Preek in de Zendingskerk te Ermelo op zondag 2 juni 2024. Gelezen werd: Deuteronomium 25, 5-11 en Markus 2, 23-3,6
Gemeente van Christus,
Een Amsterdammer als ik, die op zondagmorgen van Amsterdam naar de Veluwe rijdt, maakt – als hij erop let – iets bijzonders mee: hij kan vaststellen, dat de 24/7 economie van de grote stad nog niet geheel doorgedrongen in de meer landelijke gebieden. Zelf ben ik op de Veluwe, om precies te zijn in Hattemerbroek opgegroeid in een tijd, dat op zondag ongeveer alles stil lag en de meeste beweging, in de regel te voet of met de fiets, die van en naar de kerk was. Voor Hervormden zoals ik in de regel één keer, voor de Gereformeerden twee keer en voor nog strengere gezindtes soms zelf drie keer op een zondag. Dat is al lang niet meer zo. Als waarschijnlijk velen van u heb ik niet heel goede herinneringen aan die strenge, maar vooral opgelegde zondagsrust. Vanaf 1982 woon ik in Amsterdam. Toen maakte vlak bij de Amstelkerk waar ik werkte de Joodse winkel van Mouwes in de Utrechtse straat nog reclame met ‘open op zondag’, wat duidelijk maakte dat dit niet voor alle winkels gold. Nu is iedere winkel alle dagen open, zelfs op grote zondagen als eerste paas- of pinksterdag. Heel voorzichtig dringt zich een ander besef op, dat die gehaaste 24/7 economie voor veel stress en burn-outs zorgt. Zondag en sabbat is niet hetzelfde, maar als de Joden geen sabbat hadden gehouden, zouden de christenen nooit op het idee gekomen zijn een eigen vrije dag in te voeren, de dominicus, de dag des Heren. Ik heb me een hele tijd afgevraagd, waarom de helaas jonggestorven Dirk Monshouwer, de samensteller van het eerste dag-rooster dat ik naar gewoonte ook vanmorgen heb aangehouden nu juist het gelezen gedeelte uit Deuteronomium heeft gekoppeld aan deze tekst van Marcus. Het is vast geen toevallige greep geweest van Monshouwer die promoveerde op een studie over Marcus en de Tora. Het moet te maken hebben met het doen rusten voor het aanschijn van de ENE. Israël wordt in dit gedeelte van Deuteronomium opgeroepen om van de eerstelingen van de oogst gaven te brengen aan de Heer. En als hij dat doet, ik vermoed op de sabbat, dan moet hij daarbij een tekst uitspreken en die tekst begint met de beroemde woorden, een rondtrekkende (Oussoren vertaalde ‘verloren’) Arameeër was mijn vader. Ooit in de tijd van de grote burgeroorlog in Syrië vertaalde ik: mijn vader was een vluchtende Syriër. Dat is wat we moeten weten. We waren niets, vanwege de honger gingen we naar Egypte. Daar hadden we het slecht, maar uiteindelijk zijn we bevrijd en in dit land terecht gekomen. Wat de gelovige Jood daarmee belijdt is: wat we hebben, hebben we gekregen, we hebben het in bruikleen. De aarde is des Heren, daarom brengen wij hem de eerstelingen, de eerste opbrengst. Historisch bewustzijn, niet in de zin van, kijk eens wat voor groots wij in het verleden hebben verricht, maar historisch bewustzijn in de zin zoals Jan Willem Schulte Nordholt dichtte:
Een Joodse man van het jaar nul,
Die nauwelijks drieëndertig jaren
Stierf voor onze schuld
Toen wij nog Batavieren waren’.
We zijn met niets begonnen, ons past alleen maar dankbaarheid. Dankbaarheid, inkeer, bezinning op hoe we ervoor staan, daarbij past rust, rust om na te denken. Rust voor God en je medemens. De sabbat is gebod, jawel, maar is ook gave. De grootste gave van God en de grootste gave van het Jodendom aan de wereld. Die gave is zo groot, omdat die niet alleen geldt voor de burgers, maar ook voor de slaven, ook voor de bijwoners. Ik sluit niet uit dat de vervolging van Joden en christenen in het Romeinse Rijk juist met die vrije dag te maken had. Een bedreiging voor iedere slavenmaatschappij. Als mensen vrij hebben, hebben ze tijd om te dromen, tijd om na te denken, zouden ze ook over complete vrijheid kunnen denken en dromen. Wie een boek over de Joodse feesten leest, zal waarschijnlijk tot zijn verrassing vaststellen, dat die bijna allemaal beginnen met een hoofdstuk over de sabbat. De sabbat is het wekelijkse feest.
