Preek in het Gast-huis op 6/11/2016

Preek in de leerdienst van LATE in het Gast-huis op zondag 6 november 2016. Op het rooster stond de sidra Noach (Genesis 6,9 – 11,32) gelezen werd daaruit Genesis 8,15 – 9,17 en uit de Haftara (Jesaja 54,1-55,5) Jesaja 54, 9-10.

Lieve vrienden,

Hoewel we hier maar één keer per maand dienst hebben en ik gemiddeld maar twee keer per jaar voorga en dus lang niet alle sidrot van de tora aan de orde komen, wil het toeval dat het toch al de vierde keer is dat ik hier in het Gasthuis over de sidra Noach mag preken. De eerste keer koos ik voor het verhaal over de vloed (hfdst. 6-8), de tweede keer voor het verhaal over de toren van Babel in Gen. 11 en de derde keer over de volkerenlijst in Gen. 10. Blijft nu alleen nog het verhaal uit hoofdstuk 9 over het nieuwe begin op de droge aarde en over het verbond, dat God sluit met al wat leeft op aarde. Dat laatste verhaal en vooral het teken van de regenboog werd in de jaren tachtig van de vorige eeuw het symbool voor het Conciliair Proces voor gerechtigheid, vrede en heelheid van de schepping. Een behoorlijk aantal collega’s heeft sindsdien de stola’s in de kleuren van het kerkelijk jaar vervangen door een stola met alle kleuren van de regenboog die het hele jaar gedragen kon worden. Het conciliair proces werd in ons land vooral gedragen door het IKV en ik heb er zelf ook enthousiast aan meegedaan, maar hoewel ik het benaderde als verzet tegen de koude oorlog en poging tot toenadering van de verschillende partijen, schreef IKV-bons Mient Jan Faber later in zijn  memoires dat het bedoeld was ter beëindiging van de koude oorlog door ondermijning van de regimes in Oost-Europa en dus de overwinning van het Westen in die Koude Oorlog. De regenboog, teken van het verbond van God met al wat leeft, dat hij nooit meer de aarde zal vernietigen, werd het symbool voor de strijd voor gerechtigheid, vrede en heelheid van de schepping. Afgezien van de geheime agenda van bepaalde kopstukken was dat waar veel kerkmensen zich enthousiast voor hebben ingezet en zelf heb ik er ook nooit spijt van gehad. Sterker nog, als ik nu de in alle opzichten afwachtende en voorzichtige houding van de kerken in onze tijd zie, denk ik met weemoed terug aan de tijden van het conciliair proces en de kerkelijke betrokkenheid bij de strijd tegen de atoombewapening. Wilders of Trump, ze mogen de meest verschrikkelijke dingen zeggen en beweren dat het in overeenstemming is met onze ‘joods-christelijke traditie’ onze kerk zal zich er niet over uitlaten. Voorzichtig, dan breekt het lijntje niet, we zijn toch al zo’n kleine minderheid geworden, als we ons in politieke zin uitspreken, dan ontstaat er vast ruzie en worden we nog kleiner. Dus lopen mensen bij bosjes weg ‘want het gaat nergens meer over in de kerk’. Zo heeft de kerk zich geleidelijk aan neergelegd bij de dominante neoliberale opvatting dat geloof iets voor achter de voordeur, misschien voor op de zondag, maar zeker niet voor het maatschappelijk leven is. Inderdaad, dat geloof gaat op den duur nergens meer over. In Genesis 9 wordt gesproken over het verbond en bij dat verbond, hoewel eenzijdig van de kant van God afgekondigd behoren bepaalde gedragsregels. Binnen het Jodendom is men gaan spreken over de Noachitische verboden. Je kon niet van alle mensen – en zeker niet van niet-joden – verwachten dat ze zich aan alle voorschriften van de tora zouden houden, maar er waren misschien toch wel bepaalde regels, waarvan je zou kunnen zeggen dat ze met zekerheid bedoeld waren voor alle mensen. De tien woorden zouden ook een prima grondslag vormen daarvoor, maar die waren expliciet aan Mozes en daarmee aan het Joodse volk gegeven. De noachitische geboden, gedacht als gegeven aan Noach en dus bestemd voor alle levende mensen na hem (de kinderen van Noach) dat waren:

1. Gebod om rechtvaardigheid te betrachten, rechtbanken in te stellen en in stand te houden om de volgende verboden te kunnen handhaven.

