Carolin Emcke, Gegen den Hass, Frankfurt a. Main: Fisher-Verlag 2016, 240 pag. € 16,99. ISBN 978 3 10 397231 3.
Helaas voor degenen die het Duits niet machtig zijn: dit boek is nog niet in het Nederlands vertaald, maar ik twijfel er niet aan, dat dit wel zal gebeuren. Had ik er de tijd voor, dan zou ik het zelf wel willen doen, want we hebben het over een zeer belangwekkend boek, dat heel terecht vorig jaar de Vredesprijs van de Duitse boekhandel kreeg. De auteur is filosoof, gepromoveerd op het thema “collectieve identiteiten”. Ze is openlijk lesbisch, maar heeft het in haar boek niet over homoseksualiteit, maar over “mensen die anders liefhebben”. Met die aanduiding wordt gelijk duidelijk wat de pointe van haar betoog is. Angst voor (of haat tegen) buitenlanders, moslims, homo’s (mensen die anders leven, anders geloven of anders liefhebben) is angst voor en als gevolg daarvan vaak haat tegen mensen die anders zijn. Ze staat daarmee in een traditie van mensen van andere Duitse wetenschappers als Wolfgang Haug en Klaus Theweleit. Zij hadden het over het fascisme, dat even zeer (tenminste mede-) gebaseerd was op de haat tegen alles wat anders is. Zoals gezegd, vind ik het een prachtig boek, maar ik zie één groot probleem. Het is een in politiek, psychologisch, historisch en filosofisch opzicht goed opgezet boek en een bijna onweerlegbaar pleidooi voor begrip voor wat anders is, voor tolerantie en menselijkheid, maar tegen wiens oren is dit betoog gericht, wie leest dit. Ik vrees alleen al die verstandige en geletterde mensen, die het eigenlijk al op voorhand met de schrijfster eens waren. Wie dat niet zijn, zullen zich waarschijnlijk ook hierdoor niet laten overtuigen. Mensen zijn geen racist, omdat hen dat de meest verstandige en consistente benadering van de werkelijkheid lijkt, maar op grond van heel andere gevoelens. Maar, en ook daar heeft de schrijfster volledig gelijk, gevoelens zijn geen objectieve gegevens (zoals maar al te vaak wordt gedacht en tot uitdrukking gebracht met frases als “zo voel ik dat nu eenmaal”), (haat)gevoelens worden beïnvloed, gemanipuleerd en, zo stelt ze zeer terecht vast, vaak ook georganiseerd. Bij heel veel argumentatie die mij wel bekend voorkwam, was er één punt bij, dat me nadrukkelijk tot nadenken bracht: Carolin Emke maakt duidelijk dat ‘zorg’ één van de gevaarlijkste eufemismes is in het huidige debat over moslims, vreemdelingen enzovoort. Als ik zeg, dat ik de pest heb aan moslims, dan discrimineer ik en dat is in strijd met de wet, maar als ik zeg, dat ik me grote zorgen maak over de komst van wel erg veel buitenlanders met een islamitische achtergrond, dan ben ik een bezorgde burger. Maar de pleinen staan wel vol met ‘bezorgde burgers’ bij een demonstratie van Pegida of de AfD. Verder houdt Emcke zich vooral bezig met het doorprikken van algemeen verbreide misvattingen. Daar is de mythe van het verenigde volk (werkte in de vorige eeuw ook al), van de veronderstelde vroegere homogeniteit en de evenzeer onbewezen gedachte, dat het daarom vroeger allemaal beter ging. Veel minder houdt ze zich bezig met de vraag waar al die haat en boosheid vandaan komt. Dat zou je kunnen zien als een tekortkoming, maar ik vond het ook een verademing. Soms word je er zo verschrikkelijk moe van om altijd maar begrip te hebben voor alles. Misschien is er wel een hele goede reden (zijn er zelfs meerdere redenen) waarom heel veel mensen boos, ongelukkig en ontevreden zijn, maar als ze dat uiten door haatgevoelens tegen mensen die in geen enkel opzicht de oorzaak daarvan zijn, dan is dat ook gewoon onterecht. Ik hoorde Herman Meijer ooit eens over de achterstandswijken in Rotterdam zeggen, dat hij hun problemen begreep, maar dat de islam niet het probleem was. Soms even niet een genuanceerd verhaal. Er is onevenredig veel haat tegen minderheidsgroepen in onze samenleving en die haat moet bestreden worden, omdat anders die minderheidsgroepen het slachtoffer worden en zelf weer (een veel terechtere) haat ontwikkelen. Er moet wat gezegd worden, er moet geprotesteerd worden: GEGEN DEN HASS.
