebben. Dat geldt althans voor het grootste deel van de teksten, die min of meer op zichzelf staande artikelen, lezingen of blogs zijn. Maar er zitten ook teksten bij die veel toegankelijker zijn: “Het post 9/11 tijdperk uitgelegd aan kinderen” en “Globalisering voor beginners”, wat voor middelbare scholieren is geschreven. Waarom dat plezier. In de eerste plaats omdat De Cauter geestig schrijft en daarbij de polemiek niet schuwt, maar ook omdat hij de dingen vaak kort en raak (soms bijna aforistisch) kan zeggen. Ik genoot bijvoorbeeld van zijn scherpe observatie in een fragment over ‘nieuw analfabetisme’:
Het christendom is een goed voorbeeld: men kan de iconografie van tweeduizend jaar Europese kunst niet begrijpen zonder een min of meer grondige kennis van de christelijke cultuur met haar geschriften en praktijken. Maar die kennis gaat verloren door laïcisering (wat laïcisering is, kan ik uitleggen aan de hand van een quiz-vraag, die afgelopen week op televisie was. Er werd het beroemde schilderij van Rembrandt getoond, waarop Hendrickje Stoffels model stond voor Batseba met de brief van de koning. De vraag luidde: wie was de koning met wie Batseba trouwde. Van de drie – academisch gevormde – kandidaten wist niet één het antwoord, w.v.). Ook dat is een nieuw analfabetisme. Omgekeerd is er een verletterlijking: alle fundamentalisten nemen de heilige schriften (en vooral sommige passages) naar de letter. Maar dat waren symbolische verhalen en oude voorschriften. Fundamentalisten negeren daarmee de geschiedenis en de complexiteit van hun eigen religie. Dat is ook een gestalte van het nieuwe analfabetisme.
Wat is ‘metamodernisme’? Ik probeer het (en hoor wel van Tiers of ik het begrepen heb): De term ‘postmodernisme’ suggereert dat de moderniteit met haar snelle veranderingen achter ons ligt, maar wat na de moderniteit komt is juist een intensivering van de moderniteit, een hypermoderniteit of metamoderniteit, waarin de technische vernieuwingen elkaar zo snel opvolgen, dat de mens ze niet meer bij kan houden en zelf een anachronisme wordt. En daar komt dan (al voor de derde keer – tel maar na – in deze Ophef) de verwijzing naar Walter Benjamin en zijn tekst over de niet te stoppen vooruitgang. Ik zou zeggen, of u nu dummy, beginneling of gevorderde bent in de filosofie, lezen dat boek!
Fik Meijer, Jezus & de vijfde evangelist, Atheneum Amsterdam 2015, 296 pag. € 19,99. ISBN 978 9025 300371.
Van Fik Meijer had ik eerder De oudheid is nog niet voorbij en Twee steden gelezen. Vooral dat laatste, in 2013 verschenen boek over de omslag van Rome naar Constantinopel als zwaartepunt van het Romeinse Rijk, dat ik mee had genomen op een korte vakantie naar Istanbul, had grote indruk gemaakt. Dus als iemand die met een grote kennis van de oudheid en een vaardige pen een boek over Jezus schrijft, ben ik geïnteresseerd. Ik moet eerlijk zeggen, dat ik een beetje teleurgesteld ben. Ook dit boek is goed en vlot geschreven en vooral het eerste deel, waarin hij de wereld van Flavius Josephus (want hij is die vijfde evangelist) beschrijft, is voor historisch geïnteresseerden zeker de moeite waard, maar het tweede deel, over “Jezus in de wereld van Flavius Josephus” is veel minder interessant. Dat de vertelde wonderen van Jezus natuurwetenschappelijk niet kunnen, maar dat daarover door zijn tijdgenoten geen vragen werden gesteld, vind ik bijna een platitude. De vragen bleven m.i. niet ongesteld, omdat al die mensen vroeger graag en gemakkelijk in wonderen geloofden, maar omdat ze begrepen dat die verhalen symbolisch verstaan moesten worden. Waarom zouden we denken, dat mensen het vroeger de normaalste zaak van de wereld vonden, dat iemand als Jona door een vis werd opgeslokt en drie dagen later weer leven werd uitgespuugd? Dat is “het teken van Jona” en niet “het verhaal van Jona” en dat begrepen zijn tijdgenoten ook wel en daarnaar werd in de oudheid ook op die manier verwezen. Waarom zulke opmerkingen van een gerenommeerd historicus mij ergeren, is dat hij kennelijk denkt, dat gelovige mensen dat allemaal als historische waarheid aan zouden nemen. De term ‘vijfde evangelist’ is ook in die zin misleidend, dat Flavius Josephus wel de enige – voor zover wij weten of ontdekt hebben – buitenbijbelse bron uit de eerste eeuw is die Jezus vermeldt, maar dat hij daar ook maar een paar