Preek in het Gast-huis op 3/2/2019

Preek in de Leerdienst van LATE op zondagmiddag 3 februari 2019.

Gelezen werd uit de sidra ‘Misjpatiem’ Exodus 17, uit de haftara: Jeremia 34, 8-16 en 33, 25-26.

Lieve vrienden,

In het voorafgaande hoofdstuk van Exodus hebben de Tien Woorden gestaan. De tien Woorden, zijn de beginselen, de uitgangspunten, maar hoe mooi en tot op de dag van vandaag actueel ze ook zijn, met alleen maar de vaststelling, dat je bepaalde dingen wel en andere absoluut niet moet doen, heb je wel een ethisch uitgangspunt voor je handelen, maar rechtsregels, jurisprudentie is het nog niet. Daarom zal het Jodendom, deze tien woorden in laagjes uitwerken. In onze sidra, die immers Misjpatiem, rechtsregels, heet vindt zo’n eerste verbijzondering plaats, in de rest van de geschreven tora, vinden we nog veel meer uitwerking en dan gaat het verder in de mondelinge tora, die veel later ook op schrift gesteld zal worden. Eerst in de Misjna, het wetsboek van Israël, waarin alle ge- en verboden van de tora worden uitgewerkt en vervolgens in de Talmud, waarin de jurisprudentie, de discussie over die rechtsregels door de eeuwen heen is vastgelegd. Heel het leven geordend, hoe je je akker moet bezaaien, hoe je een huwelijk sluit of eventueel ook weer ontbindt, wat voor straffen er precies op staan, wanneer je bepaalde voorschriften overtreedt, wat je eten mag of drinken en hoe je het moet bereiden. Je kunt nauwelijks iets bedenken, wat in de Talmud niet aan de orde komt en als het gaat over dingen (we leven per slot van rekening in het computertijdperk) die nog helemaal niet bestonden in de tijd, dat de Talmud op schrift werd gesteld, dan zijn er altijd rabbijnen, die via analogieën weten te vertellen, welke passages uit de Talmud daar toch op toepasbaar zijn. Of wij, die ons als niet-joden niet aan al die voorschriften plegen te houden, dit misschien wel wat al te veel ordening vinden en wat meer op onze vrijheid zijn gesteld… Al is mij al diverse malen door rabbijnen benadrukt dat er zonder regels geen vrijheid maar chaos is. Het is hoe dan ook goed, om te kijken naar het ontstaan van die eerste stappen, van de Tien Woorden naar de rechtsregels van de tora. En dan is het vooral goed om die af te zetten tegen wat toen (we hebben het naar alle waarschijnlijkheid over de tijd van de Babylonische ballingschap) als recht gold. Stel, je koopt een Hebreeuwse man als dienaar. Doordat het hier om ‘kopen’ gaat, weten we dat het hier om een ‘slaaf’ gaat, maar er staat een woord van een andere stam dan het woord dat straks gebruikt wordt als het om ‘slavin’ gaat, daarom heeft de Naardense bijbel bij mannen het woord dienaar of dienstknecht en bij vrouwen het woord slavin, maar het gaat in beide gevallen om wat in de haftara wordt aangeduid als ‘slafelijke’ dienst. Maar door hier het woord ‘dienen’ te laten klinken, wordt herinnerd aan het begin van de Tien Woorden, waar sprake is van het diensthuis, waaruit de Eeuwige, hun God hen heeft uitgeleid. Als we de Tien Woorden in de praktijk willen brengen, zitten we gelijk midden in de problemen. Kan dat eigenlijk wel: een Hebreeuwse man als dienstknecht, als