Preek in De Nieuwe Stad (Amsterdam Z.O) Gelezen werd Jesaja 45, 15-19 en Johannes 15, 9-17
Gemeente van Christus,
Toen ik eind jaren tachtig vanuit de Amstelkerk waar ik toen predikant was voor het eerst voorging in een dienst die door de IKON-radio werd uitgezonden (kerkdienst gemist bestond toen nog niet), was het gebruik dat er na de dienst door de voorganger en één of twee pastorale ouderlingen een panel werd gevormd, dat telefonische vragen van luisteraars moest beantwoorden. Voordat we daarmee begonnen werd ik gewaarschuwd: denk erom tegen het eind van dit vragenuurtje komt er meestal een mevrouw die steevast zegt: dominee, u zegt nu wel dat God liefde is, maar… en dan volgt er een hele opsomming van alles wat er mis is gegaan in de wereld en in haar leven. De suggestie was om daar maar niet al te uitvoerig op in te gaan, omdat ze een week later toch weer diezelfde vraag zou stellen. Uiteindelijk was mij dit niet beschoren, maar de opmerking – die ik natuurlijk ook in ander verband wel eens had gehoord – is me bijgebleven. Het was niet zelden de reden die mensen gaven om niet meer in de kerk te komen of niet meer in God te geloven. Je gelooft in een liefdevolle en barmhartige God en dan ontvalt je toch die ene of dan gebeurt toch dat ongeluk. Het lijkt zo logisch en er lijkt ook niets tegenin te brengen en het staat er toch: God is liefde. Niet in ons tekstgedeelte, dat ook over de liefde van God en Jezus gaat, maar wel in de eerste Johannesbrief, waarvan algemeen wordt aangenomen dat die is geschreven door dezelfde Johannes die ook het Johannes-evangelie heeft geschreven. Ja het staat in de bijbel al is het maar één keer en ik ben blij dat het er staat, niet omdat ik geloof dat er op grond daarvan nooit meer iets lelijks of onbarmhartigs in de wereld gebeurt, maar omdat het me helpt bij mijn nadenken over God. In de Schrift geldt – het staat immers ook in de Tien Geboden – een beeldverbod. We mogen van God geen afbeelding, geen voorstelling maken. We spreken over hem of haar wel in menselijke en lichamelijke termen, maar dat wil niet zeggen, dat hij er dus zo uitziet. We lezen nergens hoe God is, het gaat in de Schrift over wat hij doet, niet over hoe hij eruit ziet. Of het een Hij een Zij of zelfs een Het is, we weten het niet. Als het in het Oude Testament over God gaat, dan gaat het over zijn deugden, niet wie hij is, maar hoe hij is: liefdevol en genadig, rechtvaardig, barmhartig, vol van goedertierenheid. In het Nieuwe Testament vinden we in de brief van Johannes nog twee andere aanduidingen: God is geest en God is liefde. En die geest en die liefde van God, die zien we weerspiegeld in het leven van Jezus. De tekst uit het evangelie, die we vanmorgen hebben gehoord is een onderdeel van de zogeheten tafelrede van Jezus. Die begint in het dertiende hoofdstuk met het verhaal over het laatste avondmaal. U kent het verhaal, het wordt ieder jaar op Witte donderdag gelezen. Jezus eet met zijn leerlingen en hij wast hen de voeten, met de mededeling: als ik zo jullie voeten was, dan moeten jullie ook elkaars voeten wassen. En toen Judas, die door Jezus was aangewezen als degene die hem over zou leveren, haastig was weggegaan begon die grote tafelrede van Jezus die doorloopt tot en met het zeventiende hoofdstuk. Ons gedeelte is precies het midden en ik denk ook de kern van wat Jezus wilde zeggen. Het is de laatste rede voordat Jezus gevangen wordt genomen. Je zou het dus gerust het testament van Jezus kunnen noemen. Alles wat hij nog moet zeggen aan zijn leerlingen, alles wat zijn leerlingen moeten weten, voordat ze zonder hem verder moeten. En in die rede zijn de woorden liefde en liefhebben themawoorden, za komen maar liefst 27 keer voor. En tot twee keer toe, wordt in die afscheidsrede letterlijk herhaald: dit is mijn gebod, dat jullie elkaar liefhebben. In de ethiek van Dietrich Bonhoeffer, voor mij zijn belangrijkste boek, ik heb het samen met Gerard den Hertog in het Nederlands vertaald, maakt Bonhoeffer duidelijk dat de kern van de ethiek voor hem is dat mensen verantwoordelijk voor elkaar zijn. Dat betekent dat ze voor elkaar in moeten staan, als het moet met hun eigen leven. Maar als hij dan aan het eind van dat uiteindelijk niet afgeschreven hoofdstuk over de verantwoordelijkheid uitkomt bij de kern van waar het voor hem omgaat, schrijft hij ‘liefde en verantwoordelijkheid’ zet er in zijn manuscript een dikke streep onder. En daar houdt de tekst van dat hoofdstuk op. Want met dat hij dat heeft opgeschreven, beseft hij: het is niet verantwoordelijkheid en liefde, maar liefde en verantwoordelijkheid, de liefde gaat voorop. En daarom moet er eerst een hoofdstuk geschreven worden over de liefde van God, die aan de liefde van mensen voorafgaat. Zonder liefde geen echte verantwoordelijkheid. Ooit hoorde ik op de televisie Freek de Jonge. Hij maakte zich boos over het ethisch modewoord van die jaren: ‘respect’ en riep in woede uit: respect, respect, liefde daar gaat het om. En ik dacht gelijk: hij heeft gelijk. Respect betekent toch ook een beetje: jij doet jouw ding en ik doe mijn ding en we laten elkaar zoveel mogelijk