Mia Doornaert, Ontredderde republiek. Zoektocht naar de ziel van Frankrijk, Kalmthout: Polis 2017, 286, pag. € 19,99 ISBN 978 94 6310 090 8.
Al eens eerder heb ik verteld, dat ik het een zeldzaam genoegen acht om een goed boek te lezen tijdens een vakantie over het land of de plaats waarop ik in vakantie ben (Istanbul van Orhan Pamuk of Duister Europa van Robert Kaplan over Roemenië), dus toen mij dit boek over Frankrijk werd uitgeleend wist ik gelijk, dat gaat mee op ons weekendje Parijs, heerlijk lezen in de Thalys. En het was meer dan de moeite waard (Parijs altijd wel een mis, maar ook dit boek is bepaald niet mis). Ik kende het werk van Mia Doornaert tot nu toe niet. Ze was vele jaren (geb. 1945) journaliste van de Standaard, de Belgische kwaliteitskrant en een deel van die tijd correspondent in Parijs. Ze blijkt niet alleen een buitengewoon goed observerend journalist, maar ook een belezen historicus, die in staat is om actuele gebeurtenissen van een historische context te voorzien, waardoor we die actualiteit beter begrijpen. Ze schrijft het boek in het laatste jaar van president Hollande. Diens populariteit was op een gegeven moment gedaald tot zo’n 13 procent en hij werd dan ook één van de weinige presidenten die zich niet verkiesbaar stelde voor een tweede termijn. Hoe kwam dat? Was Hollande een slechtere president als Sarkozy? Dat hij een maitresse had, kan daarvan niet de oorzaak zijn, dat hadden de meeste van zijn voorgangers (ongetwijfeld met uitzondering van De Gaulle) ook, dat hij zijn maitresse met een andere maitresse bedroog (we herinneren ons de foto waarop hij – met de valse hoop onherkenbaar te zijn – met helm op per scooter zijn vriendin bezoekt) zal ook niet de oorzaak zijn. De Fransen zijn ontevreden en op de een of andere manier was Hollande er precies de man naar om het mikpunt van alle frustraties te worden. Frankrijk, en in het bijzonder Parijs, zo maakt Doornaert duidelijk, heeft zich altijd beter gevoeld dan de rest van de wereld. Frankrijk en cultuur waren bijna synoniemen. Wie wat voorstelde in de culturele wereld sprak Frans (wie zou dat beter op hebben kunnen merken dan onze Vlaamse auteur?). Opeens – en de hevige conflicten in de banlieue zullen daar zeker aan hebben bijgedragen – is het overal in Frankrijk doorgedrongen: “we hebben het niet meer”. Na de hereniging van Duitsland zijn we niet meer de grootste, zijn we zelfs op economisch vlak vele maten kleiner dan Duitsland. Iemand moet daar de schuld van krijgen, waar papa Le Pen op zijn hoogtepunt net boven de 10% kwam, haalt dochter Marine moeiteloos de 20%. En hoewel ze net als haar vader spuugt op de elites van de Franse republiek en haar veronderstelde arrogantie, zal ze iedere redevoering afsluiten met dezelfde woorden, waarmee ook De Gaulle, Pompidou en Chirac dat deden: Vive la France, Vive la Republique! Wie het wil redden in Frankrijk, zal tenminste de indruk moeten wekken deze republiek zijn oude glorie terug te geven. Des te opmerkelijker (maar dat kon de schrijfster toen nog niet weten) dat Macron het zonder de neogaullistische retoriek over de grootheid van de republiek maar juist met een beroep op redelijkheid gezond verstand en gevoel voor Europa moeiteloos redde tegen Le Pen. Het boek zit historisch goed in elkaar (voor zover ik dat kan beoordelen) maar het is ook een journalistiek boek. Alle grotere en kleinere schandalen van de laatste vijftig jaar passeren de revue. Hoe Mitterand, van wie fijntjes herinnerd wordt aan zijn oorspronkelijk rechtse opvattingen (hij diende