Preek voor de leerdienst in de Willem de Zwijgerkerk 23/4/2023

Preek in de leerdienst van LATE in de Willem de Zwijgerkerk op zondag 23 april 2023. Gelezen werd: Leviticus 13, 1-17 en 14, 1-20 (uit de sidrot Tazria/Metsora). Uit de haftara: 2 Koningen 5, 1-19 en uit de apostolische geschriften Lucas, 5, 12-16.

Lieve gemeente,

Sinds in het begin van de jaren zeventig de bevrijdingstheologie opkwam , hebben we geleerd dat we de Thora en eigenlijk de hele schrift moesten lezen vanuit het midden, en dat midden was het midden van de bevrijding uit de slavernij, het boek Exodus. Om eerlijk te zijn: ik doe dat nog steeds en ik denk ook dat het theologisch wel te verdedigen is, maar er valt wel een kanttekening bij te maken. Die kanttekening las ik voor het eerst jaren geleden in een boekje over Leviticus van onze jong gestorven vriend Berthil Oosting. Hij zei, dat is misschien wel juist, maar in het midden van de Thora staat niet het boek Exodus, maar het boek Leviticus en in het midden van het boek Leviticus staat het zestiende hoofdstuk met daarin de tekst over de instelling van Iom Kippur, de grote verzoendag. Het grote thema van het boek Leviticus is verzoening. Bevrijding is natuurlijk van levensbelang, van slavernij, van onderdrukking van de ene mens door de ander. Daaraan moet een einde worden gemaakt, maar houdt die bevrijding ook stand, zullen degenen die vroeger slaaf waren zich dat blijven herinneren en daarvan leren, of zullen zij zich nu zelf als heren gaan gedragen en anderen eronder houden. Oftewel, een geschiedenis van klassenstrijd, die zelfs in stand blijft als de onderdrukte klasse zich bevrijd heeft, een rolswisseling meer niet. In het tweede deel van het boek Exodus horen we al hoe het volk de slavernij en de uittocht is vergeten en alleen maar terug wil naar de vleespotten van Egypte en hoe ze hun God en bevrijder moeiteloos wisselen voor het gegoten beeld van een stierkalf, symbool van vruchtbaarheid. Leviticus staat stil bij die nieuwe situatie en roept het volk vanaf het eerste hoofdstuk op om verzoening te vragen. Het zegt dus niet: als je in de fout gaat, dan is het over, maar als je in de fout gaat, moet je proberen het goed te maken, die misdaad te bedekken (want de grondbetekenis van het Hebreeuwse woord voor verzoenen is bedekken). Je doet dat door een verzoeningsgave te offeren en je daarmee te ontzondigen. En een keer per jaar op grote verzoendag, belijd je je schuld, je vast de hele dag, de hogepriester voert het ritueel met de zondebok uit, dat de zonden van Israël wegdraagt de woestijn in. Leviticus is het midden van de Thora, het is het boek, waarin de tocht van Egypte naar het land van de belofte stil wordt gezet, voor bezinning, voor verzoening, voor een nadenken over wat mag en wat niet mag, wat rein is en wat onrein is. Want niet alles is geoorloofd en niet alles is zomaar rein om mee om te gaan en van te eten. Weet wat je doet! En als het toch misgaat, Tenach is immers ook het verhaal over hoe het steeds weer misgaat,  probeer het goed te maken, ga op zoek naar verzoening.

