Preek in de Willem de Zwijgerkerk 19/3/2023

Preek in de Willem de Zwijgerkerk op zondag 19 maart 2023 (zondag Laetare). Gelezen werd 1. Samuël 16, 1-13 en Johannes 9, 1-13

Gemeente van Jezus Christus,

Het gedeelte uit het eerste Samuëlboek dat vanmorgen werd gelezen, is de grote omkeer in het boek. Even snel ter introductie, dat u het geheel weer even voor ogen hebt. In het boek 1 Samuël is Saul de koning, in het boek 2 Samuel is David de koning. In de Koningenboeken die erop volgen zijn Salomo en allen die na hem komen koning tot aan de ballingschap. Maar Saul is wel in het hele boek 1 Samuël koning, maar onder twee gestaltes: in de eerste helft van het boek is hij de gekozen en gezalfde koning, in de tweede helft is hij de verworpen koning. In het slot van het vorige hoofdstuk heeft God aan Samuël gemeld, dat hij Saul heeft verworpen. Samuël is er helemaal stuk van. Deze gezalfde, een kop groter dan heel het volk, de gevraagde koning (want de naam Saul betekent gevraagde), de koning die hij namens het volk aan God heeft gevraagd, die koning blijkt het toch niet te zijn. Samuël heeft het de hele nacht uitgeschreeuwd tegen God. Uitgeschreeuwd tegen God, zoals in het begin van het boek zijn moeder Hanna haar verdriet tegen God heeft uitgeschreeuwd omdat ze geen kind had. Daar begint ons verhaal: Hoelang zul je nog rouwen om Saul, het leven gaat door. Je moet een andere koning zalven. Want, zegt de Eeuwige: Ik heb een koning voor mij gezien onder de zonen van Isaï. God ziet, wat wij niet zomaar zien, wat ook Samuël niet ziet. Samuël heeft nog het beeld voor zich van Saul als de ideale koning, maar God ziet wat anders. We komen daar nog op terug, want zoals gezegd, dat ‘zien’ is het themawoord van onze lezingen, is ook het woord dat de beide lezingen met elkaar verbindt. Samuël heeft een excuus nodig voor zijn tocht naar Isaï. Dat excuus is een offermaaltijd. Het woord dat hier voor offer wordt gebruikt is afgeleid van het woord voor slachten. Bij zo’n speciale maaltijd wordt een kalf of een rund geslacht, het vet wordt verbrand op het altaar en de genodigden eten met elkaar het vlees. En zo gaat Samuël op weg. Hij blijkt onder de zonen van Isaï een ruim aanbod te hebben. De eerste, de oudste is Eliab, Samuël ziet hem; hij lijkt op Saul en hij denkt dat moet hem zijn. Maar de Eeuwige laat hem weten, dat hij niet naar uiterlijk of lengte moet kijken, want God heeft hem verworpen. En nu moet ik nog even iets uitleggen. U moet die termen gekozen en verworpen niet begrijpen in het licht van de dubbele predestinatieleer van Calvijn. Die is natuurlijk pas meer dan twintig eeuwen later geformuleerd, toen bedacht werd, dat God sommigen al van voor hun geboorte had bestemd om tot de uitverkorenen te behoren en anderen evenzo had verworpen. Calvijn baseerde dat op een tekst, die zegt: want Jakob heb ik liefgehad en Ezau heb ik verworpen. Ik vrees dat de grote Calvijn, die tekst niet helemaal goed heeft begrepen. Er is niets mis met Eliab, of Abinadab, of Samma of wie dan ook, maar ze zijn niet de door God uitgekozen koning. Van de twee zonen van Isaäk, heeft God de jongste gekozen als de gezegende en niet de oudste. Hij is daarmee niet verdoemd of verworpen, maar hij is niet gekozen. God heeft niemand van voor alle eeuwigheid aangewezen om verdoemd te zijn, maar hij heeft bepaalde mensen uitverkoren voor bepaalde taken. Zoals we gezien hebben, wordt in dit verband maar één keer het woord ‘verworpen’ gebruikt, als het over Eliab gaat, die zo heel erg op Saul lijkt. Zo’n soort koning is het niet gebleken te zijn. Daarna word gezegd ‘niet gekozen’. Ze zijn het dus geen van allen. Samuël, die weet dat God één van de zonen van Isaï heeft gezien als koning, vraagt of er nog één is. Ja er is nog een, hij is herder over de schapen. En als hij gehaald is, krijgt Samuël te horen: hij is het, zalf hem. David is rossig, heeft mooie ogen en is goed om te zien. Hier wordt voor ons de ideale koning geschilderd. Hij is een herder voor zijn volk, hij is rossig, dat woord rossig, ‘adomiet’ komt in het Hebreeuws van de stam ‘adam’ wat mens betekent, maar ook van ‘adama’, wat akker betekent. De rode grond, waaruit God de mens gevormd heeft. Deze koning is een mens die dicht bij de aarde en dicht bij de mensen staat. Hij heeft mooie ogen en is goed om te zien. Met mooie ogen wordt hier ongetwijfeld een liefdevolle manier van kijken bedoeld. Hij ziet zijn mensen echt. En omdat je dat ziet, is hij goed om te zien. Dat is een koning. Toen ik dit gisteren opschreef, wist ik gelijk, waarom onze regering en hun  voorman zo verschrikkelijk af zijn gegaan bij de laatste verkiezingen. Al deze termen, die beschrijven wat een goede leider heeft, mist de regering. Het zijn technocraten, ze zien de problemen van gewone mensen niet, ze hebben hun protocollen en hun uitgangspunten en die moeten doorgezet worden. Ik zal u openlijk bekennen, dat ik weinig sympathie heb voor de BBB en hun plannen, maar ze hebben wel iets blootgelegd. Ik hoop dat deze of toekomstige leiders zich daar iets van aantrekken. De mens ziet wat voor ogen is, een knappe man of vrouw, een vlotte babbel, een goed debater, maar God ziet het hart aan, hij kijkt of er liefde spreekt uit dat hart, of hij zijn mensen liefheeft en voor ze wil zorgen, zoals een goede herder voor zijn schapen zorgt. Ik weet heel goed, dat we God niet kunnen vragen om voor ons een leider te kiezen, maar we zouden heel misschien wel kunnen leren om een beetje te kijken zoals God kijkt. Op andere dingen letten. Over de grote verliezer van de verkiezingen zeiden de jongeren van zijn eigen partij. ‘Hij lijkt meer op een consultant, dan op een leider’. Het menselijke moet terug in de politiek en in de samenleving, de algoritmes en de prognoses mogen helpen om te analyseren en uit te rekenen, maar de menselijke maat moet de doorslag geven.