onder Pétain en was volstrekt nationalistisch in de Algerijnse kwestie), misschien wel een aanslag op hem georganiseerd zou hebben om zijn populariteit op te krikken. Hoe Valery Giscard zich de titel ‘d’Estaing kocht om als zonnekoning in Versailles te zetelen. Het is een spannend boek, waarbij je je om de haverklap afvraagt of het allemaal wel klopt, met vaak verrassende voorliefdes van de schrijfster, die een bewonderaar van Napoleon en van De Gaulle blijkt. De schrijfster houdt van Frankrijk, maar is er van overtuigd, dat er wezenlijke hervormingen (de gemiddelde Fransman gaat nog eerder met pensioen dan een Griek terwijl de levensverwachting daar echt even hard toeneemt als bij ons) nodig zijn. Misschien een zesde republiek?
Laurens ten Kate & Marcel Poorthuis (red), 25 Eeuwen theologie, 740 pag. € 39,90, Amsterdam: Boom 2017. ISBN 9 789461 059307.
Op 21 juni wordt dit boek gepresenteerd, maar u kunt het al wel in de winkel kopen of bij een verzendboekhandel bestellen. Zelf had ik het boek al wat eerder, omdat ik er ook een hoofdstukje in mocht schrijven. Het had eigenlijk al minstens een jaar eerder moeten verschijnen, maar de redactie stuitte op veel problemen met gehoopte of toegezegde bijdrages die niet binnenkwamen. Dit had tot gevolg, dat de redacteuren zelf een groot aantal hoofdstukken moesten schrijven, maar ook de leden van het redactieteam waaronder Rinse Reeling Brouwer en Mirjam Elbers moesten stevig aan de bak. Van Rinse vinden we maar liefst acht bijdragen. 25 Eeuwen theologie betekent precies honderd hoofdstukken over verschillende theologen en denkers over religie uit die hele periode. We beginnen bij Mozes en eindigen bij Moltmann. De formule is simpel, maar doeltreffend. Aan alle auteurs is gevraagd om van de te bespreken theoloog één karakteristieke tekst te kiezen en aan de hand daarvan iets (biografisch en theologiehistorisch) te schrijven over die theoloog. De geadviseerde verdeling: tweederde tekst, éénderde toelichting. Gezien de omvang van het boek zult u begrijpen, dat ik het nog niet uit heb en ik vraag me af of ik het ooit van A tot Z uit zal lezen. Als je snel iets wilt weten van een bepaalde theoloog is dit buitengewoon behulpzaam. Het eerste wat ik dacht was: dat is toch al eerder gedaan (ja, ja, natuurlijk er is niets nieuws onder de zon). Bij een snelle inspectie van mijn bibliotheek vond ik er meerdere. Het meest opvallende daarbij was, dat dezelfde uitgever, Boom, nog geen tien jaar geleden de vertaling van de door Friedrich Graf geredigeerde Klassiker der Theologie uitgaf. Die tweedelige uitgave onder de titel 2000 jaar theologie bespreekt dertig theologen (geen m/v, want die dertig zijn allemaal van het mannelijk geslacht). De opmaak van deze nieuwe Boom-uitgave lijkt hier erg op, maar daar worden gelukkig wel een aantal vrouwelijke theologen besproken. Hoewel, het zijn er drie: Hildegard van Bingen, Hadewijch en Dorothee Sölle. Daarnaast moet Clara haar hoofdstuk delen met haar grote vriend Franciscus. Dat hadden er wel wat meer mogen en ook kunnen zijn: zo ontbreekt de ‘grote’ Theresa uit de zestiende eeuw (zij had als Clara toch minstens een rol kunnen spelen als partner en lerares van Johannes van het Kruis) en had onder de moderne theologen toch bijvoorbeeld Schüssler-Fiorenza of Mary Hunt gekozen kunnen worden als vertegenwoordigster van de feministoische theologie. Om Dorothee Sölle boegbeeld te laten zijn van feministische, ecologische en radicale theologie is misschien wat zuinig. Maar wat het meeste opvalt en dit boekwerk