Maar nu komen we in onze dubbele sidra. Een dubbele omdat een bepaald aantal jaren in de joodse kalender 13 maanden (de 3e, 6e, 8e, 11e, 14e, 17e en 19e) en 54 sabbatten heeft. Daarom is de Thora verdeelt over 54 sidra’s. Maar de andere jaren hebben maar 50 of 51 sabbatten en daarom worden op een aantal sabatten twee sidra’s samengenomen, niet willekeurige maar vastgestelde, die ook goed bij elkaar passen. Dat is zeker het geval met de sidra’s van gisteren, waaruit we vandaag een aantal gedeeltes hebben gelezen. Deze twee sdra’s, de hoofdstukken 12 tot en met 15, hebben als hun grote thema: melaatsheid. En de vraag die direct bij mij opkwam was: waarom dit verhaal op deze plaats, wat heeft melaatsheid met verzoening te maken en waarom is dit het laatste wat we moeten horen, voordat we het over de Grote Verzoendag hebben? Maar zodra je hierover na gaat lezen, zowel bij de joodse als bij de christelijke uitleggers, vraag je je al snel af of het wel over melaatsheid gaat. Want zouden we de hele hoofdstukken gelezen hebben, dan zouden we gehoord hebben dat deze aandoening niet alleen op je huid kan zitten maar ook op je kleren en zelfs op de muren van je huis. En tenslotte, er word hier gesproken over een aandoening die genezen kan worden, terwijl melaatsheid in die tijd als ongeneeslijk werd gezien. Waarom dan toch de vertaling met melaatsheid, voor het onduidelijke begrip ‘tsaraat’. Dat heeft te maken met het feit dat de Septuagint, de Griekse vertaling van de Hebreeuwse bijbel uit de eerste eeuw voor Christus, dat woord heeft vertaald met lepra, het Griekse woord, dat tegenwoordig over de hele wereld wordt gebruikt voor melaatsheid. Piet Oussoren, die ik dit keer niet heb gevolgd in mijn vertaling, dacht dat het te maken zou hebben met het ‘tsara’ dat benauwen of verdrukken betekent en waarvan ook het woord Mizraim voor Egypte is afgeleid en hij vertaalt daarom met ‘de Egyptische ziekte’, maar dat verschaft natuurlijk ook weinig informatie over de aard van de aandoening. Ik heb – wetend dat het eigenlijk over een andere onduidelijke aandoening gaat – toch de vertaling ‘melaatsheid’ laten staan, omdat die een sociale connotatie heeft, het is de ziekte die je tot paria, tot buitenstaander maakt, als je dat hebt hoor je er – in ieder geval een tijdje – niet meer bij. Bovendien wordt dit woord buiten Leviticus, bijvoorbeeld in het verhaal over Naäman, wel gebruikt voor de ziekte melaatsheid.

Maar wat is het dan wel. Het is een aandoening die er is met alle maatschappelijke gevolgen van dien als die door de priester wordt vastgesteld. De priester stelt vast, je bent besmet, je bent onrein en het is ook de priester die op een later tijdstip kan vaststellen, je bent genezen, of het wordt niet erger in ieder geval en dus ben je weer rein, maar – nog vreemder – als je hele lichaam is aangetast ben je ook rein. Vanaf Maimonides wordt door de joodse uitleggers verwezen, naar twee gevallen van deze ‘melaatsheid’ in de rest van de thora. Dat betreft Mirjam, die samen met haar broer Aäron minachtend heeft gesproken over Mozes (wat denkt hij wel, God heeft ook tot ons gesproken). Zij wordt gestraft met ‘melaatsheid’ en moet buiten het kamp blijven. Het volk trekt niet verder tot Mirjam weer genezen is verklaard en weer mee kan trekken. Het tweede voorbeeld gaat over Mozes zelf. Als de Eeuwige hem bij het braambos opdraagt terug te keren naar de kinderen Israëls en hen te zeggen dat de God van Abraham, Izaäk en Jakob zich aan hem heeft laten zien, zegt hij: ze zullen mij niet geloven en spreekt minachtend over het volk en uit twijfel aan de woorden van de Eeuwige. God laat hem het ambigue van een leidersstaf zien, die kan zomaar een gevaarlijke slang worden en hij vraagt hen een hand in zijn boezem te steken, en zie de hand is melaats, wit als sneeuw, als hij zijn hand nogmaals in zijn boezem steekt is die weer gezond. Op grond van die beide voorvallen concluderen de joodse uitleggers dat ‘tsaraat’, deze onduidelijke maar geneeslijke aandoening, een straf is voor kwaadspreken, minachtend spreken. Dat is iets anders dan lasteren of smaad, onwaarheden over iemand verkondigen, dat valt onder het gebod dat je geen vals getuigenis af mag leggen. Maar je kunt ook zonder te liegen allerlei gemene dingen over een ander zeggen of suggereren, Jonathan Sachs verwees in zijn uitleg al naar het internet, waar dit schering en inslag is geworden. Het mag dan geen doodzonde zijn, maar het maakt maatschappelijk verschrikkelijk veel kapot. Het is een zonde die niet zomaar in de gaten loopt, die je ongemerkt en ongestraft kunt begaan, daarom straft God deze zonde met uitslag, zodat het zichtbaar wordt. Wie zo kwaadsprekend rondgaat en de gemeenschap aantast, die wordt door de priester besmet verklaard en hij moet  tenminste voor een tijdje buiten de gemeenschap worden geplaatst, om verdere schade te voorkomen en zelf tot inkeer te komen. Misschien dat daarom dit verhaal voorafgaat aan de Grote Verzoendag. Op die dag zoeken we verzoening ook voor de zonden die in het verborgene begaan zijn, zodat niet alleen wij, maar ook de hele gemeenschap weer met een schone lei verder kan. In het veertiende hoofdstuk wordt heel uitvoerig het reinigingsritueel beschreven, als iemand weer rein wordt verklaard en zich laat reinigen. Het lijkt een kleine voorafspiegeling van het grote reinigingsritueel op de Grote Verzoendag. Eerst is er het reinigingsritueel waarbij de kleren worden gewassen en alle haren afgeschoren. Daarna gaat het over het verzoeningsritueel. Dat is het werk van de priester, hij moet verzoening vragen voor hem die zich laat reinigen, maar hij voltrekt de verzoening niet, het is de Eeuwige die zich verzoent met de aangetaste mens.