zinnen aan wijdt. En dan moet daarbij nog bedacht worden, dat de Antiquitates Judaicae, (de vermelding van Jezus staat in het achttiende boek en wordt door Fik Meijer op één van de eerste pagina’s in Nederlandse vertaling afgedrukt) in het jaar 94 werden uitgegeven. Omdat de samenvatting in die paar zinnen van het leven van Jezus daar erg op lijkt, is het niet uitgesloten, dat Flavius Josephus het evangelie van Marcus of delen daarvan heeft gekend. Nadat dus de politieke en maatschappelijke context aan de hand van de verhalen (dat Flavius Josephus ooggetuige was van alle door hem beschreven gebeurtenissen beschouwen wij als hoogst onwaarschijnlijk) uitvoerig is beschreven, verwacht je in het tweede deel een verhaal waarin het leven van Jezus binnen die context wordt geschilderd, maar dat gebeurt helemaal niet. In dat tweede deel wordt in grote lijnen het nieuwe testament naverteld met ‘kritische’ opmerkingen over alles wat waarschijnlijk niet historisch is. Soms wordt ‘historische’ informatie aangevuld met gegevens van Flavius Josephus, waarbij ook Fik Meijer vaststelt, dat zijn verhalen (hij heeft het bijvoorbeeld over Pesachvieringen in Jeruzalem, waaraan een kleine 3 miljoen joden zouden hebben deelgenomen, die bij elkaar een kwart miljoen dieren geofferd zouden hebben) nauwelijks betrouwbaarder zijn dan die van de evangelisten. Om enig inzicht te krijgen in de historische omstandigheden, waarin Jezus is opgetreden, is het boek wel nuttig, maar dat daardoor, zoals op de achterflap gezegd wordt, ‘de historische Jezus tot leven komt’, is kletskoek. Het is de Jezus van de evangelieverhalen en niet de ‘historische Jezus’ die in dit boek door de wereld van Flavius Josephus wandelt.
Erik Borgman, Waar blijft de kerk. Gedachten over opbouw in tijden van afbraak, Adveniat Baarn 2015, 158 pag. € 19,50. ISBN 978 9492 093127.
Ik had gehoopt dat Erik mee zou schrijven aan dit nummer, dat over ‘de kerk van de toekomst’ had moeten gaan, maar hij heeft niet gereageerd en kennelijk gemeend, dat hij zijn bijdrage met dit boek ook al wel geleverd had. En in zekere zin is dat ook het geval. Ik moest denken aan de kritiek, die Barth in de jaren dertig leverde op de mensen, die de ‘eeuw van de kerk’ voor ogen meenden te hebben en met alle mogelijke aan de reclame ontleende middelen probeerden, die kerk weer presentabel te maken. Hen roept Barth “zur Sache”. De kerk moet niet meer en niet minder doen dan haar is opgedragen, het evangelie uitleggen en verkondigen aan alle volk! Borgman heeft de katholieke kerk op het oog, maar formuleert in grote lijnen deze zelfde kritiek. De kerk komt er geen streep verder mee, wanneer ze zich blindstaart op de krimp, ze moet (die term is overigens van mij en niet van Erik Borgman) ‘back to basics’. In die zin – al is het boekvijf maal zo dik – lijkt het wel wat op het hierboven beschreven boek van Maarten den Dulk. En als je dat vaststelt, zie je ook het kenmerkende verschil (nog steeds naast vele overeenkomsten) tussen katholieken en protestanten. Back to basics, terug naar de kern, betekent voor Den Dulk terug naar de kernteksten en die opnieuw en hedendaags uitleggen. Terug naar de kern betekent voor Borgman terug naar de (betekenis van de) centrale rituelen, de eucharistie als het centrum, die hij zo serieus neemt, dat hij zelfs het stille-omgang-verhaal over de hostie die niet verbrandt prachtig en inspirerend vindt. Ik kan overigens – ik vermoed in de geest van Borgman – de verbinding tussen die twee, het ‘woord’ van de protestanten en het ‘sacrament’ van de katholieken, wel vinden, die ligt in de liefde van God, die aan beide ten grondslag ligt. Ik herken het werk van Schillebeeckx, ik herken, en dat doet me altijd goed, ook een vleugje Bonhoeffer, die in zijn Ethik de liefde van God als uitgangspunt voor zowel Zijn woord-daad als voor ons spreken en handelen ziet. Het valt mij op, dat Borgman door de jaren heen katholieker is geworden, maar ik begrijp moeiteloos, dat het charisma van de nieuwe paus (mijn vrouw vroeg me recent naar aanleiding van een optreden van hem op televisie half-serieus, of wij niet ook katholiek moesten worden) dat minstens mede veroorzaakt. Tegelijkertijd ben ik het ten diepste met Borgman eens: als we in de kerk blijven, zullen we minstens een beetje van haar moeten houden, want anders wordt het helemaal niets.