misschien wel uniek maakt, is dat in een behoorlijke mate (ruimer dan het vrouwen-aandeel!) ruimte is gemaakt voor Joodse en Islamitische denkers over religie, terwijl ook de voorchristelijke Griekse denkers niet ontbreken. Ooit liet de kerkhistoricus Martin Greschat twee deeltjes het licht zien met de titel Theologen des Protestantismus im 19. und 20. Jahrhundert. Hij koos er vierentwintig en die waren niet alleen allemaal man, maar hadden ook allemaal in het Duits geschreven. Daarmee vergeleken is de veelzijdigheid van deze 25 Eeuwen grandioos. Ik dacht even aan de collega’s in den lande, die net als ik kerkgeschiedenis geven voor de TVG (Theologie voor Gemeenteleden) cursussen. Die kunnen hier zeker hun voordeel mee doen. Alle teksten zijn in het Nederlands vertaald. Een boek van deze omvang had eigenlijk een gebonden uitgave verdiend, bij paperbacks van deze omvang willen – zeker bij intensief gebruik en het is tenslotte een naslagwerk, waarvan verwacht mag worden dat het regelmatig geraadpleegd wordt – nog wel eens katernen losraken. Daar staat tegenover dat het nu betaalbaar is gebleven.
Peter Rollins, Verslaafd aan God, vertaald door Rudolf Kooiman (oorspronkelijke titel The Idolatry of God, London 2012), Vught: Skandalon 2017, 216 pag. € 19,50. ISBN 9 789492 183514.
Het Engelse origineel van dit boek kocht ik vorig jaar van Peter Rollins tijdens een workshop in Utrecht. Hij schreef er als opdracht in: “For Wilken, May God aid you of God”. Het is er nog niet van gekomen. God heeft me nog niet definitief van God afgeholpen, maar ik begrijp wat hij bedoelde: er is veel God waar we vanaf moeten worden geholpen: de God die Dietrich Bonhoeffer een ‘Lückenbüsser’, een gaatjesvuller noemde, de goddelijke tovenaar (de titel van Rollins’ laatste nog niet vertaalde boek) die ervoor zal zorgen dat alles uiteindelijk goed komt. De behoefte aan zo’n God, aan zo’n religie is volgens Rollins een verslaving. We kunnen niet zonder, want het is onze manier om (niet) om te gaan met de condition humaine, met het menselijk tekort. Van die verslaving moeten we afgeholpen worden, we moeten leren met God zonder God te leven, we moeten leren het leven met al haar tekortkomingen te omarmen en er met elkaar het beste van te maken. Bij het Engelse boek kregen de kopers er een ministripboekje bij, met een buitengewoon geestig getekend verhaaltje. Honderden diepgelovige christenen beleven zichzelf als levend in apocalyptische tijden en bidden dat ze weggenomen mogen worden uit deze ondergaande wereld. De Apocalyps breekt daadwerkelijk aan en ze worden weggenomen uit de wereld naar een ondefinieerbare plaats, waar ze van God te horen krijgen, dat hun gebeden zijn verhoord, maar dat hij nu naar de wereld gaat om daar te leven met degenen die de aarde trouw zijn gebleven. Het is een grap, want Rollins is gek op grappen (al direct aan het begin van het boek vindt u een prachtige, die ik niet zal verklappen). Nou vooruit één dan: de grap op pag.67, waarmee hij probeert uit te leggen, dat verslaafden (of dat nu aan alcohol of aan God is) in de regel zelf niet door hebben, dat ze verslaafd zijn:
Op een avond krijgt een jonge man, die na een lange en vermoeiende werkdag onderweg is naar huis, een telefoontje van zijn bezorgde vrouw. ‘Schat, wees voorzichtig onderweg. Ik hoorde net op de radio dat een of andere idioot is waargenomen, die heel hard rijdt aan de verkeerde kant van de snelweg’. ‘Sorry, lief,’ schreeuwt hij terug, ‘ik kan nu niet met je praten. Er is niet één idioot, er zij er wel duizend!!!’