Het verhaal van Marcus over Jezus en de sabbat maakt onderdeel uit van een groter geheel over Jezus’ omgang met de wet en de joodse gebruiken. Hiervoor ging het over het vasten, nu over de sabbat. Dat verhaal valt in tweeën uiteen. Het eerste ‘incident’ vindt plaats als ze op weg zijn, ze trekken door een korenveld. Het gaat over hun wandel, hun gang door de wereld. Voor die wandel, de manier van leven heeft het jodendom, het woord ‘halacha’. Maar de halacha is ook het woord, voor wat je wel en niet doet in je leven. De Hebreeuwse bijbel wordt opgedeeld in halacha en haggada. De halacha zijn de wetsteksten, de teksten over wat je wel en niet moet doen, de haggada zijn de verhalende gedeeltes. Hoe heb je je te gedragen op de sabbat. Mijn joodse leraar met wie ik in een groep een keer per veertien dagen Talmoed lees, zegt: de sabbat is ingesteld in de woestijn bij het bouwen van de tabernakel. Hoe belangrijk dat werk ook was, met de sabbat moest het stilgelegd worden en daarom – dat is typerend voor de denkwijze van de Talmoed – zijn alle handelingen die nodig waren voor het bouwen van de tabernakel verboden. Dat geldt voor het timmeren en schilderen, voor het weven van de kleden, voor het kleuren van de stoffen etc, kortom voor alles wat als werken aangeduid kan worden. In die zin doen de leerlingen als zij onderweg aren plukken en op de korrels kauwen niets verkeerds. Ze zamelen niet in, dan zouden ze oogsten, ze laten ook geen anderen voor hen werken, ze roosteren of bakken het graan niet. Ze plukken iets en steken het in hun mond. Als het druiven of vijgen waren geweest, was het niet anders geweest. Maar kennelijk houden de Farizeeën er strengere voorschriften op na. Dat is de Joden niet vreemd, ze noemen dat de haag om de wet. Je moet je zelf niet in de verleiding brengen de wet te overtreden en je moet anderen ook niet de indruk geven dat je de wet overtreedt. Kennelijk wordt deze haag door de Farizeeën zo ruim opgesteld dat feitelijk iedere handeling op de sabbat verboden is. Dat is niet ‘min ha tora’ niet wat in de Schrift zelf staat. De Farizeeën verwijzen ook niet naar het sabbatsgebod, maar hebben het over wat niet mag op de sabbat, zonder duidelijk te maken wie dat verboden heeft. Met alle respect, het verweer van Jezus is ook niet ijzersterk. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de leerlingen ernstige honger hadden of gebrek leden zoals David en zijn metgezellen. Het principe nood breekt wet kent het Jodendom, alles wat nodig is om het leven in stand te houden mag ook op de sabbat gedaan worden. Nood breekt wet, dat geldt ook voor de toonbroden, de broden van het aanschijn werd gelezen. De broden die voor het aangezicht des Heren liggen en alleen door de priester gegeten mogen worden. In geval van nood of overmacht mag het, zelfs op een sabbat, al wordt in het bewuste verhaal helemaal niet verteld dat het een sabbat betrof. Het gaat om het begrip van de sabbat, is het een gebod of is het een geschenk. Natuurlijk, het is het eerste van de tien geboden, maar zijn niet ook die geboden geschenken, in de zin van: houd je hieraan dan kun je in liefde en vrede met elkaar leven. Dat wordt tenslotte – en daarin ligt de kern – door Jezus aangegeven met de woorden: de sabbat is er voor de mens, dat is dus evident: de sabbat is geschenk, biedt de mens de mogelijkheid tot rust te komen naar het voorbeeld van de Eeuwige, die rustte op de zevende dag. En niet de mens voor de sabbat. We zijn er niet om met een weegschaaltje door de wereld te gaan en ervoor te zorgen dat we nergens buiten de lijntjes kleuren. Dan ben je niet meer bezig met de bedoeling van de wet, met het goede leven dat erdoor mogelijk gemaakt moet worden. Daarom is de mensenzoon heer van de sabbat. Bij Daniel is de mensenzoon, degene die komt op de wolken, bij Ezechiël wordt precies hetzelfde woord vertaald met mensenkind. Mijn indruk is dat Jezus, zoals op meer plaatsen, zichzelf bedoelt met de mensenzoon, in de zin van de ware mens, de mens bij uitstek. Als de sabbat er voor de mens is, dan is het ook de mens die erover beschikt. Hier wordt door de Farizeeën niet meer op gereageerd. Dan de volgende episode. Het is sabbat en naar zijn gewoonte gaat Jezus naar de synagoge. Daar zit een man met een uitgedroogde hand, later wordt gesproken van een dorre hand. Ik neem aan dat bedoeld wordt, een hand waar geen kracht in zit, waar je niets mee kunt. Hij kan niet meedoen, hij kan niet meebouwen aan een betere wereld, hij hoort er niet bij. Is de sabbat er ook voor die mens, mag hij wat verwachten van deze sabbat. Dan zijn er die anderen, die zich hetzelfde afvragen, maar dan in de omgekeerde zin van: als Jezus er iets aan doet, dan hebben we hem.
