Preek in de Opgang (Amsterdam-Osdorp) op zondag 24 oktober 2021\
Gelezen werd: Jesaja 59, 9-19 en Marcus 10, 46-52
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
“De mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als een losprijs voor velen”. Dat waren de laatste woorden van Jezus in het voorafgaande gedeelte. Daarmee werd een uitvoerig gesprek van Jezus en zijn leerlingen afgesloten, dat begon bij de vraag van de leerlingen, wie nu toch wel de grootste zou zijn. En gaandeweg heeft Jezus hen duidelijk gemaakt, dat zolang dergelijke vragen aan de orde zijn er nog geen zicht is op de weg die gegaan moet worden, de weg naar Jeruzalem, waar de mensenzoon zal lijden en sterven en ten derde dage opgewekt worden.
Nu wordt de laatste etappe van de weg ingezet. De laatste etappe gaat van Jericho naar Jeruzalem. En op die laatste tocht is Jezus niet alleen. De leerlingen zijn bij hem en ook een flinke schare. Allemaal mensen, die om wat voor redenen dan ook met hem mee gaan. Het is alleen de vraag of die mensen ook maar bij benadering begrijpen waar die weg hen heen brengt, wat er in Jeruzalem gaat gebeuren. Als de leerlingen al zo’n moeite hebben om te accepteren, dat de weg van Jezus de weg naar het kruis is en dat wie achter hem aan wil gaan, zijn kruis op moet nemen en hem volgen, hoe zullen die velen het dan bevatten.
Maar… zijn ze dan met z’n allen op weg en weet niemand waar het naar toe gaat? Is Jezus een goeroe waar je achteraan moet lopen. Is dat de kern van het evangelie, dat je maar stilletjes achter Jezus aan moet lopen zonder te weten, waar de weg je brengen moge? Het heeft ook het nieuwe liedboek weer gehaald “Wat de toekomst brengen moge” en ik begrijp dat het lied velen dierbaar is, vanwege het Godsvertrouwen dat eruit spreekt, maar ik denk toch dat het de bedoeling is dat we met open ogen en niet met gesloten ogen door de wereld lopen. Hoe zouden we anders de wereld met al z’n ellende en narigheid kunnen zien? Wordt die dan aan zijn lot overgelaten?
Daar is die wereld, hij zit langs de weg en roept, roept kyriëleis, ontferm u Heer. Hij is blind en bedelt, heeft geen perspectief, geen toekomst. Maar als Jezus niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als een losprijs voor velen, dan is hij er toch allereerst voor hem, voor de blinde bedelaar. Hij heeft geen enkel uitzicht. Hij heeft zelfs niet eens echt een eigen naam: hij is de zoon van Timaeus en heet dus, Bar-Timaeus, want dat betekent: zoon van Timaeus. Maar hij heeft iets gehoord! Hij heeft gehoord, dat Jezus de Nazarener eraan komt. En hij weet, dat dit zijn enige kans is. De blinde ziet meer dan al die velen bij elkaar. Hij ziet een oud visioen: de zoon van David, de messiaanse koning, die op weg is naar Jeruzalem. Hij schreeuwt het uit: Zoon van David, Jezus, ontferm u over mij! Velen bestraften hem, dat hij zwijgen zou. Zijn ze bang voor opstootjes en toestanden, of herinneren ze zich hoe Jezus eerder bij de genezing van de doofstomme en van de blinde te Bethsaida, had gezegd, dat ze het niemand mochten zeggen. Hebben ze niet gehoord, dat er een nieuwe wending is ingetreden, dat Jezus nu definitief koers heeft gezet naar Jeruzalem. Dat het nu niet meer stil mag blijven, dat het niet meer stil kan blijven. Dat het uitgeroepen moet worden, dat hij komt als de zoon van David, als de messiaanse koning. Hij roept wat straks, bij de intocht in Jeruzalem, allen zullen roepen: Gezegend het koninkrijk van onze vader David, dat komt in de naam van de Heer. Hij – de blinde bedelaar – is hen allen vooruit! Niet omdat hij zoveel vromer is, omdat hij zoveel meer ziet, maar omdat voor hem het messiaanse koningschap – de droom van blinden die ziende worden, lammen die lopen en doven die horen – zijn enige hoop is. Zonder dat is hij reddeloos verloren. Het is niet tegen te houden. Als ze hem bestraffen, gaat hij alleen maar nog harder roepen. Jezus blijft staan en zegt: roep hem! Hij keert zijn volgelingen om: waar zij probeerden deze blinde bedelaar bij hem weg te houden – zoals ze ook de kinderen bij hem weg wilden houden – daar schakelt hij ze in, om de blinde bij hem te brengen. Ze draaien om als een blad aan de boom. Zo-even probeerden ze hem nog af te blaffen, nu spreken ze hem moed in: Houd moed, sta op, hij roept je. Hij roept je, zoals hij de leerlingen weg heeft geroepen bij hun vissen en hun bootjes, zo roept hij deze blinde. En de blinde: hij werpt zijn mantel af, springt op en komt naar Jezus. Alsof hij al zien kan. En Jezus zegt tegen de blinde: wat wil je dat ik voor je doen zal? Precies dezelfde vraag, hebben we gehoord in het vorige gedeelte (ik weet natuurlijk niet zeker of toen hetzelfde rooster is gelezen). Daar waren het de beide zonen van Zebedeus, Jacobus en Johannes, die tegen Jezus zeiden: wij wilden dat u ons deed, wat wij van u verlangen. En Jezus antwoordt dan met dezelfde vraag, die hij aan de blinde stelt: wat wil je, dat ik je doen zal. En Johannes en Jacobus vragen dan om te mogen zitten aan de rechter en de linkerhand.