Natuurlijk is het een grap, maar zo zitten we wel in elkaar. We gaan volstrekt automatisch uit van ons eigen gelijk. Onze waarneming wordt door dat frame gefilterd. Als iedereen zegt dat het anders is, dan hebben al die andereen ongelijk!
Dat betekent dat leren twijfelen (vooral in de wat strengere geloofsgemeenschappen eigenlijk een zonde, die we af moeten leren) uiterst nuttig is. “Wij twijfelen niet aan ons geloof, twijfel is een uitdrukking van ons geloof”, schrijft de auteur die bij een vorig boek (Insurrection) op het omslag liet zetten: “to believe is human, to doubt divine”. Om positief over twijfel te kunnen denken, is het nodig je behoefte aan zekerheden kwijt te raken. En dat betekent: leren je te verhouden tot de condition humaine, waarin nu eenmaal niets zeker is. In dit verband kan ik opnieuw Herman Meijer citeren, die (hij was toen wethouder wonen in Rotterdam) op de vraag van een journalist over een bepaalde toezegging ‘of hij dat zeker wist’ met een grote grijns antwoordde: ‘Wat is er zeker in dit ondermaanse?’.
Het zal de lezer niet verbazen, wat het favoriete bijbelboek van Rollins is (en niet ontoevallig ook het mijne): het boek Prediker. Kohelet gaat ervan uit, dat het leven geen zin heeft (alles is lucht, alles is ijdelheid), maar als je dat eenmaal vast hebt gesteld is het buitengewoon aan te bevelen, om er maar het beste van te maken (eet, drink, en geniet met degene die je liefhebt), want dat is wat God de mens heeft toebedeeld.
Het boek is net als De orthodoxe ketter voortreffelijk vertaald door Rudolf Kooiman. Geschreven in vlot lopend Nederlands (daarbij geholpen door het feit dat Rollins zijn boek in vlot lopend Engels had geschreven) zonder lange zinnen en zonder voetnoten. Aan het eind van de Nederlandse uitgave zijn discussievragen opgenomen en een vraaggesprek met Peter Rollins.
Tenslotte misschien één kleine kritische noot. De Engelse titel luidt: The Idolatry of God. Dat woord ‘Afgodendienst’ zit nu niet meer in de titel. Natuurlijk raakt ‘Verslaafd aan God’ ook aan een belangrijk thema van het boek, maar – zoals Rollins het ook zegt in het vraaggesprek – het gaat hem om de afgodendienst (de centrale zonde in Tenach) en een extra complicatie is dat ook de God van de bijbel of de God van Israël als afgod vereerd kan worden. Ik moest gelijk denken aan het verhaal over het gouden kalf, waar dat niet wordt gepresenteerd als een afgod, een andere god, die de plaats van JHWH inneemt, maar met de woorden: Dit is uw God die u uit Egypte heeft uitgeleid! In navolging van Bonhoeffer zoeken naar een niet-religieuze interpretatie (voor Rollins is wezenlijk dat de kernbegrippen van het geloof opnieuw worden geïnterpreteerd en niet worden weggegooid) is ook religiekritiek en Bijbelse religiekritiek is strijd tegen afgodendienst. Ik kan bijna niet wachten!
