Laurens ten Kate, De vreemde vrijheid, Sjibbolet Amsterdam 2016, 70 pag. € 11,50 ISBN 978 94 9111 029 0.
Dit mooie klein boekje is een fors uitgewerkte versie van de inaugurele rede die de auteur op 11 mei dit jaar hield in het Senaatsgebouw van de Rijksuniversiteit Utrecht ter gelegenheid van zijn benoeming tot bijzonder hoogleraar vrijzinnige religiositeit en humanisme aan de Universiteit voor Humanistiek te Utrecht. Ten Kate studeerde in Utrecht theologie en filosofie en promoveerde in 1994 op een volgens de kenners erg mooi, maar (voor mij althans) ook erg moeilijk proefschrift over de Franse filosoof Georges Bataille. Ik was dan ook buitengewoon aangenaam verrast, toen Laurens een schitterende rede hield die naar mijn inschatting door een ieder met een afgeronde middelbare schoolopleiding tenminste enigermate begrepen kon worden. Hoewel er een hele reeks meer of minder bekende filosofen langskwamen (Camus, Nietzsche, Bataille, Arendt, Nancy, Sloterdijk, Taylor) werden hun standpunten helder verwoord en de actualiteit ervan aangetoond. Dat ook Herman Finkers een plaats kreeg in dit gezelschap, spreekt voor het speelse karakter van de auteur, die het spel-element als een wezenlijk onderdeel van de filosofie beschouwt. Hij wil het hebben over nieuwe betekenissen van vrijzinnigheid en humanisme en probeert aan te tonen (ik ga nu even heel kort door de bocht), dat in de moderne filosofie de zin en de betekenis van het menszijn niet wordt gezocht (in de zin van zoeken naar iets dat er al voorgegeven zou zijn), maar steeds opnieuw door de mens wordt gecreëerd. Om dat duidelijk te maken geeft hij een analyse van de moderne samenleving, waarbij de dialectiek van woord- en beeldcultuur (imaginaries) een belangrijke rol speelt. Om eigen betekenis te kunnen realiseren heeft de mens vrijheid nodig, vrijheid van ideologieën. Ten Kate spreekt in dit verband over de “vrijzinnige conditie”, “vrijzinnigheid is niet in de eerste plaats een keuze voor een bepaalde levensbeschouwing, maar een situatie waaraan iedereen tot op zekere hoogte deel heeft en waartoe men zich moet verhouden: de situatie dat de zin van het leven, van de wereld en de geschiedenis niet meer voorgegeven is, noch van buiten de menselijke wereld ons wordt aangereikt – door God, door de soevereine vorst, door de politieke leider, door de Partij. Integendeel, zin moeten we zelf zoeken, en zelf vormgeven. Daarmee wordt zin een voortdurende vraag in plaats van een antwoord.” U hoort, de auteur kan het veel mooier en nauwkeuriger verwoorden dan ik. Een klein boekje, maar dat maakt het mogelijk het grondig of meermaals te lezen.
Jochen Klepper, Het licht breekt door de wolken. Liederen. Vertaald door Titia Lindeboom met melodieën Van Frederikus G. aan het Rot. Royal Jongbloed Heerenveen 2016, 96 pag. € 12,95 ISBN 978 90 6353 718 0.