Edward Schillebeeckx, Verhalen van een levende. Theologische preken van Edward Schillebeeckx, bezorgd door Hadewych Snijdewind, Valkhof Pers Nijmegen 2015, 442 pag., € 42,50. ISBN 978 9056 253851.
Van Erik Borgman naar zijn leermeester Edward Schillebeeckx is een kleine stap. Daar zal hij ook zijn liefde voor de kerk hebben opgedaan. Zes jaar na zijn dood heeft zijn laatste assistente deze prekenbundel, die hij zelf nog had samengesteld, door haar ingeleid en gepresenteerd, nu het licht doen zien. Het is in meerdere opzichten een gewichtig boek. Het is een lijvig boek geworden, maar ook de preken, die hij hield voor zijn medebewoners in het Mariaconvent in Berg en Dal, waar hij de laatste dertien jaar van zijn leven heeft doorgebracht, zijn gewichtig. De aanduiding ‘theologische preken’ is zeer terecht. Wie deze preken hoort of leest zonder enige theologische voorkennis zal regelmatig met de oren klapperen. De preken zijn niet chronologisch, maar op onderwerp gerangschikt. In het eerste (grootste) gedeelte aan de hand van het kerkelijk jaar, in een tweede deel worden de belangrijkste aspecten uit de theologie van Schillebeeckx nagelopen (sacramentsleer en ethiek). Het wordt afgesloten met een aantal late teksten van Schillebeeckx (waaronder een prachtige over de poëzie van Gezelle) en een bespreking van zijn theologie door Rosino Gibellini. Op een laatste pagina worden door zijn assistente zijn laatste woorden opgetekend. Zonder iets af te willen doen van dit mooie boek, denk ik: dat had niet gehoeven. Er is een indrukwekkende nagedachtenis op papier gezet, waaruit nog eens duidelijk wordt, dat Schillebeeckx echt de belangrijkste Nederlandse katholieke theoloog van de twintigste eeuw was, maar er hoeft wat mij betreft niet geprobeerd te worden zijn heiligheid aan te tonen. In mijn lessen kerkgschiedenis voor de theologische vorming van gemeenteleden worden in het laatste jaar de belangrijkste theologen uit de 20e eeuw behandeld. Ik geef toe er was ook wat voor Rahner of Küng te zeggen geweest, maar ik behandel als enige katholiek Edward Schillebeeckx en het valt me op, hoe gemakkelijk het me valt om begrip voor hem te wekken bij protestantse cursisten. Wat de protestant natuurlijk onmiddellijk opvalt is dat in alle preken gepreekt wordt naar aanleiding van een tekst uit het tweede testament. Ik neem aan, dat Schillebeeckx het Romeins Lectionarium volgde, dat een pericopenrooster biedt met uitsluitend nieuwtestamentische teksten, maar een beetje jammer is het wel. De ‘theologische preek’ bestaat steeds uit twee delen, een inleiding en een homilie, waarbij mij niet duidelijk is – ik kon dat ook niet vinden in de inleidende woorden van de bezorgster – of hij de homilie heeft gehouden en de inleiding later voor de bundel geschreven, of dat in de bijeenkomsten zowel de inleidingen als de homilieën zijn voorgedragen. In deze inleidingen wordt vaak gewezen op de maatschappelijke relevantie van de uitleg en ook in de preken zelf is de maatschappij en de politiek zelden afwezig. Ik sluit af met voor mij één van de mooiste fragmenten uit de bundel. Het staat in een preek die met Pasen 2000 (Schillebeeckx is dan vijfentachtig, maar nog steeds even scherp en zorgvuldig) werd gehouden:
Wat in Argentinië uiteindelijk het geweld overwon, waren de machteloosheid en het hevige lijden om de vermoorde, vermiste geliefden. Zelf houd ik niet zo van een ‘bloedtheologie’, maar de kreet van die moeders – ‘Waar zijn de verdwenen lijken van onze geliefden?’- maakte me milder ten aanzien van de tragische symboliek van de (weliswaar elliptische) uitdrukking ‘dat we verlost zijn door het bloed van Jezus’. Het bloed dat door geweld van mensen wordt vergoten, wordt door de ontroostbare overlevenden inderdaad leven-gevend: verlossend bloed. Het waren de machteloze kreten van de 2500 dwaze moeders op de Plaza de Mayo, die bleven protesteren wegens hun vermiste, verdwenen geliefden, die tenslotte – na jaren volhouden – de Argentijnse dictatuur deden vallen. Zo ging het met ‘het bloed van het kruis’ (Kol. 1,20): in het vergieten van bloed en het verdwenen lijk, uiterst beeld van geweld en dood, wordt het vergoten bloed het symbool van verzoening en vrede.