Frits de Lange, Heilige Onrust. Een pelgrimage naar het hart van de religie, Utrecht: Ten Have 2017, 172 pag., € 17,99. ISBN 9 789025 905545.
Wie tot hier toe de Ophef nauwlettend heeft gelezen, heeft in het voorafgaande de sneer gelezen van onze voorzitter aan het adres van ‘Frits de Lange, die met culturele argumenten de hemel afschaft’. Ik denk daar anders over dan onze voorzitter (en hoop hem natuurlijk ook nog van zijn ongelijk te overtuigen) en was vrijdag j.l. (dat was op 2 juni, kunt u nagaan hoe ongelooflijk actueel deze boekenrubriek is) aanwezig bij de presentatie van dit laatste boek van Frits de Lange. De Lange is net als ik en de auteur van het hierboven besproken boek een groot fan van Dietrich Bonhoeffer. Nu zegt dat tegenwoordig niet zoveel meer, want bijna de hele wereld is fan van Bonhoeffer, al hebben ze niet allemaal dezelfde Bonhoeffer voor ogen.
Maar wij drieën houden juist van de Bonhoeffer van de Ethiek en Verzet en Overgave, de Bonhoeffer van de ‘niet-religieuze interpretatie’ en van geloof als ‘er zijn voor anderen’.
Er was al voor het verschijnen de nodige ophef over dit boek. Niet in de laatste plaats door een groot artikel in de weekendbijlage van Trouw, waarin ons in de kop werd meegedeeld dat ‘hoogleraar ethiek Frits de Lange na de persoonlijke God nu ook de hemel had afgeschaft’. De Lange was, zo liet hij afgelopen vrijdag weten (begrijpelijkerwijs) niet gelukkig met die kop, omdat het bepaald niet de kern van zijn betoog raakt. Natuurlijk, het is niet uit de lucht gegrepen, maar je moet (ook als het over de hemel gaat) wel horen wat De Lange zegt. Ik citeer (op pag. 135): Het geloof in het hiernamaals kan ook funeste gevolgen hebben voor de waardering van en omgang met het fragiele en kwetsbare leven. Onrecht, verdriet en pijn worden in hun eenmalige ernst gerelativeerd. Leden van extremistisch religieuze groeperingen doden mensenlevens en offeren hun eigen leven op, omdat een hemelse beloning wacht. Ze hebben nog een leven achter de hand. Beter is het daarom te leven alsof er geen hemel bestaat, etsi coelum non daretur. Eeuwig leven stel ik me ondertussen liever voor als de overweldigend intensivering van het besef in leven te zijn, de ervaring van de rijkdom van het volle leven. Een staat van zijn die niet als een tijdstip op de klok aan te wijzen is, en met geen moment te vergelijken valt. Het is niet met handen te pakken, maar het overkomt je. Eeuwig leven is geen eindeloze tijd, maar is juist in een absoluut ogenblik de onderbreking ervan. Het staat haaks op elke chronologie.