Dat het hier niet om de in die tijd ongeneeslijke ziekte van de melaatsheid gaat, hebben zowel de joodse als de christelijke uitleggers begrepen, zei ik, maar de meeste christelijke uitleggers leggen niet het verband met het kwaad spreken. De al eerder genoemde rabbijn Jonathan Sachs gaat juist op dit punt heel uitvoerig in. Hij kenmerkt het joodse geloof als een geloof waarin het woord centraal staat. God heeft niet zoals in andere mythische scheppingsverhalen, de wereld gemaakt of verwekt, maar hij heeft gesproken. Hij zei: er zij licht en het was er. Een woord doet ertoe, het woord van de Eeuwige, maar ook de woorden die wij met elkaar wisselen. Door het woord, door de taal, komen we met elkaar in gesprek, kan er ontmoeting plaatsvinden, maar met woorden kan ook heel veel kapot gemaakt worden. “Heer zet een wacht voor mijne lippen”, zongen we en baden we vroeger en dat was zo gek nog niet. Ik denk aan tierende en scheldende presentatoren, die tonnen verdienen en menen dat alles dus precies zo moet gaan als zij  bedacht hebben. Of recent een minister, die, eufemistisch gezegd waarschijnlijk, wel eens uit zijn dak gaat. Het verziekt de sfeer en wordt tegenwoordig niet ten onrechte aangeduid als grensoverschrijdend. Een vriendelijk woord, een blijk van waardering, een dankjewel, het is meer dan etiquette, het is wat een prettige omgang tussen mensen mogelijk maakt en in stand houdt. En als dat het is, wat duidelijk moet worden, dan interesseert het ons niet zoveel meer, wat voor aandoening die tsaraat eigenlijk was. Piet Oussoren had met zijn ‘Egyptische ziekte’ in die zin gelijk, dat een dergelijke kwaadaardige manier van omgaan met elkaar een teruggaan naar voor de bevrijding is, een terugkeer naar de benauwdheid.

Zoals gezegd, neem ik aan dat het in het verhaal van Naäman wel degelijk om de ziekte lepra of melaatsheid gaat. Het wordt verteld in het kader van ‘de vele wonderen die Elisa heeft verricht’, zo heeft hij hier iemand doen genezen van een ziekte die als ongeneeslijk gold. En dat moet gebeuren door reiniging. Niet zeven keer sprenkelen, maar zeven keer onderduiken in de Jordaan. Het is het genezende woord van de profeet, op wie de geest van Elia in tweevoud is neergedaald. Geen ritueel, maar een woord!

Dat lijkt ook de strekking van het evangelieverhaal over de genezing van een melaatse. Jezus hoeft slechts een woord te spreken en de melaatsheid verdwijnt, maar hij blijft een vrome jood: laat je zien aan de priester, want hij is volgens Leviticus degene die iemand weer rein kan verklaren en breng een offer met het oog op je reiniging, zoals Mozes het heeft opgedragen. Een heel aantal jaren geleden bezocht ik tijdens een vakantie op Kreta het nabijgelegen eilandje Spinalonga, waar een leprakolonie is gevestigd. Ooit op een eilandje om besmetting te voorkomen, nu wel toegankelijk en godzijdank met behulp van medicatie tenminste in een vroeg stadium te behandelen. Ik wil maar zeggen: kwaadsprekers hebben een time-out nodig, maar mensen langdurig of zelfs voorgoed buiten de gemeenschap plaatsen is onacceptabel. Wat dat betekent ten aanzien van de coronalockdowns, is niet om in een uitleg te bespreken, maar elders zou er wel over gesproken moeten worden. Dat er mensen in isolatie gestorven zijn, dat zou nooit meer mogen gebeuren. Mensen zijn gemeenschapsdieren en moeten dat ook zijn, want we zijn niks zonder de ander en dan bedoel ik niet alleen de Ander met een hoofdletter. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.