slaaf, zijn we niet bevrijd uit het slavenhuis om nooit meer slaaf te zijn? Ja, dat is zo, maar “in deze nog niet verloste wereld” (zoals de Barmer Theses het ooit zo prachtig uitdrukten) gelden ook andere normen en waarden dan in de tora of in een wereld, zoals die er volgens de tora uit zou moeten zien. In die nog niet verloste wereld is het mogelijk dat iemand, om wat voor redenen dan ook, aan de bedelstaf raakt en alles kwijt is. Hij gaat dan niet naar de bijstand (hoewel, vergis je niet, dat ook niet zo gemakkelijk is), maar hem rest niets anders dan zichzelf te verkopen als slaaf. In de omliggende landen was het daarmee basta, over en uit, tenzij er iemand was die je vrij wilde kopen, was je tot het eind van je leven gedoemd om slaaf te blijven. Dat is in Israël – ik zal maar zeggen als voorlopige tussenmaatregel, waarmee het zicht op die andere wereld van de tora niet helemaal verloren gaat – dan voor ten hoogste zes jaar, dan wordt hij geacht voldoende dienst te hebben gedaan voor de schuld waarvoor hij zich verkocht heeft. Hij gaat weg als vrij man, tot niets verplicht. Had hij een vrouw die met hem meegekomen is toen hij zich moest verkopen, dan zal die met hem weggaan. Het kon natuurlijk ook zijn, dat zijn heer hem één van zijn slavinnen als vrouw heeft gegeven. In dat geval staat het hem vrij om te gaan, maar vrouw en eventuele kinderen moet hij achterlaten bij de heer. Zoals hij gekomen is, zo zal hij ook weer weggaan. Stel nu, dat hij dat niet wil, hij houdt van zijn vrouw en van zijn kinderen, ja meer nog, hij houdt ook van zijn heer (ik neem aan dat het dan een heel goede heer is). Als hij dat zegt, ja echt zegt. Het staat er met de grootst mogelijke nadruk, want het moet duidelijk zijn: het is niet niks om vrijwillig je vrijheid op te geven. Het is nu geen verkoop van je zelf meer vanwege de schuld en je onvermogen om te betalen, nee het is een besluit van een vrij mens, die zijn vrijheid opgeeft omwille van de liefde. Hij zegt het met alle nadruk: ik wil niet vrij weg gaan! Dan volgt er een pijnlijk maar prachtig en zinvol ritueel. Hij laat zijn oor tegen de deurpost met een pin doorboren. Of hij – wat wel ergens geschreven is – vervolgens een ring door dat doorboorde oor zal dragen, zodat iedereen kan zien, deze man heeft zich vrijwillig als slaaf laten inlijven, dat staat hier niet, maar de Talmud geeft wel een prachtige uitleg van dit ritueel. Hij moet zijn  oor laten doorboren, want het is zijn oor, dat de woorden van de Sinaï heeft gehoord. Ik ben de eeuwige, uw God, die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis heb uitgeleid. En hij moet dat laten doen tegen de deurpost. Het is de deurpost waaraan het bloed van het Pesachlam is gesmeerd, zodat de engel der wrake aan dat huis voorbij zou gaan, het is – maar dan verval ik bijna in formuleringen uit de apostolische geschriften, die verder in deze dienst ontbreken vandaag – het bloed, waarmee de Eeuwige hen heeft vrijgekocht uit het slavenhuis. Wie zichzelf vrijwillig als slaaf verkoopt moet dit weten, hij moet dit voelen aan den lijve en als hij dan nog zegt.. en toch. Dan zal hij zijn heer voor eeuwig dienen.