Het in het citaat hierboven niet gecursiveerde zinnetje is natuurlijk een variant op Bonhoeffers uitspraak (ontleend aan Hugo de Groot) dat we zouden moeten leven etsi Deus non daretur. Frits de Lange is (net als ik) niet alleen een fan van Bonhoeffer, maar ook van de hierboven besproken Peter Rollins. De ook in Trouw geciteerde uitspraak: ‘ik hoorde een Stem die zei: Ik besta niet’ is dan ook niet van De Lange zelf, maar een citaat van Rollins. Heeft Frits nu behalve de hemel ook God afgeschaft? Nee, natuurlijk niet, maar hij strijdt als Rollins tegen de afgodendienst aan ‘een God die bestaat’, want (opnieuw Bonhoeffer): Ein Gott der es gibt, gibt es nicht). Het is verzet tegen de Lückenbüsser van Bonhoeffer en de X-god van Miskotte. Maar wat dan wel, wat blijft er over van het geloof als het van haar religieuze kleed is ontdaan? Daarover gaat het boek van Frits de Lange. Hij zoekt onder dat kleed van de geïnstitutionaliseerde religie het hart van de religie. En hij kiest daarvoor een oeroude metafoor, die van de pelgrimage. Let wel, het in onze tijd zo immens populaire pelgrimeren is niet de nieuwe vorm van religie, maar is en blijft metafoor. Maar deze metafoor roept andere beelden op dan de klassieke religie. Het vraagt waar je vandaan komt en waar je naar toe gaat en met wie jij de weg wilt delen. Het weet dat het een beroep moet doen op gastvrijheid en dat het daarom ook zelf gastvrij moet zijn. Het leven zelf is een pelgrimsreis en (zoals een andere Bonhoeffer-leerling, de jonge Berlijnse theoloog Ralf Wüstenberg ooit verwoordde met de titel van zijn proefschrift over Bonhoeffer Glauben als Leben) geloven is leven. Niet een pelgrimsreis ‘op weg naar de eeuwigheid’ maar een pelgrimsreis, waarbij de reis zelf het doel is. De ene voet voor de andere zetten, in beweging zijn, dat is metafoor voor leven en dus ook metafoor voor geloven. Ja, zo lijkt Harry Pals te vragen, maar waar blijft dan het Koninkrijk van God? Dat is een goede vraag, maar helaas een gecompliceerd antwoord. Ook dat Koninkrijk van God kan fungeren als de ‘hemel’ in het betoog van De Lange of als ‘het geloof als afgodendienst’ in het betoog van Rollins. Als het geloof in het Koninkrijk verwordt tot de opvatting over ooit een moment dat alles goed zal komen, is het dat. Het Koninkrijk is misschien dat heilige moment, waarop het leven ten volle geleefd wordt (en het heil ervaren). “De komst van het koninkrijk van God laat zich niet aanwijzen, en men kan niet zeggen: ‘kijk hier is het’ of ‘Daar is het!’ Maar weet wel: het koninkrijk van God ligt binnen uw bereik.” (Luc. 17, 20-21). Dit bijbelcitaat komt trouwens niet uit het boek van De Lange, maar uit het boek van Rollins, maar u zult hebben begrepen, dat die twee volgens mij erg verwant zijn. IK weet bijna zeker dat De Lange de oorspronkelijke versie van het boek van Rollins gelezen heeft (al staat het niet in de literatuurlijst). Er is iets gaande en het is volgens mij een spannende ontwikkeling. Het feit dat de beweging van Rollins vooral twintigers en dertigers inspireert (ik had, geloof ik, al eerder verteld, hoe oud ik me voelde op zijn workshop), geeft mij goede moed. Dat Frits de Lange deze ontwikkeling onderkend heeft en er (er waren al eerder opzienbarende artikelen van hem in Trouw) ruchtbaarheid aan geeft, pleit voor hem. Ik zie ook wel verschillen. Hoe raar het ook klinkt, ik heb de indruk dat Rollins (ondanks zijn ‘pyrotheologie’ van de-fik-erin) meer van dogmatiek houdt dan De Lange. Hij wil al die oerbegrippen als (erf)zonde, verzoening, verlossing, opnieuw doordenken en herinterpreteren terwijl De Lange er misschien toch vooral vanaf wil. In die zin heb ik nog meer met Rollins. Ik heb veel tegen dogmatisme, maar niets tegen dogmatiek en ik houd van dogma’s, maar dan wel als denkmodellen en niet als absolute waarheden.