2. Verbod om de Schepper te vervloeken of Zijn Naam te gebruiken of om (iets van) het geschapene te vervloeken.

3. Verbod op afgoderij (schepselen dienen of aanbidden).

4. Verbod om te doden.

5. Verbod op onzedelijkheid zoals incest.

6. Verbod om te stelen of iemand te ontvoeren.

7. Verbod op het eten van het vlees van een nog levend dier.

U hoort, deze zeven regels lezen we niet in ons verhaal, we vinden ze bijvoorbeeld in het traktaat Sanhedrin uit de Babylonische Talmoed. Ze zijn bij elkaar gezocht uit verschillende verhalen uit Genesis. Er is wel gezegd dat Hugo de Groot het bestaan van algemeen-geldende regels zoals geformuleerd in de Noachitische geboden zou hebben uitgewerkt in wat hij het natuurrecht noemde. Aardige anekdote daarbij: Noach werd gered in de Ark, Mozes, de grote wetgever, werd gered door een ark, – zelfde woord – zijn biezen kistje. Jochanan Ben Zakkai, werd in een lijkkist uit het door de Romeinen belegerde Jeruzalem gesmokkeld en legde de grondslag voor de Misjna en jawel, Hugo de Groot werd in een boekenkist uit het slot Loevesteijn gesmokkeld!