Vorig jaar zorgde Titia Lindeboom voor een vertaling van een selectie uit het wereldberoemde dagboek van Jochen Klepper ‘Unter den Schatten deiner Flügel” (ook uitgegeven bij Jongbloed in Heerenveen) en nu heeft zij de bundel Kyrie uit 1938 met liederen van Klepper vertaald. De Duitse bundel heb ik niet in de kast (hoewel die wel verkrijgbaar is, omdat hij nog in 1998 opnieuw werd uitgegeven), maar een groot aantal van de liederen vond ik in het Evangelisches Gesangbuch, zodat ik een indruk kon krijgen van de wijze van vertalen. In het colofon wordt gesproken van een ‘hertaling’ en dat lijkt me terecht. Omdat bij alle liederen het rijmschema van het oorspronkelijke lied gehandhaafd werd, kon vanzelfsprekend niet letterlijk vertaald worden. Of bij de hertaling altijd ook echt de strekking van het oorspronkelijke gehandhaafd bleef, daarvan ben ik niet helemaal zeker. De morgenhymne van Ambrosius “Jam lucis orto sidere” werd door Klepper vertaald en de tekst van Klepper weer door Titia Lindeboom. De eerste twee regels bijvoorbeeld zijn prachtig getroffen: “Schon bricht des Tages Glanz hervor / Voll Demut fleht zu Gott empor” wordt hertaald als: “De dag breekt aan in stralend licht / Houd nu je hart op God gericht”, maar in datzelfde lied lezen we aan het slot van het derde couplet: “Des Fleisches Hoffart beugt und brecht! / Und Trank und Speise brauche recht” en dat wordt hertaald als: “Houd voor Hem ook je lichaam rein / door matiging van brood en wijn”. Nu kan het natuurlijk zijn dat ik niet zo veel met ‘matiging’ op heb, maar mij lijkt dat het ‘rechte gebruik van spijs en drank’ niet per se zo begrepen hoeft te worden. Zo beviel me de ene vertaling wat meer dan de andere, maar mogen we hoe dan ook blij zijn met dit initiatief, dat Jochen Klepper opnieuw onder de aandacht brengt. Bovendien werden er bij die liederen waar geen melodie op was (en zelfs op een aantal waarvan de Duitse tekst al wel een melodie had) een nieuwe melodie gecomponeerd door Frederikus aan het Rot. Ik ben geen musicus, maar ze lijken mij goed zingbaar. Titia Lindeboom heeft ervoor gekozen om alle liederen uit de bundel te hertalen, ook die al vertaald waren voor het Liedboek van 1973 en het Liedboek van 2013. Dat vind ik een beetje jammer, omdat – en daar hoeft ze zich echt niet voor te schamen – haar vertalingen het poëtisch niet halen bij die van Jan Willem Schulte Nordholt (130/445), Ad den Besten (155 en – ’t is godgeklaagd – niet opgenomen in het nieuwe liedboek) en Sytze de Vries (947).
Rick Benjamins, Jan Offringa, Wouter Slob (red.), Liberaal Christendom, Skandalon Vught 2016, 240 pag. € 21,95 ISBN 978 94 92183 21 7.
Na verschillende kleinere publicaties laten leden van ‘Op goed gerucht’ zich nu samen met leden van de Vereniging voor Vrijzinnige Protestanten (voor de gelegenheid de groep ‘Relivant’) kennen met een stevig gebonden boek, waarin ze hun positie uiteenzetten. De titel (het overkomt me vaker) bevalt me niet. Ik snap de uitleg die ze eraan geven, maar die uitleg heb je nog niet gelezen als je het boek in de winkel ziet liggen of in een webwinkel wilt bestellen. Soms moet je een woord schrappen uit je vocabulaire. De Christenen voor het Socialisme, waar ik zelf toe behoorde, hebben al jaren geleden vast moeten stellen, dat de term ‘socialisme’ (en ook ‘communisme’) feitelijk onbruikbaar was geworden door het misdadige misbruik dat ervan gemaakt was. Mij lijkt dat echte liberalen (ik bedoel dus inderdaad ondogmatische vrije denkers, zoals ook de schrijvers van dit boek zichzelf verstaan) ook moeten beseffen dat het ‘liberalisme’ hen ontstolen is door een groep radicale vrijemarkt-kapitalisten (in de regel als ‘neoliberalen’ aangeduid), die niet de vrije geest, maar uitsluitend de vrije handel voorstaan. Dat gezegd hebbend, wil ik er wel onmiddellijk achteraan zeggen, dat ik het boek met veel plezier gelezen heb. Het centrale thema van het boek wordt uiteengezet door Rick Benjamins in verreweg de uitvoerigste bijdrage “Waar wij ons bevinden”. Het antwoord op die vraag wordt overigens niet erg gepreciseerd (lijkt me ook verstandig, want een vrije denker laat zich niet vastleggen op