Preek in de Zendingskerk te Ermelo op zondag 27 januari 2019
Gelezen werd: Jesaja 61, 1-9 en Lucas 4, 14-21
Gemeente van Christus,
Hoe begin je een verhaal? Als je een boek uit de kast pakt, en het eerste hoofdstuk is verschrikkelijk saai, dan zet je het al gauw terug om een ander te pakken. En iedere dominee weet: aan het begin van een preek moet je de aandacht van de hoorders vangen anders haken ze af. De eerste klap is een daalder waard en een goed begin is het halve werk.
Het kan haast niet anders of de evangelisten die het verhaal van Jezus wilden vertellen, hebben daar heel goed over nagedacht: Hoe beginnen we ons verhaal? Wààr laten we het verhaal beginnen? Wat zullen de eerste woorden zijn, die we Jezus laten zeggen in ons verhaal. Marcus is, zoals u wellicht weet, het oudste evangelie. Hij begint zijn evangelie met de simpele woorden: Begin van het evangelie van Jezus Christus en hij weet dus ook wat Jezus’ eerste woord moet zijn, daarin moet Jezus de kern van dat evangelie vermelden en dat doet Jezus al direct in het eerste hoofdstuk: “De tijd is vervuld en het koninkrijk van God is nabijgekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie”. Mattheus kan dat niet overnemen, want hij laat die woorden al door Johannes de Doper zeggen. Daarom kiest Mattheus ervoor om Jezus zijn eerste woorden in het openbaar te laten spreken, wanneer hij door Johannes wordt gedoopt in de Jordaan: “Laat mij, want zo past het ons alle gerechtigheid te vervullen”. Lucas vertelt het verhaal over de doop van Jezus ook wel, maar daar zegt Jezus niets. Dat bewaart hij voor in de synagoge van Nazareth. Nu heeft hij natuurlijk ook wel van de andere evangeliën begrepen, dat Jezus zijn optreden eigenlijk in Kapernaüm en de rest van Galilea was begonnen en dat noemt hij ook wel even, maar de inhoud van zijn verkondiging komt daarbij nog niet ter sprake. Jezus leerde in hun synagogen, hij is begonnen te leren, maar wat leert hij eigenlijk? Wat verkondigt hij? Voor ons en voor de meeste mensen met een christelijke achtergrond, lijkt dat een open deur: “Het evangelie natuurlijk!” En als wij evangelie zeggen dan is dat niet meer in het algemeen een “goede boodschap”, maar heel in het bijzonder “de goede boodschap aangaande Jezus Christus”. Zo wordt het begin van de verkondiging van Jezus als vanzelf het begin van de verkondiging van de christelijke kerk en zo wordt Jezus als vanzelf de stichter van de christelijke kerk. Het lijkt allemaal zo vanzelfsprekend, maar is het dat ook? Lucas laat Jezus zijn eerste woord spreken in Nazareth, in de stad waar hij was opgevoed. Hij wil ons allemaal laten horen waar Jezus en de verkondiging van Jezus vandaan komt. Hij wordt daarom nog wat preciezer: in de synagoge van Nazareth, want daar kwam hij altijd al van jongs af aan. Daar begint de verkondiging van Jezus: in het milieu van het synagogale jodendom, daar komt hij vandaan, daar is hij thuis. En de inhoud van zijn verkondiging waar komt die dan vandaan?