Zoals ik al zei, niet alle Noachitische geboden worden gevonden in het verhaal over Noach, eigenlijk maar twee: het verbod op bloedvergieten en het verbod op het eten van bloed. Het bloed daarin is de ziel wordt gezegd en de ziel dat is je leven. Die voor niet bijbels gevormde oren zo moeilijk te vatten gelijkstelling zegt dus niet: een mens bestaat uit lichaam en ziel en als hij doodgaat stijgt de ziel op uit het dode lichaam en begraven we zijn stoffelijke, dat is zijn ontzielde lichaam. Nee in het Hebreeuwse woord nefesj is de ziel het levenmakend beginsel. God blies de mens levensadem in en zo werd de mens levende ziel. De mens heeft niet een ziel, de mens is een ziel, een bezield verband, waarin al die ingewikkelde onderdelen van zijn lichaam bij elkaar worden gehouden. Alles wordt daarin doorbloed en (zo weten we nu) van zuurstof voorzien. Wie dat bloed vergiet, ontneemt iemand zijn leven, haalt de ziel eruit. Dat is de eerste van alle geboden: leven en laten leven. Niemand heeft het recht de ander van het leven te beroven. Wie dat wel doet heeft het recht om te leven verspeeld. Of dat in onze samenleving tot invoering van de doodstraf zou moeten leiden? Ik denk het niet. Het heeft natuurlijk niets met dit grondrecht te maken, dat in een land als Amerika waar in een heel aantal staten de doodstraf nog wordt gepraktiseerd, er duizend- en honderdduizendvoudige moord wordt beraamd en uitgevoerd met drones en precisiebombardementen, zonder dat daar ooit iemand voor terechtstaat. Ik weet nog dat we in de tijd van de grote demonstraties tegen neutronenbommen en kernbewapening op borden schreven: Wij zijn van na de oorlog en dat willen we graag zo houden. Als we toen – in de jaren tachtig – ‘oorlog’ schreven, dachten we aan de tweede wereldoorlog. Nu weten we dat we leven in een wereld waar een voortdurende oorlog van allen tegen allen wordt uitgevochten. We kunnen ons verbeelden dat het allemaal buiten ons om gaat, maar we maken deel uit van de NAVO die meebombardeert in Syrië en Irak, we verdienen aan die oorlogen en ja we ondervinden er ook de gevolgen van als er bij ons in het Westen aanslagen worden gepleegd. Het lijkt alsof het Noach-verhaal als het eerste van alle uitgangspunten met grote vette letters eroverheen schrijft: een mensenleven is heilig, vergiet geen bloed! Al het andere: vrede, gerechtigheid, de instandhouding van ons natuurlijk leefmilieu, het is alleen maar mogelijk, wanneer dat eenvoudige uitgangspunt geëerbiedigd wordt. Dat is de kern van het verbond: Adonai belooft dat hij de aarde niet weer zal vernietigen en hij vraagt van ons, dat we ons aan bepaalde regels houden en de belangrijkste daarvan is: niet doden. Waarom dat eenvoudigste van alle geboden door de eeuwen heen het moeilijkste te volbrengen was. Misschien is er toch wel iets waar van die uitspraak, ook in ons verhaal, dat wat het hart van de mens vormt, kwaad is van jongs af aan. Dat is niet de z.g. bijbelse basis voor een erfzondeleer en dat een mens in zonde ontvangen en geboren is, nee, dat trekt een simpele conclusie uit wat we om ons heen zien gebeuren, dat ondanks alle goede mogelijkheden die in de goede schepping besloten liggen, het toch steeds weer mis gaat, dat het maar niet wil lukken met die vrede en die gerechtigheid en ook niet met het in stand houden van ons milieu. Ja dat het ons zelfs niet goed lukt om in de kleinste leefgemeenschappen werkelijk in liefde en vrede met elkaar te leven. De regenboog herinnert ons aan het verbond, een verbond dat ons een fundament onder onze voeten wil geven: mens je mag er zijn, je hoort thuis op die aarde, je mag nog een keer – ja steeds weer – opnieuw beginnen, die grond zal niet onder je voeten weggeslagen worden. Dat wil een levensgevoel teweegbrengen, een basis-gevoel van dankbaarheid, ja, het gevoel dat het puur uit genade is dat je leeft en dat je er nog bent. Het is natuurlijk geen garantie in de zin van “ons kan niets gebeuren”, want de aarde zal toch nooit meer vergaan. Het kwaad is niet weg. Direct na het vanmiddag gehoorde lezen we al over de tegenstelling tussen Cham enerzijds en Sem en Jafeth anderzijds, Kanaän tegenover de kinderen van Heber, het Hebreeënvolk, je zou bijna zeggen, tot op de dag van vandaag. De bijbel staat boordevol mythische verhalen (ook het verhaal dat we vandaag hebben gelezen, schaar ik daaronder), maar het is geen sprookjesboek, het is volstrekt realistisch en het verbloemt niets. Het kwaad dat voor de vloed op de aarde was, is ook na de vloed op de aarde. Ja, hoewel ik vandaag geen lezing uit het evangelie in de orde van dienst heb gezet, durf ik het wel te zeggen, dat kwaad is ook na de komst van Jezus Messias nog voluit op de aarde. In 1939 – de wereldoorlog is dan net uitgebroken – vraagt de grote joodse theoloog Hans-Joachim Schoeps in een brief aan de grote Nederlandse theoloog Miskotte, of hij meent, of de christenen menen, dat ze na de opstanding van Christus geen verlossing meer nodig hebben. Het antwoord schrijft Miskotte met koeieletters in zijn dagboek: NEEN. We spreken met de Barmer Theses over “deze nog niet verloste wereld”. Het kwaad is er en het kwaad moet bestreden worden, ja moet bestreden worden door andere mensen, die even goed niet vrij zijn van kwaad (dat is misschien wel de diepste betekenis van die uitspraak: Wie vergiet het bloed van een mens, door een mens zal zijn bloed vergoten worden). Voor die bestrijding hebben we – ook in de wereld na Jezus Christus – regels nodig. De noachitische geboden kunnen daartoe dienen. Het stelt grenzen. Het slaat palen in de grond en zegt: hier kun je niet aan voorbij, dat kun je niet maken. Het zegt daarmee nog niet in positieve zinnen, hoe we te leven hebben. Dat valt met geboden – hoe belangrijk ook – niet vast te stellen. Dat is de opdracht aan elk van ons, erachter te komen, hoe we in liefde en verantwoordelijkheid ons leven met elkaar kunnen leiden en tot een goed einde brengen. Dat vraagt tenminste dat ene van ons: geen bloed vergieten. Hoe dan ook, dat doe je niet, niet in Aleppo, niet in Mosul en ook niet hier in Mokum. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.