Dan het tweede verhaal. Na een twistgesprek met de Farizeeën moet Jezus vluchten, want ze hebben al de stenen in de hand om hem te stenigen. En bij die vlucht, in het voorbijgaan, ziet hij iemand die al vanaf zijn geboorte blind is. Later wordt het woord bedelen gebruikt. Dus hij zal daar wel langs de weg hebben gezeten om te bedelen. De leerlingen redeneren vanuit het schema dat ze waarschijnlijk van de Farizeeën hebben geleerd. Als je goed doet, dan wordt je daarvoor beloond als je het slecht doet dan wordt je daarvoor gestraft. Een schema dat onder andere nog terug is te vinden in het welvaartsevangelie van conservatieve Amerikaanse christenen. Als het je goed gaat, concreet als je rijk bent, dan heeft God je gezegend en heb je het dus goed gedaan. Als het je slecht gaat, zal dat wel je eigen schuld zijn. Wie heeft er gezondigd, hij of zijn ouders? Normaal zouden ze waarschijnlijk gevraagd hebben, wat hij verkeerd heeft gedaan, maar omdat hij al blind is vanaf zijn geboorte, is het misschien ook wel een straf voor zijn ouders geweest. Maar Jezus zegt: noch hij noch zijn ouders. Hij bedoelt daarmee natuurlijk niet te zeggen, dat het mensen zonder zonde zijn, maar dat wat hen overkomen is niet een straf is. Zoals aardbevingen en overstromingen geen straffen van God zijn, al kunnen we niet uitsluiten dat mensen daar soms een bepaalde schuld aan hebben. Maar hier zit deze blinde langs de weg, opdat iets van Gods werk aan hem duidelijk gemaakt kan worden. Dat werk is dus niet het straffen Gods. Maar het is het zien van God, en het liefdevolle zien van de mens Jezus die door Hem gezonden is. Jezus moet dat werk van God doen. Hij is het Licht van de Wereld. In hem licht op, hoe het ook zou kunnen, hoe het anders zou kunnen, hoe we elkaar als mensen echt zouden kunnen zien en met elkaar in vrede leven. En als voorbeeld daarvoor zal hij deze blinde ziende laten worden. De blindgeborene is pars-pro-toto voor heel het volk dat ziende blind is, dat niet ziet wat hun tot heil strekt. En als we toekijken wat Jezus dan doet, moeten we ons weer herinneren, wat over de ideale koning, die rossig is en leeft voor de mens en de aarde, werd gezegd. Jezus spuwt op de grond, op de adama, de rode menselijke aarde. Voegt die samen met zijn liefdevolle spraak, waar het speeksel voor staat en smeert dat op de ogen van de blinde. Hij had kunnen zeggen: Ik zeg u, wordt ziende. Maar dat doet hij hier niet. De blinde moet zelf deel krijgen aan zijn genezing. Was je in het badwater van Siloam, gezondene. Dompel je onder in het doopwater van deze die gezonden is door de Vader, lees ik er dan in. En wordt een nieuw mens, een mens met nieuwe ogen, die op een andere, een nieuwe manier naar de mensen en de wereld kan kijken. Hij kwam ziende terug. Hij is die nieuwe mens geworden. Hij snapt er niet veel van, maar is blij en weet maar een ding: ik was blind en nu kan ik zien, ‘was blind but now I see!’