Jezus roept die mens naar het midden. Let wel, dit is al het begin van de genezing. Hij negeert hem niet, denkt niet ‘jij kunt niet meedoen met je dorre handje’, maar zet hem in het midden, alsof hij wil zeggen: zo staat het erbij, we hebben een dorre hand, we laten ons machteloos, onthand maken door mensen die ons de wet voorschrijven en daarmee het goede leven, waarvoor we allemaal onze handen uit de mouwen zouden moeten steken onmogelijk maken. En tegen de Farizeeën stelt hij de retorische vraag: Is het toegestaan goed te doen op de sabbat of kwaad, een ziel te redden of verloren te laten gaan. Op deze vraag is maar één antwoord mogelijk, maar dat willen ze niet geven. Jezus kijkt hen woedend aan en is bedroefd over de verharding van hun hart. In het koren mochten ze nog denken dat ze recht van spreken hadden, maar hier hebben ze ook de Schrift tegen zich. Natuurlijk moet je goed doen op de sabbat. Dat is verharding, ze houden vol tegen beter weten in. We kennen dat woord verharding van de farao, wiens hart verhard wordt, zodat hij het volk niet laat gaan. Kan de geestelijke leiding van het volk van God zo ver gaan, dat ze het eigen volk hard vallen, het hun zwaar maken met hun interpretaties van de wet, zoals de farao het hun zwaar heeft gemaakt met harde slavendienst? Heel het eerste testament is een verhaal van hoe het steeds weer misgaat in Israël, omdat ze leiders, wereldlijke en geestelijke leiders hebben, die de afgoden van Mammon en Moloch dienen, omdat hun priester offeren aan de Baäls en toch, en toch er worden profeten gestuurd om de koningen terecht te wijzen, er wordt gewaarschuwd voor de gevolgen, maar de Eeuwige laat zijn volk niet los. Deze laatste grote profeet, die werkelijk heer van de sabbat is, die vanuit de hemel wordt uitgeroepen als mijn zoon, in wie ik een welbehagen heb, ook die heeft niet anders gewild dan het geschenk van de sabbat in ere te herstellen. En vandaag moeten we het ook helder zeggen: de sabbat, ja alle geboden die ertoe dienen dat er in liefde en vrede geleefd kan worden in ons land, moeten gelden voor allen, ook de gasten, de bijwoners, de vluchtelingen en asielzoekers. Wie zegt dat hij onvoorwaardelijk achter Israël staat, zal ook voor de volle honderd procent achter de wet en de profeten moeten staan, zal het recht van de zwakste moeten eerbiedigen, zal ook slechte leiders van Israël aan moeten durven spreken op hun optreden. Ik weet dat 7 oktober een sabbat was en dat dit door Hamas geweten is, hopend op mindere waakzaamheid, maar dat geeft de regering van Israël niet het recht op haar beurt alle wetten van God en de mensen met voeten te treden. Ook dat is verharding en ik troost me met de dagelijkse demonstraties in Tel Aviv van Joden die hun eigen regering tot de orde roepen. Wat kunnen, wat moeten we doen. We kunnen weinig, dat beseffen we. We kunnen en moeten bidden, bidden en werken. De moed niet opgeven, blijven geloven in Zijn Rijk dat komt, als het moet tegen de klippen op. Amen.