Hij stond op om te lezen en hem werd het boek van de profeet Jesaja gegeven. Daar komt zijn verkondiging vandaan! Hij heeft het niet uitgevonden, het is niet bij hem en met hem begonnen, maar het staat geheel en al in de lijn van tora en profeten. Het evangelie, de verkondiging van het koninkrijk van God, de goede boodschap voor armen en gevangenen, blinden en gebrokenen, dat is niet de nieuwe ontdekking van het christelijke geloof maar de radicale actualisering van het verhaal van Israëls profeten. Maar het is meer, het is ook de mare, het gerucht dat over hem uit is gegaan door de hele streek rondom; de mare die vast ook vernomen is in de stad waar hij is opgegroeid, in Nazareth. Dat is wat overal wordt rondverteld: dat er een zekere Jezus uit Nazareth is, die door heel Galilea rondtrekt om het evangelie te verkondigen aan de armen, om zieken te genezen en blinden het gezicht te geven. Jezus leest uit de boekrol om tegen zijn eigen mensen te zeggen: datgene wat jullie horen, dat is waarover de profeet Jesaja al gesproken heeft. Maar het verband wordt door de hoorders niet zomaar gelegd. Als hij weer gaat zitten, blijven alle ogen op hem gericht. En dan begint hij te spreken. Lucas zegt het heel nadrukkelijk: hij begon tegen hen te zeggen. Na de lezing horen we nu zijn eerste eigen woord. Heel de gemeente wacht vol spanning op zijn preek, maar Jezus laat het bij één zin: Heden is deze schrift in jullie oren vervuld. Het is het eerste eigen woord van Jezus en het is het centrum van zijn optreden in Nazareth. Hieraan hangt alles, als ze dit begrijpen en accepteren dan begrijpen ze alles. Dat geldt voor de eerste gemeente, die joodse gemeenschap die daar bij elkaar is in de synagoge van Nazareth, maar dat geldt ook voor ons. Allen hebben wij heel verschillende begripsproblemen. De gemeente die daar in de synagoge bijeen is, wil Jezus wel verstaan in het kader waarin hij verstaan wil worden, namelijk dat van de profeten van Israël, maar willen niet accepteren, dat met hem iets werkelijk nieuws is begonnen. Ze kennen hem toch, dat is toch de zoon van Jozef. Omgekeerd wil de christelijke kerk heel graag begrijpen, dat met Jezus iets totaal nieuws is begonnen, immers dat nieuwe begin dat zijn zij, de christelijke kerk, maar ze hebben er moeite mee om te accepteren, dat Jezus in alle opzichten ook een voortzetting van het geloof van Israël is en dat het nooit in zijn bedoeling heeft gelegen een nieuwe kerk of een nieuw geloof te stichten. “Heden is deze schrift in jullie oren vervuld.” Wat zegt hij daarmee, hoe moeten we dat begrijpen? De gedachte dat Jezus de vervulling van de Schrift is, is ons niet vreemd. Er zijn in de loop van de eeuwen dikke boeken verschenen over wat dan genoemd werd “de Christusverwachting in het Oude Testament”. Zo waren wij gewend de bijbel te lezen: in het Oude Testament wordt Jezus beloofd en in het Nieuwe Testament verschijnt Jezus als vervulling van die belofte. En als je op die manier op zoek gaat, dan vind je Christus ook op bijna alle bladzijden van het Oude Testament. Maar je moet het Oude Testament en vooral de strekking die het had voor de eerste hoorders wel een beetje geweld aandoen.
Laat ik een voorbeeld noemen: Als de eerste Jesaja spreekt over de jonge vrouw die zwanger zal worden en een zoon zal baren, dan zeggen wij gelijk: dat gaat over Jezus en we lezen die profetie bij voorkeur in de kerstnachtdienst. Ieder die ook maar even zijn best doet om die tekst in de oorspronkelijke context te lezen, die zal zien, dat het staat in een profetie tegen koning Achaz, die zich bang maakt over het feit dat de koningen van Syrië en het noordelijke Israël een oorlog tegen hem beramen. Jesaja zegt dat deze beide koningen Juda geen kwaad zullen berokkenen en als teken daarvan zegt hij, dat de jonkvrouw, dat is de koningin, zwanger zal worden en een zoon zal baren die ze Immanuël, God met ons zal noemen. En gaat de profeet dan verder: voordat deze jongen het onderscheid tussen goed en kwaad kent, zal het land ontvolkt zijn, welks beide koningen gij vreest. Het gaat dus om de goede koning Hizkia, de zoon van Achaz. En inderdaad, voordat Hizkia volwassen is heeft Sanherib, de koning van Assyrië, Syrië en het Noordrijk veroverd en de bevolking in ballingschap weggevoerd. Mogen we die profetie dan niet toepassen op Jezus. Ja, dat mogen we wel, maar we moeten wel begrijpen, dat die tekst daar oorspronkelijk niet over ging. Als we die tekst op Jezus toepassen, dan zeggen we dat ook hij een vredevorst zal zijn als koning Hizkia, die geheel en al ging in de wegen van zijn verre vader David. Nog veel duidelijker is het met de lezing die Jezus zelf doet in de synagoge