Jezus, de zoon van David, is onderweg naar Jeruzalem, naar de koningsstad. En de leerlingen zouden bij voorkeur onderweg de ministersposten al verdelen. Hebben ze er iets van begrepen, hebben ze er enig zicht op, wat er staat te gebeuren? Wat wil je dat ik voor je doen zal? De blinde aarzelt geen moment: rabboeni, mijn rabbi, dat ik weer kan zien, dat ik zicht krijg en uitzicht, dat ik weer een perspectief heb in deze wereld. Er wordt niet eens verteld, dat deze blinde door Jezus wordt genezen. Het antwoord, dat hij geeft, maakt al duidelijk, dat hij helder ziet. Jezus zegt niet: ga heen, ik heb je gered, maar ga heen, je geloof heeft je gered. Daarin heeft jouw redding gelegen, dat je de moed niet op hebt gegeven, dat je tegen bestraffing en tegenwerking in hebt doorgezet. Dat je bent blijven geloven in het koninkrijk van de zoon van David. Dat vertrouwen, dat geloof heeft hem gered. Dat is de vraag aan allen die Jezus willen volgen: wat wil je dat hij je doen zal, wat verwacht je ervan. Hoop je op een koninkrijk waarin je zelf een vooraanstaande positie in zult nemen, of hoop je dat je met open ogen betrokken bent als volgeling op de weg van Jezus. Wat betekent dat, Jezus volgen met open ogen? Dat betekent in de eerste plaats, dat je oog hebt voor de blinde bedelaar langs de weg, dat je het kyriëleis roepen van de wereld hoort, ja dat wij zelf die roep om ontferming overnemen. Het gaat niet om de kerk, maar het gaat om de wereld. Al zijn het er velen die Jezus volgen, als ze geen oog hebben voor diegenen die langs de weg zitten, dan zitten ze op het verkeerde spoor, dan zijn ze ziende blind. Ze tasten langs de wand als blinden, zo hoorden we bij de profeet Jesaja. Ooit zag ik op televisie een stuk van een serie over de Bloemenbuurt in Amersfoort. Dat interesseerde me, omdat ik acht jaar in Amersfoort gewoond heb. Ik zag waarschijnlijk de armste wijk van Amersfoort met al haar wel en vooral wee en stelde tot mijn schande vast, dat ik daar in acht jaar Amersfoort nooit een voet had gezet. U gelooft vast van me, dat het geen boze opzet was, maar zo gaat dat als je in Amersfoort in Nieuwland woont of in Amsterdam in Zuid. Je ziet niet wat er aan de onderkant van de samenleving gebeurt, je zult er iets voor moeten doen om het wel te zien, want het gaat niet vanzelf. De scheiding tussen gegoede burgers en de onderklasse, die gaat vanzelf, het contact tussen die twee groepen zal georganiseerd moeten worden. Daarom blijft het recht ver van ons en bereikt de gerechtigheid ons niet, zegt Jesaja, omdat we er te weinig oog voor hebben. Dat maakt ons verhaal ook een hard en wat cynisch verhaal, dat uitgerekend de blinde het beste zicht heeft. Dat hij weet waar de weg naar toegaat en niets liever wil dan Jezus volgen op die weg. Heeft dat te maken met de weg van de Messias naar Jeruzalem? Ja, dat heeft alles te maken met die weg. Er wordt niet doorgemarcheerd op weg naar Jeruzalem, maar er wordt stil gestaan. Hoor, iemand roept, iemand roept kyriëleis, ontferm u Heer, horen we dat, hebben we daar boodschap aan? Is er iemand die er naar toe gaat om te zeggen, dat de Heer hem roept, dat ie erbij hoort, ja dat hij voorop mag gaan, omdat zonder hem de weg naar Jeruzalem op voorhand onbegaanbaar is. Geloven we dat het kan? Dat blinden weer kunnen zien, dat afgeschrevenen, uitgestotenen, hun plaats in de samenleving terugkrijgen, dat er gerechtigheid zal geschieden, dat eersten laatsten en laatsten eersten zullen zijn? Alleen dat geloof kan ons redden! Bidden we dan, dat de Heer ons zwakke geloof te hulp zal komen. Amen.