Preek in Lunteren 1/10/2023

Preek in de Gereferomeerde Kerk (PKN) te Lunteren op zondag 1 oktober 2023 (Israëlzondag). Gelezen werd: Ezechiël 18, 1-4 en 25-32 en Mattheüs 21, 23-32.

Gemeente van Christus,

Het is vandaag Israëlzondag. Zoals altijd in de periode, die door de synagoge wordt aangeduid als de geduchte dagen. Vorige week zondag begon in de avond Jom Kippoer, de grote verzoendag en afgelopen vrijdagavond begon Soekkot, het achtdaagse Loofhuttenfeest. In alle opzichten de juiste tijd om onze verbondenheid met de synagoge en met Israël te vieren.

Maar, het is u misschien al opgevallen, de aandacht voor Israëlzondag is in de afgelopen jaren steeds verder afgenomen. Men weet niet zo goed wat men aan moet met Israël, want daar gebeuren zoveel dingen waar we ongelukkig mee zijn. Er gaan steeds meer stemmen op om de onopgeefbare verbondenheid met Israël, zoals dat in de kerkorde van onze kerk is vastgelegd, maar te schrappen. Daarom is het misschien goed om uit te leggen, wat volgens mij wel en niet begrepen moet worden onder die onopgeefbare verbondenheid. In de eerste plaats, het betekent niet dat we wat er ook gebeurt achter de staat Israël moeten staan. Dat we met het land en de staat Israël onopgeefbaar verbonden zijn, zou juist moeten betekenen dat we die staat en zijn regering kritisch volgen, zoals we ook onze eigen regering kritisch dienen te volgen. Waarom zijn we onopgeefbaar verbonden met Israël? Omdat wij de God van Israël aanbidden en lezen uit de Joodse Bijbel. Dat laatste geldt in eerste instantie voor het eerste testament, maar ook voor het tweede, want ook de evangeliën en de brieven zijn door Joden geschreven. En tenslotte omdat Jezus zelf een zoon van Israël en een zoon van de wet, een bar-mitswa was. Jezus was niet de stichter van het christendom, maar is geboren, heeft geleefd en is gestorven als een gelovige Jood, die op sabbat de synagoge bezocht en soms daar zelfs voorlas uit de heilige boekrollen. Daarom, zolang wij uit die bijbel lezen en bidden tot die God, zijn wij onopgeefbaar verbonden met Israël, en als we dat niet meer doen, zijn we ook geen christenen meer.

En nu krijgen we – vooral in de evangelie-lezing van vanmorgen – door het rooster een moeilijke opdracht, want in dat bijbelgedeelte lezen we een kleine gelijkenis, die begint met de woorden: Iemand had twee zonen. Bijbelvaste lezers zullen gelijk denken, oh ja, dat verhaal kennen we, want er staan in de bijbel twee gelijkenissen die zo beginnen en de andere, die uit het evangelie van Lucas is veel bekender. Dat is de gelijkenis van de verloren zoon. Maar het is heel goed mogelijk dat Mattheus gebruik maakt van dezelfde bron als Lucas, maar een andere draai aan zijn verhaal geeft, want in hun strekking lijken ze op elkaar. En daar zit nu juist het probleem. Door de eeuwen heen is deze gelijkenis van de twee zonen begrepen als een verhaal over de tegenstelling tussen Joden en Christenen. De Joden zijn de zoon die ja zegt en nee doet en de christenen degenen die berouw krijgen en na een aanvankelijk nee (toen ze nog heidenen waren) toch ja doen, zoals de jongste zoon in het verhaal van Lucas berouw krijgt en terugkeert naar zijn Vader. Laat ik u gelijk zeggen: die uitleg deugt niet. In de tijd dat de gelijkenis verteld werd waren er helemaal geen christenen. Eerst dacht ik, dat het wel heel bedenkelijk was om juist deze tekst op het rooster te zetten op Israëlzondag, maar in tweede instantie leek het me juist wel goed, omdat het me helpt om misverstanden ten aanzien van onze verhouding met Israël uit de weg te ruimen. Die verkeerde uitleg is onderdeel van de zogenaamde ‘vervangingstheologie’, zoals ook de uitdrukking oude en nieuwe testament of het oude en het nieuwe verbond daar een onderdeel van zijn. Kort samengevat luidt die vervangingstheologie: God heeft eerst het volk Israël uitverkoren, maar toen zij Jezus niet als hun Messias wilde aanvaarden, heeft God die uitverkiezing opgezegd en is de belofte aan Israël overgegaan op de christenen, het nieuwe volk van God. Ik hoef u niet te vertellen wat deze vervangingstheologie teweeg heeft gebracht. Het heeft een rol gespeeld bij de kruistochten, waar de christenen van Europa werden opgeroepen om Jeruzalem, de stad Gods te bevrijden, niet om die terug te geven aan het Joodse volk, maar om daar een christelijk koninkrijk te stichten. Al toen ze onderweg waren naar het Heilige Land hebben ze overal waar ze joodse gemeenschappen aantroffen gebrand en gemoord. God wil het, was hun strijdkreet. Het heeft door de eeuwen heen geleid tot pogroms, vooral op Goede Vrijdag moesten Joden deuren en ramen sluiten want na de mis gingen de christenen op zoek naar de perfide Joden, de Godsmoordenaars. Uiteindelijk heeft het er ook toe geleid dat de meeste christenen in Duitsland hun ogen sloten voor wat er met de Joden in Auschwitz en Sobibor gebeurde.