een locatie), maar wordt veel meer duidelijk gemaakt door te laten zien waar we vandaan kwamen. In dertig pagina’s wordt een schets gegeven van de theologische en filosofische ontwikkelingen in de laatste twee eeuwen en hoe men zich daarin meer en meer aan de orthodoxie heeft ontworsteld. Het artikel eindigt met een literatuurlijst (onder het motto ‘verder lezen’) beginnend bij de B van Barth en eindigend bij de T van Tillich, die ik begrijp als een soort canon (goddank stelde ik vast dat ze bijna allemaal in mijn kast stonden, want anders hoorde ik er vast niet meer bij). Dat ik niet begrijp hoe je over een liberaal christendom kunt spreken zonder in deze samenhang Bonhoeffer te noemen, zal de lezer van dit blad niet verbazen. Omdat ik in dit korte bestek niet alle bijdragen de revue kan laten passeren kies ik voor het mooie opstel van Alke Liebich (jazeker, ook omdat ze de laatste zes jaar in Amersfoort mijn dominee was). Mooi, omdat ze haar bijdrage schrijft in dezelfde plezierige stijl, waarin ze gewoon is haar preken uit te spreken. “De bijbel als gesprekspartner” heet het hoofdstuk en zo gaat ze met de bijbel om, ze brengt die in gesprek met de moderne wereld, ziet waar het botst, maar ook waar ondanks alle ongelijktijdigheid directe paralellen getrokken kunnen worden. Dat gesprek, zo laat Alke zien, begint al in de bijbel, de strekking van alle bijbelgedeeltes is niet dezelfde, maar ook binnen één en hetzelfde verhaal wordt de betekenis soms bediscussieerd. Alke is vrijzinnig predikant in Amersfoort, maar maakt heel goed duidelijk, dat de tijd (en misschien was dat ook toen al wel een vooroordeel) dat vrijzinnigen het over de godsbeleving in de mooie natuur hadden en de bijbel vrijwel gesloten bleef, helemaal voorbij is. Ik had mijzelf nooit als vrijzinnig gelabeld, maar toen ik in Amersfoort voor de Johanneskerk koos, ontdekte ik al snel, dat de bijbel – en het geloof überhaupt – daar veel serieuzer werd genomen, dan in de doorsnee PKN-gemeente, waar het vooral ‘gezellig’ moet zijn en elk conflict gemeden wordt. Liberaal of niet (liever niet, zou ik denken), lezen dus!
Alle G. Hoekema en Pieter Post (red.), Frits Kuiper (1898-1974) Doopsgezind theoloog. Voordrachten en getuigenissen over Kuiper en een selectie uit zijn brieven, Verloren Hilversum, 2016, 354 pag. € 29 ISBN 978 90 8704 580 7
Op 6 maart 2014 werd op de VU een symposium gehouden over Frits Kuiper aan de vooravond van zijn veertigste sterfdag. Uw redacteur was erbij en al binnen een maand konden de volgens ons belangrijkste bijdragen van dat congres (van Pieter Post, Rinse Reeling Brouwer en Dick Boer) in het eerste Ophefnummer van 2014 gelezen worden. Nu zijn alle toespraken van dat symposium in dit boek uitgegeven en gelukkig maar, want door onze beperkte keuze kon bijvoorbeeld het prachtige verhaal van Ruth Hoogewoud over de zionistische beweging in Nederland niet opgenomen worden. En daarnaast – ik vermoed voor de liefhebbers het interessantste deel van het boek – werden meer dan tweehonderd pagina’s, tweederde van het boek, gevuld met niet eerdere gepubliceerde brieven van Frits Kuiper. Dat is genieten, omdat Frits Kuiper in zijn brieven buitengewoon openhartig is (er waarschijnlijk niet van uitgaande dat deze brieven ooit nog gepubliceerd zouden worden) en ongegeneerd zijn afschuw uitspreekt over andere theologen. Van Iersel die maar “in en uit kletst”. Van Niftriks verdediging van het Getuigenis (1972) die hij ‘liberale zwendel’ noemt. Maar er zitten ook brieven bij, waarvan ik oprecht denk, dat ze wel van enig historisch belang zijn: de brief aan Van Randwijk bijvoorbeeld van november ’45 en de brief aan Prinses Wilhelmina uit 1951. Daarnaast is er de correspondentie met Karl Barth. Waar veel ‘Barthianen’ terugschrokken voor Barths opvatting ten aanzien van de kinderdoop, wordt Barth Kuiper er begrijpelijkerwijs alleen maar liever op. Kortom: het is goed dat alle toespraken van het Kuiper-symposium zijn gepubliceerd, maar het is nog veel beter dat al deze brieven zijn gepubliceerd. Wat een passie, wat een strijdbaarheid en wat vind ik het jammer deze man niet persoonlijk gekend ter hebben.