En dat komt door de mens Jezus. Ik heb gedaan wat hij mij gezegd heeft en zo werd ik ziende. De vreugde van Pasen, ook dit is opstanding, deze mens die een nieuw leven begint. In het elfde hoofdstuk, zal Johannes het nog scherper aan de orde stellen als hij Jezus Lazarus terug laat roepen uit het graf. De opstanding van Lazarus is de voorafspiegeling van Pasen, de opstanding van Jezus. En ook deze blindgeborene is daarvan een voorafspiegeling, laten we zeggen de voorafspiegeling van Laetare van Klein Pasen. Heeft u gehoord wat hij gezegd heeft op de vraag of hij het is of er alleen maar op lijkt. Hij zegt: ‘Ik ben het’. Van Maria de Groot’s prachtige boek over het Johannesevangelie Messiaanse Ikonen heb ik geleerd, dat de structuur van dit evangelie wordt gevormd door de ‘Ik ben-woorden’ van Jezus. ‘Ik ben het brood des levens’, in onze tekst ‘Ik ben het licht der wereld’, ‘Ik ben de poort van de schapen’, ‘Ik ben de goede herder’, ‘Ik ben de opstanding en het leven’, ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’, ‘Ik ben de ware wijnstok’. Ik ben het, zegt de blindgeborene, ik ben een kind van God, ik geloof. Zijn ogen zijn geopend, hij ziet zoals God ziet en zoals Jezus ziet, hij ziet het.

Lieve mensen, daarom gaat het, dat we het gaan zien, zien waarom het in de Schriften gaat en daardoor ook beter zien, waarom het in de wereld en in de kerk gaat. Ik hoop en bidt dat het ons lukt. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.