Pas in de dertiger jaren was de Nederlandse theoloog Miskotte één van de eersten, die het z.g. oude testament niet alleen las als een heenwijzing naar Christus, maar als een boek dat in de eigen context begrepen moest worden. En daarom begreep hij het Jodendom ook als een eigen godsdienst.

Hoe moet die gelijkenis over de twee zonen dan wel gelezen worden. Waarschijnlijk als een soort midrasj, een verhaal naar aanleiding van het eerder gelezen gedeelte uit de profeet Ezechiël. Ook dat is een moeilijke tekst, want wij hebben toch in onze oren, dat onze God een na-ijverig God is, die de zonden van de vaderen bezoekt aan de kinderen, aan het derde en het vierde geslacht. Ezechiël zegt iets anders: ieder is verantwoordelijk voor zijn eigen daden! De zoon wordt niet gestraft voor de zonde van zijn vader. De wetsgetrouwe Jood die zich afkeert van zijn gerechtigheid en onrecht doet, die zal daarvoor de straf dragen, maar de goddeloze (dat is degene die van geen god of gebod wil weten en onrecht doet) als hij zich bekeert van zijn goddeloosheid en recht en gerechtigheid doet, die zal behouden worden. Waarom is er dan toch die eerste tekst over het derde en het vierde geslacht? Omdat dat de pijnlijke en harde werkelijkheid is. Laat ik een helder voorbeeld geven: Als wij doorgaan met het vernielen van onze leefwereld dan kan het niet anders dan dat onze kinderen en kleinkinderen en misschien ook nog wel hun kinderen en kleinkinderen daarvan de gevolgen moeten dragen. Maar dat betekent niet dat die kinderen en kleinkinderen daar zelf schuldig aan zijn. Ieder is verantwoordelijk voor zijn eigen daden. Dat is wat uitgelegd wordt in die gelijkenis over de twee zonen: het gaat erom wie ja doet en niet om wie ja zegt. Niet wie Heere, Heere roepen, maar wie doen de wil van de Vader! ‘Als je maar gelooft, dan doet het er niet toe wat je doet’, dat noemde Dietrich Bonhoeffer goedkope genade en hij zei, dat deze interpretatie van Luthers ‘door het geloof alleen’ meer schade heeft aangericht dan welke leer van de goede werken ook. Het gaat er wel degelijk om wat we doen. De goddelozen die zich bekeren bij Ezechiël, zijn bij Mattheus de tollenaars en de horen die tot inkeer komen en hun leven veranderen. Bekeren heeft in onze taal alleen nog de betekenis over gehouden van ‘christen worden’, maar in de bijbel betekent bekeren, omkeren, tot inkeer komen en daardoor anders gaan handelen!

Die hele gelijkenis staat in het teken van de vraag van de overpriesters en de oudsten van het volk naar de bevoegdheid van Jezus. De aanleiding was duidelijk: het was de reactie van de overheid van kerk en staat op de tempelreiniging. Hoe durf je te doen wat je doet, op grond waarvan heb je het lef… Jezus antwoordt met een tegenvraag: Is de doop van Johannes uit de hemel of uit de mensen. Zij antwoorden: wij weten het niet. En Jezus zegt dan: Dan zeg ik u ook niet met welke bevoegdheid ik deze dingen doe. Maar voor de goede hoorder heeft hij natuurlijk wel antwoord gegeven. Want hij is gekomen als degene die door Johannes is aangewezen: ‘Hij die na mij komt is groter dan ik’. Als de doop van Johannes uit de hemel is, dat wil zeggen in overeenstemming met het woord van God, zoals dat gesproken is door Mozes en de profeten, dan geldt dat ook voor wat Jezus te zeggen en te doen heeft en dan is die vraag naar zijn bevoegdheid een overbodige vraag. Op de vraag waar de doop van Johannes vandaan kwam, ook daarop geeft Jezus zelf na de gelijkenis antwoord: Johannes is bij u gekomen op de weg van de gerechtigheid en u hebt hem niet geloofd. Dat is ‘uit de hemel’: op de weg van de gerechtigheid. Die weg van de gerechtigheid is de weg van liefde en verantwoordelijkheid, die ons door Jezus is voorgeleefd. Het is een manier van leven die ‘uit de hemel’ is en die daarom een beetje hemel bij ons op aarde kan brengen. Die weg, die begonnen is bij Mozes en alle profeten, die weg, die ook de waarheid en het leven is, daarin mogen wij met Israël mee onderwezen worden. Dat is het grote geschenk van Israël aan de wereld, waaruit niet alleen het christendom, maar ook het humanisme en alle mensen van goede wil zijn voortgekomen. Daarom blijven wij onopgeefbaar verbonden met Israël, om de weg van Mozes en de profeten, die ook de weg van Jezus was. Daarom werden de eerste christenen ‘mensen van de weg’ genoemd. Die weg mogen wij in dankbaarheid met de Joden bewandelen, die weg mogen wij hen niet afhandig maken of suggereren dat het eigenlijk onze eigen weg is. Die weg noemen de joden ‘halacha’ en dat kun je vertalen met ons ‘handel en wandel’, dat is de weg die je gaat en de manier waarop je handelt in de wereld. Die weg, die wandel, die manier van leven, mogen wij gaan in navolging van Jezus van Nazareth, onze herder en leraar van nu aan tot in eeuw die komt. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.