Bas Leenman, Als God stukloopt. De maatschappij als erfgenaam van de kerk, Skandalon Vught, 364 pag, € 29,95 ISBN 978 94 9218 325 5.
Opnieuw een prachtig uitgegeven boek van Skandalon, mooi gebonden met stofomslag en leeslint. Ik kocht dit boek hoewel ik toen ik het kocht nog nooit van Bas Leenman gehoord had. Ik kocht het omdat op het omslag stond, dat hierin de jarenlange correspondentie tussen Bas Leenman en K.H. Miskotte werd afgedrukt en van Miskotte wil ik zo mogelijk alles weten, omdat het mij helpt bij het begrijpen van zijn dagboeken, waar ik voor de Miskotte-stichting aan mag werken. Een andere ‘trigger’ was, dat Rinse er een voorwoord voor had geschreven. Dan moet het wel belangrijk zijn, dacht ik. En ik moet zeggen: ik ben na lezing niet teleurgesteld. De briefwisseling met Miskotte beslaat maar dertig pagina’s, maar is ontroerend mooi. Zelf bestuurde ik ooit de (ten dele verloren gegane) briefwisseling tussen Barth en Rosenstock-Huessy en stelde vast dat ieder onbegrip en ieder misverstand tot een verdere verwijdering leidde en uiteindelijk tot een explosie, waarbij de vriendschap wederzijds werd opgezegd. Ook Miskotte (die in veel opzichten de positie van Barth vertegenwoordigt) en Leenman (een overtuigd volgeling van Rosenstock-Huessy) hebben grote verschillen van mening, maar ieder misverstand of onbegrip leidt hier tot een herlezing en herneming van de anders opvatting om er ondanks het verschil van mening dat niet wordt weggepoetst toch het positieve en het liefdevolle uit te halen en zo lijkt het bijna alsof de vriendschap juist door die tegenstellingen nog lijkt te groeien. Dat heeft er zeker mee te maken, dat Miskotte een ander – veel minder polemisch – mens was als Barth, maar ook dat Leenman – die mij bij lezing van het boek steeds sympathieker werd – veel minder eigenwijs en zelfverzekerd was dan Rosenstock-Huessy, die er toch wel heel erg van overtuigd was, dat hij het licht had gezien terwijl alle anderen nog in duisternis wandelden. Toen ik mijn artikel over Barth en Rosenstock schreef stond ik nog simpelweg aan de kant van Barth. Na het lezen van veel meer Rosenstock en het gesprek daarover met vrienden in het leerhuis, begrijp ik Rosenstock een stuk beter (zijn taaltheorie vind ik reuze spannend zijn opvattingen over de geschiedenis kunnen mij nog steeds niet overtuigen). Want, de briefwisseling met Miskotte mag in het oog springen – en moet wellicht ook de verkoop bevorderen – de teksten van Leenman gaan toch vooral over Rosenstock. Na de eerste wereldoorlog wordt Rosenstock redacteur van de bedrijfskrant van Daimlers automobielfabrieken. Theologische en filosofische opvattingen die bleven hangen in de sfeer van kerk en academie werden nooit echt in de praktijk gebracht, ze moesten verwereldlijkt worden, ingebracht in het gebeuren van alle dag, in het leven van de arbeid. Die opvatting heeft Leenman geïnspireerd en hij heeft geprobeerd daaruit te leven. Als God stukloopt, dan gaat hij niet verloren, maar dan seculariseert hij in de maatschappij. Of Dietrich Bonhoeffer het werk van Rosenstock kende, weet ik niet (hij citeert uitsluitend in Sanctorum Communio drie keer uit de Soziologie van Rosenstock) maar die gedachte, dat er verkondigd zou moeten worden in het centrum van de arbeidswereld verwoordt hij ook in Widerstand und Ergebung.
Niet alle teksten en fragmenten waren kennelijk duidelijk thuis te brengen. Zo staat er bijvoorbeeld een tekst in, waarvan in een voetnoot wordt gezegd: “waarschijnlijk geschreven rond 1984”, maar tussen al dat rijpe en groene valt veel moois te lezen, bijvoorbeeld in de stukken die hij over Amerika schrijft. Wat goed dat er fondsen gevonden konden worden dat ook zo’n boek, dat nooit een grote verkoop zal beleven, toch op de markt gebracht kon worden.