van Nazareth. Heeft de derde Jesaja het over Jezus als hij zegt: de Geest des Heren is op mij, daarom heeft hij mij gezalfd? Ik zou haast zeggen: Nee, natuurlijk niet! Hij heeft het over zichzelf, hij de nieuwe Jesaja na de ballingschap, hij is geroepen om aan de teruggekeerde bevolking van Juda de blijde boodschap te brengen, dat ze nu een echt nieuw begin mogen maken en dat de puinhopen van Jeruzalem weer opgebouwd zullen worden. En als Jezus zegt: Heden is deze schrift in jullie oren vervuld, dan zegt hij ook niet: dit zegt Jesaja over mij, maar dan zegt hij: zoals het volk Israël toen onder de derde Jesaja een nieuw begin mocht maken, zo mogen jullie ook nu een nieuw begin maken. Het is de algemene manier, waarop in de synagoge de Schrift wordt begrepen. Mozes zegt: “Heden, zo gij hoort naar mijn stem” en daarom is de verkondiging van Mozes altijd een verkondiging voor het heden, voor het hier en nu, roept het altijd de vraag op: wat betekent deze tekst nu voor mij, wat kan ik er mee, wat leer ik ervan, wat vraagt de Heer van mij. Jezus nodigt de gemeente daar bijeen in de synagoge van Nazareth uit om de bijbel niet te verstaan als een boek over wat er ooit heel lang geleden eens een keer gebeurd is, maar om die schrift te verstaan in het licht van de dingen die zij om zich heen zien gebeuren, in het licht dus vooral van de verhalen die er rond zijn gegaan over zijn optreden in Kapernaum. Herken je niets? Put je er geen moed uit, dat er zieken worden genezen en dat aan armen het evangelie wordt verkondigd? Ik zei eerder: aan het verstaan van wat er bedoeld wordt met deze zin, dat in Jezus de schriften vervuld worden, hangt heel ons geloof. Ik bedoel daarmee, dat aan ons dezelfde vraag wordt gesteld als aan de gemeente daar in Nazareth. Als wij het verhaal over Jezus net zo opvatten als zij kennelijk het verhaal van Jesaja opvatten, namelijk als iets dat ooit heel vroeger eens gebeurd is, dan is die Schrift misschien wel in hun oren vervuld, maar dan is deze schrift niet in onze oren vervuld. Dan ligt het welkome jaar des Heren, het jaar dertig na Christus, zo’n kleine tweeduizend jaar achter ons. Heden, zo gij hoort naar mijn stem. Heden is deze Schrift in jullie oren vervuld. Heden nu jullie dit verhaal horen… De Schrift heeft het altijd over heden, want de Schrift gaat altijd over het heden. Het heden, dat aan de orde is, zodra de Schrift wordt opengeslagen. Het is de enige manier, waarop we samen met Israël kunnen luisteren naar de tora en de profeten, door ons af te vragen, wat die teksten hier en nu betekenen voor ons handelen. Jezus nodigt ons uit om ook het verhaal van zijn goede boodschap op diezelfde manier te lezen. Het is de boodschap van Jesaja in een nieuw licht, maar het is geen andere boodschap. Dat is volgens Lucas het eerste, het belangrijkste, dat we uit Jezus eigen mond moeten horen. Als we dat niet begrijpen of als we dat niet willen begrijpen, hebben we dan überhaupt iets begrepen van het evangelie? Begint er dan niet iets nieuws met Jezus. Ja wel degelijk: het verhaal van Mozes en de profeten, dat door Jezus wordt begrepen als het verhaal waar hij zelf deel van uitmaakt, dat is ook in onze oren gesproken en wordt ook in onze heidense oren vervuld. Dat is het nieuwe. Of om het met de beeldspraak van Johannes (van de vorige zondag) te zeggen: het water dat gereserveerd was voor de reiniging van de Judeeërs wordt in Galilea uitgeschonken als de wijn voor alle mensen. Maar de dienaren, de bedienaars van het woord, die weten waar dat levende water vandaan komt en als ze het verzwijgen en doen alsof ze die wijn uit hun eigen kelder hebben gehaald, dan maken ze zich schuldig. Vandaag eindigde de door de wereldraad van Kerken ingestelde week van gebed voor de eenheid van alle christenen. Ook dit jaar samen met diverse evangelische groeperingen. Ik ben daar niet op tegen en ik hoop dat u ook van harte hebt meegedaan, maar ik hoop ook, dat we Israël als onze oudere broeder mee hebben betrokken in ons gebed, want daar is het begonnen. Eenheid van alle christenen, die bedoeld is om nadrukkelijk de eenheid met het Joodse volk te breken of om nadrukkelijk het onderscheid tussen gelovigen als wij en andere of niet gelovigen te onderstrepen, heeft voor mij niets met oecumene te maken. Het verhaal is bij Abraham begonnen. Abraham, de vader van Joden, christenen en moslims, maar in de eerste plaats van de Joden. En dat verhaal van God met Israël, dat gaat door. En in en door Jezus Christus zijn ook wij bij dat verhaal betrokken. Als we dat vergeten, zagen we de tak af waarop we zitten. Laten we bidden, dat de Schrift ook steeds opnieuw in onze oren vervuld zal worden. Amen.