We gaan nog een stapje verder. Stel, iemand verkoopt zijn dochter als slavin. Het lijkt nog kritischer, iemand verkoopt niet zichzelf, maar zijn  dochter als slavin. En dan staat er een cryptische zin: die gaat niet weg zoals de dienaars weggaan. In eerste instantie schrik je en denkt, kan het nog erger, zou die dan wel direct en onvoorwaardelijk als slavin voor de rest van haar leven worden verkocht? Maar het is omgekeerd, het gaat niet zoals met mannelijke slaven, juist omdat zij extra rechtsbescherming nodig heeft. Waarom is dat, omdat zij, zo wordt algemeen verondersteld, niet alleen haar arbeidskracht maar (en dat zit ook een beetje opgesloten in het woord ‘ama’ waarmee ze wordt aangeduid) in de meest letterlijke zin ook zichzelf verkoopt, als ze de slavin van een heer wordt dan wordt ze in de regel ook zijn bijvrouw. Denk aan de verhalen over Jakob met Rachel en Lea, waar deze Jacob uitnodigen en aanmoedigen om ook hun slavin als vrouw te nemen. Stel, en mijn excuses als we het hier wat al te plastisch voor moeten stellen, iemand heeft haar gekocht, maar ze bevalt hem niet, dan mag hij haar aan een ander verkopen. Dat lijkt cru, en komt ons weinig menselijk voor, maar in een wereld, waar slavernij gepraktiseerd wordt (en dat is de hele wereld in de tijd waarover we spreken) daar is het beter doorverkocht te worden, dan in dienst te blijven van een heer, die een hekel aan je heeft. Maar hij mag haar niet doorverkopen aan iemand uit een vreemd volk. Het gaat hier dus om een Hebreeuwse man, die een Hebreeuwse slavin heeft gekocht, die Hebreeuwse slavin heeft bepaalde rechten – zoals de vrijlating met jubeljaar – en die rechten zou ze verliezen, wanneer ze naar het buitenland wordt verkocht. Maar als hij haar gekocht heeft voor zijn zoon, dan zal hij met haar doen naar het recht van de dochters. Wat, dat is, het recht van de dochters? De meeste commentaren gaan er niet op in, of veronderstellen, dat er in die tijd ‘een recht van de dochters’ bestond, dat niet uit de tora afkomstig was, maar wel algemeen bekend en gerespecteerd. De enigen die, althans onder wat ik mijn boekenkast vond, hier een verklaring geven zijn Cassuto en, ik vermoed in navolging van hem, Jagersma. Zij zeggen, dat wanneer hij haar bestemd heeft voor zijn zoon, zij in huis is opgenomen als een dochter en de daaraan verbonden rechten houdt ze, ook als het voorgenomen huwelijk niet doorgaat. Maar stel nu, en dat gebeurde – zie ook weer de verhalen over Jakob en zijn  vier vrouwen of Abraham die er nog meer gehad zou hebben, stel nu dat die heer er gewoon nog een vrouw of een paar vrouwen bij neemt, dan mag hij haar niet tekort doen in ‘voeding, bedekking en bemoeienis’, eufemistisch geformuleerd en door Oussoren ook eufemistisch vertaald, maar het lijkt duidelijk, dat met deze drieslag bedoeld wordt: eten, kleding en geslachtsgemeenschap. Wij zouden ons misschien afvragen, of een afgewezen of op het tweede plan gestelde vrouw of meisje, daar überhaupt nog zin in heeft, maar dan hebben we de betekenis en de waarde van het moederschap in de antieke wereld niet begrepen. Geen geslachtsgemeenschap met haar hebben, betekent haar het moederschap ontzeggen. Dat kan wel, je kunt een mens niet dwingen, maar dan is de heer wel verplicht om haar in vrijheid te laten gaan om een ander te vinden die wel voor haar kan en wil zorgen. Het is hier net als met de onbenul, die vond dat je de inferioriteit van Tenach ten opzichte van het Nieuwe Testament zou kunnen aflezen aan het aantal doodvonnissen dat daarin aan de orde wordt gesteld: het is onhistorisch gedacht. Wij leven in een andere wereld, of dat per se een veel betere wereld is, zou je je ook nog best af kunnen vragen, ook de zogenaamde vooruitgang komt met gebreken en nieuwe onrechtvaardigheden. Maar je moet het humaniteitsgehalte van welke regelgeving dan ook afwegen tegen dat wat in die tijd gebruikelijk was en dan stellen we vast, dat slaven en slavinnen in de hele wereld van die tijd volstrekt rechteloos waren. In het Romeinse Rijk, dat is zelfs nog een paar eeuwen later dan deze teksten, was het volstrekt vanzelfsprekend, dat een slavenhouder het volste recht had zijn slaaf dood te slaan, wanneer hij niet onmiddellijk deed wat van hem gevraagd werd. Daartegenover treffen we in Israël een rechtsgang, die eigenlijk uitgaat van vrije mensen, die allemaal recht hebben op hun eigen erfdeel, en die wanneer ze dat kwijt raken, misschien zichzelf en/of hun kinderen als slaaf moeten verkopen, maar dan is het voor een beperkte periode en zijn deze slaven of slavinnen nooit volkomen rechteloos. Het is een stapje, maar wel in de goede richting. En natuurlijk moeten wij dit niet als handvest voor nu gebruiken, maar bedenken, hoe ook bij ons mensen in een moeilijke situatie, ik denk bijvoorbeeld aan de vluchtelingen in onze stad, aan hun recht geholpen kunnen worden. En het vertrek uit het slavenhuis is daarbij steeds de vooronderstelling.