met rust, dat ademt ook een zekere onverschilligheid. Liefde is nieuwsgierig, is denken: wat doe jij precies en waarom doe jij dat, kan ik je daarbij helpen, kan ik iets van jou leren, of mag ik suggesties doen hoe het anders of beter kan. U weet vast alleemaal dat het Grieks van het Nieuwe Testament twee woorden heeft voor liefde: ‘eros’ en ’agapè’. Eros gaat over de lichamelijke liefde, primair van één mens voor één andere mens. Agapè gaat over sociaal, gemeenschappelijk, je liefde voor de wereld en de mensen om je heen. Bij Johannes gaat het over agapè. In zijn evangelie en in zijn brieven komt dat woord vaker voor dan in heel de rest van het Nieuwe Testament bij elkaar. Johannes is de evangelist van de liefde. We weten wel zeker dat hij niet dezelfde is als de discipel Johannes, want zijn evangelie is een kleine honderd jaar later geschreven, maar hij gebruikt wel de naam van die leerling, jawel, de leerling die Jezus liefhad. Dat is waar het Jezus om te doen is: De Vader heeft hem liefgehad en hij de Vader, hij heeft zijn leerlingen liefgehad en zijn leerlingen hem, maar zij moeten ook elkaar liefhebben en in de gemeente van Christus moet het als een lopend vuurtje doorgaan, zodat de mensen zullen zeggen: zie, hoe ze elkaar liefhebben. En niemand wordt van die liefde uitgesloten. En om dat te kunnen volhouden, zo leven in liefde voor onze medemensen, is nog één ding nodig om de cirkel rond te maken: wij moeten ook god liefhebben, zoals God ons heeft liefgehad. Dat had Bonhoeffer in zijn ethiek begrepen, de liefde van God gaat voorop, daaruit komt onze liefde voort en het is onze liefde voor onze medemensen, die ons verantwoordelijk maakt voor onze medemensen, dat we voor hen instaan. We weten niet zo goed hoe dat moet God liefhebben, want we kunnen hem niet zien en we weten ook niet echt goed wie hij is. Maar we hebben de geboden. Daarom zegt Jezus: Je blijft in mijn liefde als je je houdt aan mijn geboden, zoals ik, jawel, de Jood Jezus, mij houdt aan zijn geboden en blijf in zijn liefde. We zijn niet onderworpen aan de wet en aan de geboden, we zijn geen slaven meer, we zijn vrije mensen, we houden ons aan de wet (ik bedoel die Tora van God), omdat we van die wet houden, omdat we begrijpen dat die uitgangspunten samengevat in de Tien Woorden een absolute voorwaarde zijn voor een leven in vrede en vrijheid. Want ook dat beruchte en volgens mij anti-joodse vooroordeel of misverstand, dat het in het Oude Testament gaat om een weliswaar scheppende, maar ook harde en onbarmhartige God en in het Nieuwe Testament over de liefdevolle Vader van Jezus Christus, moet uit de weg worden geruimd. Het gebod om je naast lief te hebben als jezelf is een citaat uit het boek Leviticus! Ooit maakte ik als hoofdredacteur van het blad Ophef een themanummer over vrijheid en omdat we ook een bijdrage van Joodse zijde wilden, vroeg ik Elisa Klapheck, liberaal-joodse rabbijn, vroeger in Amsterdam, sinds 2009 in Frankfurt om een bijdrage. Zij leverde een artikel in waarvan de titel me vooral is bijgebleven: ‘Het belang van regels’. Hoe goed en hoe terecht. In deze nog niet verloste wereld, waarin God nog niet alles in allen is, kan er geen vrijheid zijn zonder regels. En die regels moeten ingegeven zijn door de liefde voor onze medemensen. Vandaag is het 5 mei, wij vieren de vrijheid. Meer dan ooit beseffen we dat er regels nodig zijn, want in het verhitte politieke debat, over Israël en Hamas, over de pogingen om een regering samen te stellen, die kijkt of ze geen sluipwegen en zelfs wetten kan vinden om mensen buiten te sluiten, in dat verhitte debat neigen steeds meer mensen ertoe het recht in eigen hand te nemen. Mijn hart bloedt als ik de stickers zie die in de week voorafgaand aan 4 mei op de palen van de verkeerslichten waren geplakt en hoor wat er zoal op het internet wordt geschreven en gescholden. Liefde voor iedereen moet, maar dat is niet altijd in alle gevallen hetzelfde. Liefde voor Netanyahu en Hamas kan toch alleen betekenen, dat we proberen hen van hun heilloze weg af te brengen. Liefde voor de tienduizenden Israeli’s die dag in dag uit in Tel Aviv protesteren tegen de regering Netanyahu en liefde voor de hongerende en wanhopige Gazanen, dat moet toch samen kunnen gaan, dat kan toch geen reden zijn om elkaar te bestrijden. Dit draag ik jullie op, zegt Jezus: heb elkaar lief. Dat is de boodschap van Johannes, het is de kern van het christendom, maar ook van het Jodendom en jazeker, ook van de Islam, want de Koran, dat in Nederland vrijwel nooit gelezen, maar altijd veroordeelde boek, begint met de woorden: In de naam van God, de barmhartige Erbarmer. Om te onthouden voor de boomers: in de eeuwige nummer één van de Top 2000, the Bohemian Rhapsody van Queen, komt het woord ‘bismilah’ voor. Dat is Arabisch en de vertaling luidt: ‘in de naam van Allah’, want Freddy Mercury werd in Tanzania geboren als Faroek Bulsara, een moslim-jongetje. Hebt elkaar lief, ook je moslimbroeders en zusters, overwin het kwade door het goede, de haat door de liefde. Het kan, we zijn geen slaaf meer, we zijn vrije mensen, mensen met een opdracht. Amen.