Ik weet niet eens of aangetoond kan worden, dat het de dwaze moeders waren die het regime lieten vallen, maar dat is wel wat ik wil geloven en in dat licht wil ik ook het kruis van Christus begrijpen.
Hans Achterhuis & Maarten van Buuren, Erfenis zonder testament. Filosofische overwegingen bij de tien geboden, Lemniscaat Rotterdam 2015, 254 pag. € 19,95. ISBN 978 9047 707585.
Dat de tien woorden (zie het betoog van Maarten den Dulk in het bovengenoemde boekje) ook als je nergens meer in gelooft de grondslag vormen voor een humane samenleving is duidelijk, maar hoe begrijp je ze dan. In hun inleiding schrijven de auteurs (en dat nam mij zeker voor hen in): Wij zijn er beiden van overtuigd dat de traditionele benadering van de tien geboden hedendaagse mensen weinig of niets te bieden heeft. Maar een moderniserende uitleg die pretendeert zoiets als de eeuwige betekenis van de geboden te achterhalen, zien we toch ook niet zitten. We willen zo goed mogelijk recht doen aan de historische context waarin ze ooit werden geformuleerd. Ook al is er dan geen overgeleverd testament, we willen de erfenis niet verkwanselen. De tien woorden worden belicht vanuit filosofisch gezichtspunt.
Zo wordt (de eerste helft van het) eerste gebod (Ik ben de Heer, uw God) besproken tegen de achtergrond van het deus sive natura (god oftewel de natuur) van Spinoza. Dat hoofdstuk is van Martin van Buuren. Er is namelijk een behoorlijk verschil tussen de bijdragen van de beide auteurs. Van Buuren (hoogleraar Franse taal en letterkunde) vermijdt de theologie zoveel mogelijk, terwijl Achterhuis (die ooit nog theologie heeft gestudeerd) daarvoor minder koudwatervrees heeft. De theologische uitspraken die laatstgenoemde wel doet, zijn bovendien niet zelden raak. Wat te zeggen van de volgende zinnen: Het monotheïsme is een late verworvenheid in de geschiedenis van de mensheid. Paradoxalerwijze maakt het joodse geloof in een enige, absolute, transcendente en onzichtbare God de weg op aarde vrij voor de mens. De secularisatie van de moderne wereld kan zo beschouwd worden als de uitkomst van een lang religieus proces, waarin het eerste gebod een belangrijke rol speelt. Zo’n uitspraak in al het tweede hoofdstuk maakt nieuwsgierig en stimuleert tot verder lezen. En er valt veel moois te lezen. In het hoofdstuk over “Gij zult niet doden” gaat Van Buuren in op Georges Bataille (die ik alleen maar ken, omdat mijn studievriend Laurens ten Kate op hem gepromoveerd is), die zegt dat zowel het verlangen van de mens om zich te beschermen tegen aanvallen op zijn lichamelijke integriteit als het verlangen om zich te buiten te gaan aan agressie, moord en doodslag, wezenlijk zijn voor de mens. Zo komt dat op het oog vanzelfsprekende gebod opeens in een dialectische spanning te staan. Dat Hans Achterhuis een meer dan gemiddeld exegeet is, blijkt ook uit zijn opmerkingen naar aanleiding van het Gebod om vader en moeder te eren. Hij refereert aan de serie over de Tien Geboden in Trouw, waarin talloze mensen verteld hebben, dat ze zich daar niet aan kunnen houden, omdat hun ouders hun leven vergald hebben. Hij schrijft dan: “Maar om “houden van” gaat het niet in het vijfde gebod. Wie aan zijn ouders gewicht geeft (‘kabod’), zet hen juist op enige afstand.” Wat verderop stelt hij vast: “Het vijfde gebod is het enige met een voorwaardelijk karakter. Wanneer het wordt nageleefd, opent het een toekomstperspectief.” Zo worden er diverse verrassende accenten gezet, die ook theologen, die ‘gewoon’ de Tien Woorden uit willen leggen tot nadenken kunnen stemmen.