En dan volgen er nog een heel aantal situaties en regels, die we nu omwille van de tijd niet uitgebreid kunnen behandelen, maar wat ook daarin opvalt is het recht van de slaaf en de slavin. Als iemand zijn slaaf of slavin doodslaat, dan zal dat worden gewroken. Daarmee wordt bedoeld, dat de slaaf niet rechteloos is. Als het uitgangspunt is: wie bloed vergiet, diens bloed zal vergoten worden. We mogen het geen mooi uitgangspunt vinden, maar het is beter dan een eindeloze vendetta en het wil in ieder geval de heiligheid en onaantastbaarheid van het mensenleven, ook het leven van een slaaf of slavin, aanduiden. Gij zult niet doden, dat is een absoluut gebod. Tegelijk is de Schrift nuchter, als je je slaaf of slavin slaat en hij sterft er niet door, of niet onmiddellijk zodat niet duidelijk is of het door die klap komt. dan moet je hem of haar rust geven tot hij volledig genezen is en bijna cynisch wordt erbij gezegd: het is zijn eigen geld. De heer wordt gestraft doordat hij nu niet kan beschikken over de arbeidskracht van zijn slaaf of slavin en dat kost hem geld. De uitgangspunten zijn simpel: moord met voorbedachten rade of iemand stelen om hem te verkopen (en dat is hetzelfde want het recht op een leven in vrijheid wordt hem of haar ontnomen), wordt met de dood bestraft. Wie per ongeluk iemand doodt zal een vergoeding, of een boete, betalen, maar hij zal niet worden gedood, er wordt hem een vluchtplaats, een asiel geboden, waar hij veilig is totdat vastgesteld of er echt geen sprake van opzet was, is dat niet het geval dan blijft hij leven, is dat wel het geval, dan wordt hij ter dood gebracht, zelfs al moet hij daarvoor losgerukt worden van het altaar, waar hij zijn toevlucht heeft gezocht. In de overige zaken geldt steeds verplichting om te vergoeden wat je kapot hebt gemaakt, ergens staat erbij ‘via de scheidsrechters’ dat wil zeggen: de schade wordt vastgesteld en die vergoed je. Elders staat, dat waar het om diefstal gaat, wat immers ook schade geeft, dat je het vier of vijfvoudig moet vergoeden. Maar voor het overige: een oog om een oog en een tand om een tand en daarmee kan niet bedoeld zijn, dat er na zo’n conflict twee eenogigen of twee tandelozen rondlopen. De schade wordt geldelijk of door een praktische tegemoetkoming vergoed. Dat is een goede regeling onder vrije burgers, een slaaf heeft daar niets aan, wat kan hij als slaaf met geld als vergoeding? Daarom, een slaaf aan wie door zijn heer een oog wordt uitgeslagen, die zal vrij worden omwille van zijn oog, of omwille van zijn tand. Een regel, die ervoor moet zorgen, dat een heer zich wel twee keer moet bedenken, voordat hij zijn slaaf een aframmeling geeft. De mildere regeling in de omgang met slaven en slavinnen ten opzichte van de omliggende wereld, doet een beetje denken aan Paulus brief aan Filemon, die immers gaat over de weggelopen slaaf Onesimus. Paulus zegt niet tegen Filemon: hoe haal je het als christen in je hoofd er nog slaven op na te houden, maar hij zegt: als ik hem naar je terugstuur, bedenk dan wel dat hij een broeder in Christus is en behandel hem ook zo. Het eerste zou in die tijd een volstrekt anachronisme zijn, het tweede is een klein stapje op weg naar een rechtvaardiger wereld. Maar het moet wel echt zijn. Zedekia, zo lezen we in de haftara, kondigt wel een vrijlating, een jubeljaar aan, maar de slaven die door de voordeur naar buiten worden gestuurd, worden via de achterdeur weer binnengehaald, want ja die regels van de tora die zijn wel mooi, maar daar kan de kachel niet van branden. Als het feest voorbij is, gaan we weer verder alsof er niets is gebeurd. Dat is waar de profeten, in dit geval Jeremia, steeds weer tegen protesteren, dat wat met de ene hand wordt gegeven, met de andere weer terug wordt genomen. We vierden in de afgelopen week, dat er toch weer uitzicht is voor vluchtelingenkinderen en de gezinnen met doe kinderen, dat ze toch mogen blijven. Dat is prachtig, dat moest gebeuren en dat mogen we ook best als een overwinning vieren, maar we hebben ook gehoord, dat VVD en CDA in ruil daarvoor een strenger vluchtelingenbeleid willen. Vooruit, die zevenhonderd mogen voorlopig blijven, maar alles wat nieuw voor onze poorten staat, dat houden we hoe dan ook buiten. Ik hoop dat er dan ook onder ons Jeremia’s zullen zijn, die daarvoor in de bres springen. We leven niet in tijden van grote revoluties en grote stappen voorwaarts. Sterker nog we kunnen ons serieus afvragen, of het met de mensenrechten niet steeds slechter gesteld is en of de ongelijkheid in de wereld niet steeds maar toeneemt in onze tijd, maar – en we zijn de mensen van de Bethelkerk in Den Haag dankbaar voor het voorbeeld dat ze ons gegeven hebben, hoe er toch iets bereikt kon worden – wij zullen pal staan voor iedere stap hoe klein ook. Dat is, wat we van de Misjpatiem, van de rechtsregels uit Exodus kunnen leren. Ze zijn misschien niet wereldschokkend, maar ze zijn  toch humaner, toch rechtvaardiger dan gangbaar was in die tijd. Amen.

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.